| |
| |
| |
Ontworden.
Studie.
Ontworden................. een woord dat dikwijls op de lippen komt maar dat in vele hoofden min juiste beelden geeft.
Langen tijd sprak ik van ontworden, verbasteren, verkankeren; en toch als ik mijne oogen toe deed en het beeld bezag dat voor mijnen geest stond, bleef dat beeld onduidelijk, zonder klaar geteekende boorden, zonder kop en lijf, zonder aanzicht en vorm. Er schemerde wel iets voor mij, in half licht, maar nooit en had ik dat iets juist betast noch ontledend bekeken.
Wat mij gebeurd is, gebeurt u misschien die mij leest, en daarom begeer ik de teekens en beteekenis van dat
| |
| |
woord en gedacht ‘Ontworden’ eens klaar en duidelijk voor oogen te stellen.
Beziet:
Al dat er geschapen is en bestaat, heeft geheel, volmaakt en eigen wezen: een blad, - eene bloem, - een grashalm, - een boom.
Het blad, welke ook zijn vorm zij, het blad van de hernte prijkt op onze hagen met eigen wezen en gedaante. De moerzenuw striemt door het midden, van stam tot top, en vertakt eigenaardig en sprietelt wederzijds, om, langs lichtgeweven groenen dons, een fijngekertelden boord te teekenen. Hoe schoon!
Het eikenblad en wilgenblad zijn anders, in leefpijpen en stoffe en vorm en kleur: en mijn prachtige tulpenboom draagt een kleed van bladeren wier afgebeten top ze verschillen doet van al wat men in het ronde zien kan.
Eigen en geheel.
De bloem, het kersouwken, tintelt uit onze weiden, met gezwollen geluw hert dat stijf staat van dicht gesloten zachte naaldehoofden. Het draagt daarrond eene krage van witte lichte rood-gerande bladjes. Het lacht en schettert.
Hoe verre van de zilvermatte lelie met diepen kelk waar roode peerlen uit blinken. - Zij, ze zwijgt en droomt en draagt als 't ware onder witte pracht een donkerend geheim.
Het gras, het wilde kruid heft uit onze grachten en tusschen de koornstalen zijne prachtige stammen en fijne klokdragende halmen.
De boom staat, eigen, van aan zijnen wortel tot in zijn hoogste, uiterste blad. Alzoo heeft de sparre duizende vormen van tak en blad, maar blijft sparre, overal.
| |
| |
Alzoo de linde, eik, iepe en hoogvarende italiaander.
Oh! hoe schoon dat geheel eigen wezen, gekrijstalliseerd naar onbekende wetten, maar dragend die wet in al zijne deelen en stukjes, en in zijn geheel wezen, en sprekend zoo klaar eigen zin en woord.
‘Alles volgens eigen, wondere wet.’
Daarom is het een groote kunst, eene nietigheid, eene lampe, eenen stoel, in een geheel, volmaakt, eigen en passend wezen te teekenen, te maken en te doen bestaan. De ware kunstenaar alleen ziet dat, gevoelt dat, kan dat.
Welnu de mensch ook heeft zijn stoffelijk lichamelijk wezen, geheel en eigen. - Elk deel daarvan geheel en volmaakt: vel en vleesch en bloed en ader en zenuw; en kop en borst en lijf en armen en beenen.
Een man is groot en kloek, vrij en los. Zijn ronde breede kop staat op breede ronde schouderen en wijde vrije borst. Zijn lijf en beenen en voeten zijn los en sterk.
Een man is rilde en lang, licht en rap en plooibaar, ‘zwak lijk een zwepe.’
Een man staat kort en fijn, met scherp gesneden fijnen neus, scherpe ooge, dunne lippen, en veerdig in oor en hand en voet.
Hij is, wat hij is, en geheel zijn wezen teekent en heeft beteekenis.
Jamaar dit blad, dat kruid, die bloem, die boom kunnen verkankeren, verbasteren, ontworden.
Het blad is gewond. Een diertje woont en nestelt er op, doorbijt en verteert het.
Een kanker die voortzet!
Zoo ook de bloem wier hert verdort en verduistert, wier krage ontvedert en wegvalt.
| |
| |
Zoo het kruid met neergevallen klokkentakjes; zoo de boom met bedervenden aanwas, die stam en tak dooreet en macht en leven en groei en bloei wegneemt.
