moeder hadden ieder een vluchtkoffer voor het geval ons huis gebombardeerd of in brand geschoten zou worden.
Ik moest naar boven om mijn oma te roepen.
Het was daar boven een lawaai of de bommen en granaten om je oren vlogen en achter elkaar ontploften. Mijn grootmoeder sliep er gewoon doorheen.
‘Oma,’ schreeuwde ik. ‘Opstaan!’
Ze deed haar ogen open.
‘Wat is er?’ vroeg ze slaapdronken. ‘Waarom gil je zo?’
Volwassenen die wakker worden heb ik altijd eng gevonden. Ze liggen in hun bed en het lijkt net of ze niet helemaal echt zijn.
‘De vliegtuigen,’ riep ik. ‘Ze gaan bombarderen!’
‘Wat kan mij dat schelen,’ riep ze boos. ‘Moet je me daarvoor wakker maken?’
Een verschrikkelijke klap.
Het hele huis trilde.
‘U moet opstaan,’ schreeuwde ik. ‘De Engelsen zijn er. Ze bombarderen de kogelgieterij.’
‘Dat moeten zij weten,’ antwoordde mijn oma. ‘Ik sta op wanneer ik dat wil. Begrepen?’
Even later stormde mijn vader de trap op. Hij viel als een bom de kamer binnen zou je kunnen zeggen, maar mijn oma was niet onder de indruk.
‘Moeder,’ zei hij streng. ‘Ik gebied u om op te staan. nu.’
‘Zeg snotneus,’ zei mijn oma, terwijl de rechtop in bed ging zitten. ‘Wat denk jij wel? Hoe durf je in mijn slaapkamer te komen. Verdwijn. En onmiddellijk.’