Zederyke zinnebeelden, vertoont in konstplaten
(1712)–E. Verrijke– Auteursrechtvrij
[pagina 90]
| |
De gunst des hemels is hem genoeg.DE hooge bergkruin word verlicht
Van 't zonnevuur, terwyl beneeden
De grond door onweêr word bestreeden.
Den vroomen voor geen rampen zwicht:
Hy 's boven 't aards gewoel verheven,
En lacht met al 't geval van 't leven.
MEn kan geen beter vergelyking van 't leven der Godzaligen, als met de hoogste bergen maaken, dewelke met de toppen | |
[pagina 91]
| |
door de wolken steekende, door de zonneschyn worden verlicht, terwyl de blixemen en tempeesten van onderen woeden. Zo vreest ook geen gemoed, ten hemel geheeven, voor de onheilen, welke de geenen verslaan, die in dit dal der elenden blyven. Het veracht al de beroerten, die onder hem zyn; en al de ontmoetende voorwerpen van droefheit, met bestendigheit verdraagende, lacht hy met het gene andere doet schreijen; en zeit: dat de gunste des hemels hem genoeg is. Inderdaad, wanneer wy ons wel in de handen Gods stellen, en met betrouwen gelooven dat hy ons ondersteund: de geschillen, twisten, vyandschappen, en met een woord, al de tegenheeden van 't geluk doen ons niet schudden, verre van ons neder te werpen. 't Is niet zodanig met de geenen, die zich niet als aan de aarde vast maaken; de minste slag werpt hen neêr; zy konnen de minsten aanval niet verdraagen; en zonder zich de rechtvaardige straffen hunner misdaaden te binnen te brengen, worden ze vergramt, zo haast als ze met eenige ongemakken worden bezogt. In plaats van tot hem hun toevlugt te neemen, die alleen vertroosten kan, vloeken ze, raazen ze, en vermeerderen door verschrikkelyke lasteringen de grootheit hunner misdaaden; en storten zich eindelyk, wanhoopende, in de eeuwige smerte. |
|