Zederyke zinnebeelden, vertoont in konstplaten
(1712)–E. Verrijke– Auteursrechtvrij
[pagina 130]
| |
Alles uwe gaave.IN Kooren, Most, en overvloed,
En wat geluk u hier ontmoet,
Is 't niet genoeg Gods macht te erkennen;
Maar 't moet uw hert met dankbaarheit,
Van d'aarde na den hemel wennen,
En zingen lof aan d eeuwigheit.
WAt roem, wat eer, en macht hebben de stervelingen, welke zy niet aan de Goddelyke genade schuldig zyn? Wat bezit den | |
[pagina 131]
| |
mensch, dat hy aan zyn verstand of kragten kan toeschryven? waarlyk niets. Dezen Hooren van overvloed is wel met verscheide vrugten en bloemen verheerlykt; maar al deze geschenken en gaven eigend zich de zonne toe. Zo is 't ook voor den mensch niet genoeg, de waare kennisse te hebben, dat den Almagtigen Schepper den roem van alle dingen toekomt; maar dit moet hy ook met een dankbaar gemoed erkennen, en altyt met een oprechte en Godsdienstige meeninge zeggen: Alles uwe gave. Want wat is 'er verfoeyelyker, als den goedertieren God voor de eenige oorzaak van 't geluk en alle goed te kennen, en hem geen dankbaarheit te willen bewyzen; met geen oprecht gemoed dienen, of met geen dankbaar herte erkennen, 't geen hy ons met een volle hand heeft toegebracht? Die met een naauwe vriendschap zyn vereenigt, neemen 't zeer hoog en kwalyk, indien de weldaden, welke d'een aan de ander bewyst, met een ondankbaar herte worden aangenomen. Maar God heeft meer reden van gramschap, wanneer hy ons met ontelbare weldaden begunstigt, en voor zo veel geschenken en gaven niet anders als een oprecht en dankbaar herte begeert, en wy ze echter vergeetende, dezelve niet aan den hemel, maar aan onze krachten of verstand toeschryven. Grooten Schepper, en Bestierder des waerelds, regeert my door uwen Heiligen Geest; op dat ik u altyt met een nederig en oprecht gemoed mag dienen, en altyt uwe | |
[pagina 132]
| |
onmeetelyke gunst gedachtig, van gantscher herte mach zeggen: myn leeven, eere, en wat ik bezit, myn God, dat is, Alles uwe gaave. |
|