Zederyke zinnebeelden, vertoont in konstplaten
(1712)–E. Verrijke– Auteursrechtvrij
[pagina 154]
| |
Die mind, gevoeld, noch vreest.O! heilzaam uur en blyde stond,
Dat ik door liefde Gods gewond,
Geen andere wonden heb te vreezen.
Hy schrikt voor ongeval noch nood,
Wiens liefde sterker als de dood,
Na 't leven zal verheerlykt weezen.
't IS bekend, dat de Herten, de Hinden met zulken brandenden liefde vervolgen, dat ze geen wonden achten, noch door eenige | |
[pagina 155]
| |
gevaren worden afgeschrikt, hoewel ze gestadig voor de list der Jaagers bloot gesteld, alle oogenblik in gevaar van 't leven zyn. Maar een geheel andere en grooter liefde gevoelen, de geenen, die, door een heilig vuur ontsteeken, God en onze Verlosser alleenlyk volgen en omhelzen: want, hoewel ze dagelyks door veel gevaaren en rampen worden bestreeden, zo hangen ze nochtans, met het gemoed altyt ten hemel geheeven, hunnen Godt met zulken liefde aan, dat ze de grootste wonden der smerte, noch de verdrietelykste moeyelykheden des levens niet achten, maar door de Goddelyke tegenwoordigheit begenadigt, kloekmoediglyk den weg der Godtzaligheit vervolgen. Want de Goddelyke gunst beneemt al 't gevoelen der smerte, en boezemt zyn minnaars dat kragtdadige vuur en vermogen in, waar door ze de elenden des lichaams, en alle aankomende gevaaren niet bezeffen, of kloekmoedelyk verachten. Dus kan ons niets kwaads, of eenige moeyelykheit overkomen, wanneer de Goddelyke liefde ons gemoed beweegt: want door deze liefdevlam worden de grootste pynen verlicht, en de gevaaren en stormen der ongelukken veracht. Maar de geenen, die door dit vuur niet zyn aangesteeken, gevoelen door de geringe tegenheden, en de moeyelykheden van de minste ziekten, zodanigen smerte, dat ze gelooven de grootste straffe te lyden. 't Is dan zeker, dat het de grootste pyne is, wanneer zich de Goddelyke liefde ontrekt: want zyn afweezen | |
[pagina 156]
| |
veroorzaakt alle bitterheit en elenden, noch laat geen de minste rust in 't gemoed. Maar, ô gelukzaligen! door dit hemels vuur ontsteeken, waar door ze 't leven onzondig, en met een volkome Godzaligheit doorbrengen; en liever alle smaadheden, verachtingen, ja zelfs de dood willen verdraagen, als te lyden dat deze zoete liefdensvlam in hen zou worden uitgebluscht. |
|