Zederyke zinnebeelden, vertoont in konstplaten
(1712)–E. Verrijke– Auteursrechtvrij
[pagina 19]
| |
Lichtende, verlicht ze alles.GEen konst of praal kan 't oog bemerken,
In 't duister, of de naare nacht;
Ten zy 'er 't licht word bygebracht.
Geen luister hebben onze werken,
Als 's Hemels gunst niet nederdaald,
En haar met zyne glans bestraald.
NIet t'onrecht word Gods gunst by een brandende kaars vergeleeken, die ter zelve tyt, als ze haar licht in een kamer verspreid, | |
[pagina 20]
| |
ook aan de kristallen, spiegels, en al de kostelyke praalwerken, waar meê de zelve is verciert, glans en luister geeft; zonder welke 't goud en 't zilver niet zou konnen blinken, noch de dierbaarste dingen zich meer, als de slechtste vertoonen, dewyl ze eenpariglyk in de duisternisse zouden begraaven zyn. 't Is ook zoo met de Goddelyke gunst, die onze werken verlichtende glans en luister geeft: maar niet zo haast is geweeken, of wy bevinden, dat we in duisterheit zyn, geen zoetigheit in dit leven vinden, en dat de ongenoegten, droefheit, en onrusten, elendig op de vreugden en voldoeningen volgen, dewelke wy te vooren genooten, en de dingen zelfs, die wy zo yverig hebben bemind, ons niet meer beweegen, en wy de zelve niet anders aanmerken, als of ze vergaan en voor eeuwig gestorven waren. Midas, de Koning van Phrygen, geeft ons hier van een voorbeeld: want dezen dwaazen Vorst kon geen genot hebben van 't goud, 't welk hy zo ieverig had begeerd, en zag zich in 't aanschouwen van dit kostelyk metaal in 't uiterste gevaar, om van honger te sterven. Hier uit konnen wy besluiten, dat al de goederen, welke wy genieten, van boven komen: en, indien niet de Goddelyke gunst zyn zegeningen op de aardze dingen deê nederdaalen, dezelve ons krachteloos en smaakeloos zouden worden. Hoe schoon en heerlyk alles dan voor 't oog blinkt, 't word enkel droefheit, van deze waarachtige vreugde beroofd; en nooit als door die Goddelyke gunststraalen hersteld. |
|