Zoo ook de mensch.
Hoe afschuwelijk als de kanker in zijn gezicht wortelt en bortelt en dat de donker-roode vuile plek uitzet en uitzet en voortzet. En in andere kwalen hoe vermindert de man als zijne hand, zijn voet, zijn arm en zijn been ongebruikelijk worden, hun eigen werk en wezen ontworden zijn, en als dat lichaam, gedeeltelijk, aan geest en wille en zin en gevoelen ontsnapt.
En verder nog, hoe verandert de mensch van eigen wezen, als dat eigen wezen, groot en vrij - plooibaar en zwak - scherp fijn en gesloten, door malkaar vaart, ontwordt van het gene het was, en anders teekenend, anders is.
Dat is het stoffelijk ontworden.
De mensch heeft ook geheel en volmaakt eigen zijn, in 't bestaan van geest en hert en onstoffelijk wezen.
Een vlaming, als vlaming, bestaat in zijn geheel,
door zijne taal,
door zijne gedachten,
door zijne gevoelens, gewenten en zeden.
De Taal. Oh! dat is een wonder mysterie. Zij ook heeft een bestaan, geheel en eigen. Zij ook is, volgens wondere onbekende wetten krystalliseerende, gegroeid en geworden.
Hare klanken zijn eigen; en eene wijziging van eenen soon, (van eenen létter), zet voort en verandert geheel de harmonie der tale.
Het volk zei i en u: scriven en suver. De a-klank kwam
| |
| |
bij, gelijk de gouna en vridhi bij de hebreeuwen, en geheel het Oosten zei: schrijven en drijven en blijven en zuiver en buiten en ruiten. Jamaar het volk volgt nu zijne wet, hoe de boeken ook vast houden, en dat zelfste volk gaat over tot boûk en doûken, daar het Westen zijn korte klanken houdt en zijn eigen vol akkoord.
En de woorden.
Ieder woord heeft beteekenis, niet gelijk in vreemde talen, maar eigen. Die beteekenis is enkel, dubbel, licht, zwaar, geheel verschillend bijvoorbeeld van het fransch. Plume is penne en pluim. Ma plume n'écrit pas: mijne penne; léger comme une plume.
‘Stille’ zet verder uit als welk fransch woord ook: Stille altemaal! zwijgt. - Stille! en roert niet. - Spreekt stille. - Hij kwam stille gegaan. - Stille waters enz.
Die woorden zijn lichter, zwaarder, nauwer, wijder dan de nevensstaande woorden der andere talen.
Zij wenden ook naar andere bijstaande woorden en hebben eigen verbindingen. Kot zegt prison en cachot; maar kot zet het gedacht op weg naar ‘gevang - wagenkot, hondskot - een kot van een huis’ enz.
Ieder woord in zijn eigen taal ontwekt eigen andere woorden en gedachten: nevens hoed en toren komt ‘hooge’: een hooge hoed, hooge toren; maar geen ‘hooge’ man.
Ik heb een professor gekend, een vriend van mij, die in vriendelijk leutig gesprek de wonderlijkste man was dien men kan tegenkomen en wel weerd om bestudeeren. Alle woord en ieder zin ontwekte en deed voor zijne oogen springen al wat er ooit met dat woord en dien zin gezeid of gebeurd was; zoo dat zijn geestig spreken een verwar- | |
| |
rend en verwonderend samenloopen was van eertijds en nu, van verre en bij, van vergelijkingen en zinspelingen waar niemand achter of bij kon. Wij zeiden van hem dat in zijn verstand ieder woord aan honderd touwtjes lag die, verre en bij, wondere deurkes en deksels deden open- en op- en neêrspringen.
't Gene hem gebeurde gebeurt ons; maar stiller en gezapiger. Dagelijks bemerken wij dat een woord weder in ons gedacht brengt vergeten, halfvergeten, verreliggende woorden en zaken.
In woord en gedacht immers is er een onstoffelijk, maar ook een stoffelijk deel, te weten het getuig - (l'instrument). - Dat getuig behoudt in het hoofd en de hersens veerdigheid en verbintenis gelijk alle andere getuigen. Dát - de ziel niet - wordt gestoord en gekrenkt, door drank en ziekte.
