Zederyke zinnebeelden, vertoont in konstplaten
(1712)–E. Verrijke– Auteursrechtvrij
[pagina 122]
| |
Ze heeft 'er meer luister door.DEn Diamant, hoe schoon in 't oog,
Blinkt schooner in de zonnestraalen.
Des waerelds staat is niets, hoe hoog,
Wil Godes gunst 'er niet op daalen.
Een liev'ling Gods, hoe slegt van staat,
In luister hem te boven gaat.
DEn Diamant, die in schoonheit en luister al de andere gesteenten verre overtreft, glinstert nooit helderder, als wanneer ze te- | |
[pagina 123]
| |
gen de zonne gesteld, door des zelfs straalen word aangeraakt. 't Is even zo met de groote mannen, met veel gaaven van de natuur verçiert, die nooit meer uitblinken, als wanneer ze de straalen van de gunste Gods ontfangen, en hun luister door dezelve verheerlykt word. Dit is 't alleen 't geen den mensch doorluchtiger, en aanzienelyker maakt, en de kragten geeft, om met gevolg treffelyke daden uit te voeren, die zyn byzonder geluk, en de verwondering van anderen veroorzaaken. 't Is aanmerkelyk, dat de kragt der zonne zo groot is, dat ze zelfs de geringste dingen een luister geeft, zo haast ze dezelve met haar licht omringt. Hier door glinstert een zandstofje, als een Diamant; en de sneeuw, door de koude verhard, geeft een schoone glans; zo dat dit zonnenoog alles, hoe gering 't ook mag weezen, door zyn straalen verheerlykt. Indien dit hemels licht al deze veranderingen veroorzaakt, wat zal dan de gunste Gods niet doen, wanneer ze onze harten vervult? dewelk door zyn tegenwoordigheit zodanig in alles regeerd, dat ze ons, al lagen wy als het verworpe zant ter neder, met een helderheit kan verlichten, welke de glans der Diamanten verre overtreft. |
|