Zederyke zinnebeelden, vertoont in konstplaten
(1712)–E. Verrijke– Auteursrechtvrij
[pagina 152]
| |
Verlaat het niet.MYn hert verheven door Gods hand,
Door zuiv're liefdesvlammen brand;
Maar wykt die kracht en geest van 't leven,
Door zondenschult; 't stort in een Meer
Van schanden, en elenden neêr;
Wat hert zou voor dien val niet beeven?
DEwyl God zo goed is, dat hy ons met zyn genade wil te hulpe komen, en door zyn onbegrypelyke macht bewaaren, zo heb- | |
[pagina 153]
| |
ben wy alleenlyk dit van hem te verzoeken, dat hy ons niet verlaate. Onze ziel van hem bewaard, is als een brandend hert, door een liefdadige hand in de wolken geheven en vast gehouden; maar daar zich beneden een woest Meer vertoont, 't welk het zou uitblussen, indien 't nederviel. Wy branden door de gunste Gods en worden door zyn liefde ontsteeken; maar als hy ons verlaat, zo zal dit water en poel der elenden ons uitblussen; het woeden van de nyt ons verdrukken, en de onstantvastigheit van het geval, de vlam van onze bestendigheit en geduld verminderen. Maar God bewaard onze herten en gemoederen, en voed die hette waar door ze branden, indien wy tot de deugd en heiligheit ontsteeken, 't leven zuiver en gematigt doorbrengen. Doch als wy tot die schandige hovaardye vervallen, dat wy op ons eige krachten steunende, de macht van de Opperhand verachten, zo vallen wy elendig en rampzalig neder; en 't oude vuur uitgebluscht zynde, veroorzaakt onzen val een reeks van ongemakken: vermits uit de voorgaande deugden verdervelyke misdaden, en uit de volmaakte dapperheit, of een onbezonne vermeetentheit, of een schandige vreeze word gebooren. Willen wy dan de bestendigheit van eer, en de onstervelykheit van onze naam zoeken, zo laat ons voor al bekommert zyn, den Bestierder en Regeerder van 's menschen leven te bidden, dat hy ons gemoed in een gestadige heiligheit laat branden, op dat hy 't niet door onze zonden verlate, en door een rampzalige val uitblusse. |
|