O Zonne, gij straalt zoo prachtig en verlicht mijn arm hert, wat menschelijke boosheid en kwaad ook doen om u te duiken.
O Zonne van waarheid,
O Zonne van plicht en recht,
O Zonne van goedheid,
O Zonne van schoonheid en poësis,
Gij overstraalt mijnen blauwen zuiveren hemel:
Gij doorwaadt den mist over strekkende verten vol onbepaalde ongrijpzaamheid:
Gij omhangt met lichten kleurende glanzen de wolken van mijnen vallenden avond.
Zonne, gij hangt mijne duisterheden vol diamanten vonken en in de schaduwe zelf, den donker, wemelt uw weder wordend licht.
Zonne, de droefheid en het bitter wee doet gij doomen in wierook naar boven.
Zonne, mijn wil en werk doet gij dampen vol genot en welligheid, vol neerst en verwarmende poësis.
O Zonne, blijf stralen!
Zonder U, wierde 't, wierde 't, wierde 't - Nacht!