Zederyke zinnebeelden, vertoont in konstplaten
(1712)–E. Verrijke– Auteursrechtvrij
[pagina 163]
| |
Ik zal gaan daar je my heenen stiert.MYn herte weest altyt bereid
Te gaan, daar God u heenen leid;
Zo heb je voor geen val te vreezen:
Al stiert hy u door vreugd of pyn,
't Zal altyt t'uwen beste zyn,
En 't eind' zal 's hemels vreugde weezen.
't IS zeker dat de geenen, die zich met een volkome oprechtigheit des gemoeds aan God hebben toegeheiligt, van alle verderf en | |
[pagina 164]
| |
ondergang zyn bevryd: om dat Godt den mensch met zulken liefde, voorzienigheit, en zorge leid, dat hy hem, als by den toom gaande, bestierd, en gevallen zynde, de dood ontrukt. Zo dat een heilig gemoed weet, alleenlyk te moeten betrachten, dat het enkelyk zijn Bestierder gewillig volge, en met geen tegenheit moet gaan, verwaards die Opperhand hen leid en stierd. Dit is de schoonste en heiligste gehoorzaamheit, waar door hy niets zal poogen te beginnen of uit te voeren, als na dat hy de Goddelyke goedkeuringe, de rechtvaardigste bestierder aller dingen, zal hebben onderzocht, en raad gevraagt. En, hoewel zich veel begeerten aanbieden, waar door de gezontheit des lichaams, en de blydschap des gemoeds kan behouden worden, zo zal hy 'er zich gewillig van onthouden, wanneer hy niet verneemt, dat hy 'er door de hand Gods toe getrokken word, en niet voortgaan, voor dat het die hoogste wil zal geboden hebben. Als deze bestemden tyt met onze neigingen te zamen komt, zo gaan we vrolyk en veilig, verheerlyken 't begonne werk met een gelukkige uitkomst, en uit de minste dingen, anderzints van de menschen verworpen, word ons groote oorzaak van blydschap gebooren, welkers onverwachtheit en vergenoegen ons als onbegrypelyk is, en door de reden niet kan worden ontdekt. Doch, indien God, niet onkundig van de verdorventheit onzer hertstochten, ons niet toelaat, uit te voeren, en te volbrengen, 't geen wy met zulken brandenden liefde | |
[pagina 165]
| |
najagen; maar in tegendeel heeft beslooten, om ons door rampen, elenden, en moeyelykheden te leiden; zo laaten wy ons met geduld en gehoorzaamheit wapenen, op dat wy onzen Bestierder niet onwillig en zuchtende volgen. |
|