Het was half tien en donker.
Iedereen beefde van schrik. Na achten mocht je niet meer op straat en daar hielden bijna alle mensen zich aan. Alleen mensen die 's avonds werk hadden, zoals doktoren, verpleegsters en politie, mochten na achten buiten. Die hadden een speciale vergunning. Als je die niet had en je werd door een Duitser of een Nederlander aangehouden, was je nog niet jarig. Dat risico durfde bijna niemand te nemen.
Mijn oom liep op zijn tenen naar de voordeur en deed hem geruisloos open.
Op de stoep stond een rechercheur van politie.
Een ‘goeie’.
‘Mijn dienst op het bureau is afgelopen,’ zei hij, ‘maar voor ik naar huis ga, wil ik u waarschuwen. Er woont hier een joods echtpaar dat morgenavond om acht uur wordt opgehaald. Zorg dat ze wegkomen.’
‘Dat kan niet,’ zei mijn oom. ‘Ze worden binnenkort uitgewisseld. Zij is Amerikaanse.’
‘Daar weet ik niets van,’ antwoordde de rechercheur. ‘Het bevel ligt op het bureau en dat kan niemand tegenhouden. Ik kom u alleen maar waarschuwen. Ze worden morgenavond om precies acht uur opgehaald.’
‘Maar hij is lam,’ zei mijn tante.
‘Daar houden ze geen rekening mee,’ zei de rechercheur.
Dat kon mevrouw Groen niet geloven. Ook toen de rechercheur allang weg was, bleef ze volhouden dat er niets kon gebeuren. Ze had doktersverklaringen en ze was heus Amerikaanse.