Alzoo legt ge uit, in het ziek zijn van den ouden mensch, hoe het tegenwoordige uit zijn geheugen weg valt en 't verleden weêr wakker wordt: het zijn de getuigen waarin de eerste prenten weer wakker worden. Dat doet verstaan hoe die oude zieke man, dolende, zei: Jan neem daar die kammen weg van bij de venster. Kammen en waren er niet, maar zeventig jaar te vôoren was hij, bij zijne ouders, opgekweekt en grootgegroeid in eene kamslagerij.
Alzoo ook gelijken de hersens aan eene nette, waarvan de draden en knopen dicht door en bij malkaar loopen en liggen.
Daarom ook als gij een blad schrijven wilt, en begint in 't fransch of in 't vlaamsch, die twee bladen of artikelen en zullen op verre na de zelfde niet zijn. De woorden roepen immers andere woorden en gedachten bij.
| |
| |
't Gene hier volgt legt dat nog nader uit.
De wendingen van de tale zijn ook eigen. Ik mag zeggen: Ik zal morgen naar Brugge gaan - Ik zal naar Brugge gaan morgen - Morgen zal ik naar Brugge gaan - Naar Brugge zal ik morgen gaan - Naar Brugge zal ik gaan morgen. Maar ik en mag niet zeggen: Naar ik morgen gaan Brugge zal.
Alzoo en verstond hij niet wat tale is die drukte: En latin on place les mots où l'on veut!
Dat is gelijk de mensch die plooibaar is in hals, schouder, elleboog, hand en vingerleden; maar niet daartusschen.
De vatbaarheid ook in de talen is verschillend. Zij hebben minder of meerder vat, en kunnen in éénen zin, of in ééne phrase, min of meer bevatten. Zij strekken verder en staan wijder open.
Daarom is het dat wij onze eigene oudere schrijvers min verstaan; niet omdat zij min klaar zijn, maar omdat zij verder strekken en meer in eene grepe begrijpen.
Vondel zegt:
Wie is hij die zoo hoog gezeten,
Zoo diep in 't grondelooze licht,
Van tijd noch eeuwigheid gemeten,
Noch ronden, zonder tegenwicht,
Bij zich bestaat, geen steun van buiten
Ontleent, maar op zich zelven rust,
En in zijn wezen kan besluiten
Wat om en in hem, onbewust
Van wanken draait en wordt gedreven
Om 't een en eenig middelpunt;
| |
| |
Daarom ook, dat men, om het latijn in het fransch te vertalen, den zin of phrase kapt in al zijne verbindingen.
***
Welnu sedert eeuwen is de vlaamsche taal gegroeid en geworden 't gene zij nu is.
Sedert eeuwen is de Vlaming door en met haar, in woord en geest en gevoelen, en letteren en kunst en wezen, geworden 't gene hij is.
Hij is in en met geheel de vlaamsche wereld eene krystallisatie, een geweefsel zoo men wil, maar door God en zijne natuur geteekend en geweven.
Die taal, die gedachten, die letterkunde, die kunst, dat leven, van leeger tot hooger volk, is uit eene grondmacht en volgens eene wet geworden.
De vlaming kan ontworden.
Hij ontwordt als de deelen van dat wezen verkankeren, vervreemden, onbruikelijk of onmachtig worden, als zij verkrenken, wegvallen, uitsterven.
Dat is gelijk op blad en bloem en kruid en boom, en lichaam, eene vlekke, een aanwas, een kanker, eene onbruikbaarheid en lamheid, eene vervreemding en ontwording.
Hij ontwordt als de klanken en klinkers niet meer eigen zijn, en als in onze woorden klinken vreemde a en b; - onverdragelijk en afschuwelijk muziek; - als het getuig wat hooger, wat leeger, wat lichter, wat zwaarder klinken doet.
Hij ontwordt als het woord, in zijn hoofd, zijn volle beteekenis en al zijne vertakkingen verliest, zoo dat het
| |
| |
woord geen andere vlaamsche woorden meer roept en geen nieuwe zinnen of beelden.
Hij ontwordt als de woorden hunnen eigen zin en beteekenis in zijnen kop en mond verliezen, en uit tweede natuur valsch, vreemd, te licht of te zwaar geworden zijn.
Hij ontwordt als veerdigheid en gereedheid weg gevaren zijn, en, ja door het vreemde vervangen; als 't genot van taalgebruik leed en pijne geworden is, zoo dat het woord verre is van het natuurlijk kleed te zijn van gedacht en gevoelen, verre van den natuurlijken zang van het hert.
