Zederyke zinnebeelden, vertoont in konstplaten
(1712)–E. Verrijke– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Laat hy dit alleen hebben, en behouden.GEen stoffelyk vuur aan d'eeuwigheid,
Of Vesta eertyts toegeweid,
Kon met zyn vlam den hémel raaken;
Maar 't hert ontvonkt door heilige min;
Dringt met zyn vlam ten hémel in,
En kan alleen tot God genaaken.
't VUur, van de oude Romeinen, aan de eeuwigheit toegewyd, gaven ze de naam van Vesta; en hare Tempeldienst be- | |
[pagina 2]
| |
stont in het gestadig aanhouden van 't vuur op het altaar. Dit deeden deze dappere mannen, om ons een beeltenis van de onsterffelykheid te geeven, daar ze zich aan toegeheiligt hadden, door de glans der vlammen, en de geduurzaamheit van dat vuur afgebeeld; het welk ook te kennen gaf, hoe de liefde tot de deugd hen uit de vuiligheit der misdaden, en de banden der lafhertigheit, tot treffelyke en roemelyke daaden had opgewekt. Zyn de Heidenen bekwaam geweest zich zodanig tot de wereldsche glory aan te prikkelen, zo moeten wy Christenen, die de kennisse van een heiliger onsterffelykheid hebben bekomen, hen niet alleen navolgen, maar overtreffen om 'er ons aan toe te heiligen; die ons niet alleen tot een eerlyke roem in 't leven, maar voornamentlyk, de ziel het lichaam verlaaten hebbende, tot een gelukzaligheit verheft, daar ze in een heerlyke ruste, de eeuwige vreugde geniet. 't Is onmogelyk, hier een waarachtige eeuwigheit te vinden, terwyl de ongeregeltheden en verwarring onzer hertstochten, ons, dan eens tot de uitspoorigheeden van gramschap en woede, dan, tot een ontydige vreugde, en dan weêr, tot de smerte van een dwaaze vreeze, zal brengen. En, hoewel 't kan gebeuren, dat wy eenige geduurzaamheit in onze blydschap vinden, zo is 'er doch geen gestadigheit in de vergankelyke dingen des waerelds te verwachten, waar op wy met een vast vertrouwen konnen steunen; maar de waarachtige eeuwigheit is alleen in Godt te vinden, die ons zwakke | |
[pagina 3]
| |
menschen, als wy ons maar aan hem hebben overgegeeven, met een bestendige blydschap begenadigt, en met dat dierbaare pand des geloofs, door onzen Heiland Jezus Christus oprecht, op dat wy ons op zyn genade verlaatende, de vaste hoope der onsterffelykheit zouden verwerven. Ze zyn dan bedroogen, die gelooven zich volkomentlyk aan God op te offeren, wanneer ze zich alleenlyk hegten aan de uitwendige oeffening van eenige plechtelykheit, en door een strenge heiligheit hunne lichaamen met boete belaaden, ten einde hen daar door beroemt by de menschen te maaken. Hy vorderd niet van ons al deze lichaams kwellingen; maar begeerd alleen een gemoed, onderworpen aan zyn Wet; een oprecht hert, van alle zonden gezuivert; en een brandende liefde, welke altyt in ons binnenste dat Goddelyk en geheiligt vuur onderhoud, waar door 't gestadig moet branden. Ille habeat, servetque sibi. Deze offerhanden laat hy toe, door de welke wy ons tot zyn dienst heiligen, en na een eeuwigheit trachten, bevryd van alle veranderingen. |
|