Hij ontwordt die de natuurlijke plooibaarheid verliest der wendingen en verbindingen van de taal.
Hij ontwordt die de hoogere deelen van zijn wezen, het vlaamsch gedacht, het vlaamsch gevoelen, de vlaamsche letteren, de vlaamsche kunst, het beleefd sierlijk edel vlaamsch-zijn, kwijt is.
Hij ontwordt die zijn eigenweerde en eigen hoogschatten vervangen heeft door kleinachten en misprijzen.
En ik bidde u van dat niet te verstaan als declamatie en vergelijking. Dat is het waarlijk en wezentlijk ontworden van een wezen dat waarlijk en wezentlijk bestaat: stoffelijk in zijn stoffelijk deel, - onstoffelijk in onstoffelijk, maar toch waarlijk bestaande wezen. Dat is het misleiden en ontmachten van de wetten naar dewelke het gegroeid is en groeien moet. Dat is eene vreemde macht, een tegenstrijdig leven inbrengen en inplanten en meester maken. Dat is bederven, verkankeren en ontworden.
Ja, ik hoore dikwijls zeggen: heden moet men het vlaamsch verstaan en redelijk kunnen spreken en ook wat schrijven.
| |
| |
Neen! daar en is de kwestie niet. Dat kunnen wij doen en toch vervreemd blijven en ontworden.
Het fransch, het engelsch en duitsch mogen wij kennen en kunnen; vlaamsch moeten wij zijn.
Niet genoeg bij gevolg van hier en daar in collegiën en andere gestichten en scholen, - in kloosters, - eenige uren vlaamsch te geven, of ja het vlaamsch betamelijk te leeren. Daaruit moeten vlamingen, Vlamingen! groeien. Zij moeten er worden en zijn.
Al wat daaraan te kort blijft is kanker en ontwording en kwaad.
Belet wel: alle priesters - alle catholieken hebben overal gezeid en zeggen nog, dat in de scholen het zelfs niet genoeg en is van catechismus te leeren en in den Godsdienst te onderwijzen. ‘De lucht moet christelijk zijn:’ ‘l'atmosphère doit être religieuse.’ - Dat is waar; maar voor den Godsdienst alleene niet.
Al wat de kinderen alleenlijk moeten kennen of kunnen, daartoe zijn eenige uren voldoende: Geschiedenis, aardrijkskunde, cijferen enz.
Al wat de kinderen moeten worden of zijn, dat moet de geest, de ziel, de lucht, het leven zijn van school en opvoeding.
Zij moeten Christenen zijn:
Zij moeten Vlamingen zijn;
Zij moeten beleefd zijn.
Dat minder woord ‘beleefd’ voege ik daarbij om mijn gedacht klaarder nog te maken:
Niet genoeg en is het nu en dan eene les over beleefdheid te geven. Botheid en onbeleefdheid moeten altijd gebannen blijven. Overal, in sprake en klank, in gaan en
| |
| |
staan, in zitten en roeren, moet sierlijk beleefd zijn behouden worden.
Dáár ligt het verschil tusschen ‘kunnen’ en ‘zijn.’
Hoe veel meer moeten kinderen Vlamingen worden en zijn!
Ja, ik hoore wel hoe Iemand gezeid heeft dat de vlaamsche meisjes het verder zullen brengen met het fransch dan met het vlaamsch; maar dat is een onbezonnen, onbedacht en onverstandig woord. Met veel kwade dingen zullen zij en wij het verder brengen dan met naar waarheid, plicht en deugd te leven.
Dat ‘ontworden’ zouden wij aan ons eigen leven, aan ons samenleven, aan ons openbaar leven, aan geheel onze wereld kunnen toepassen.
Het ware te lang.
Wij voegen daarbij dat wij ook wel weten dat van verre wederkeeren lange duurt, dat groeien en worden en herworden traag is en trage gaat.
Daarom preken wij die oude wederzijdsche welwillendheid en dat algemeen genegen zijn jegens allen goeden wille.
Maar aan allen die deze studie zullen lezen zeggen wij: Past dit worden en ontworden uw eigen, uwe macht, uwe verantwoordelijkheid en uw werk toe;
en onthoudt dat
de waarheid één is
en blijft.
|
|