‘Dood?’ vroeg de kapitein.
‘Dood of gevangen,’ antwoordde Fogg. ‘Wij verkeeren in dit opzicht in het onzekere en die onzekerheid moet ophouden. Is het uw voornemen de Sioux te vervolgen?’
‘Dat is eene ernstige zaak, mijnheer,’ zeide de kapitein. ‘Deze Indianen kunnen vluchten, tot aan gene zijde van Arkansas. Ik mag het fort dat mij toevertrouwd is, niet verlaten.’
‘Mijnheer,’ hernam Fogg, ‘het geldt hier het leven van drie menschen.’
‘Zeer zeker,.... maar mag ik het leven van vijftig wagen om drie te redden?’
‘Ik weet niet of gij het kunt, maar gij moet.’
‘Mijnheer,’ antwoordde de kapitein, ‘niemand behoeft mij te leeren wat mijn plicht is.’
‘Goed,’ zeide Fogg. ‘Ik zal alleen gaan.’
‘Gij, mijnheer,’ riep Fix, die ook naderbij was gekomen, ‘gaat gij alleen de Indianen vervolgen?’
‘Wilt gij dan dat ik dien ongelukkige laat omkomen, aan wien wij allen ons leven te danken hebben? Ik zal gaan.’
‘Nu dan.... neen, gij zult niet alleen gaan!’ riep de kapitein, die ondanks zich zelven was getroffen. ‘Neen, gij hebt een te edel hart.’
‘Dertig vrijwilligers!’ riep hij, zich tot zijne soldaten wendende.
De geheele compagnie trad voor. De kapitein had slechts te kiezen uit zijn dapperen. Dertig soldaten werden er uitgekozen met een ouden sergeant aan het hoofd.
‘Ik dank u, kapitein,’ zeide Fogg.
‘Veroorlooft gij mij u te vergezellen?’ vroeg Fix aan den gentleman.
‘Doe zooals gij wilt, mijnheer,’ antwoordde Fogg. ‘Maar zoo gij mij een dienst wilt bewijzen, blijf dan bij mevrouw Aouda voor het geval dat mij een ongeluk mocht overkomen.’
De inspecteur werd doodsbleek. Te scheiden van den man, dien hij stap voor stap met zooveel volharding gevolgd had. Hem in de woestijn te laten gaan! Fix sloeg den gentleman oplettend gade, en hoe het ook zij, ondanks zijn voorgevoel en ten spijt van den strijd, dien hij in zijn binnenste voerde, sloeg bij zijn oogen neder voor diens kalmen en open blik.
‘Ik zal blijven,’ zeide hij.
Eenige oogenblikken later had Fogg Aouda's hand gedrukt en haar zijn kostbaren reiszak toevertrouwd, en vertrok hij met den sergeant en zijn weinige manschappen.
Maar vóór hij vertrok had hij tot de soldaten gezegd:
‘Vrienden, duizend pond voor u, zoo wij de gevangenen redden.’
Het was twaalf uur 's middags. Aouda had zich in een wachtkamer begeven en daar in de eenzaamheid dacht zij aan Phileas Fogg, aan zijne groote en eenvoudige edelmoedigheid en aan diens kalmen moed. Fogg had zijn fortuin opgeofferd, en nu zette hij zijn leven op het spel en dat alles zonder eenige aarzeling, uit plichtbesef en zonder er over te spreken. Phileas Fogg was in hare oogen een held.
De inspecteur Fix dacht niet evenzoo en hij kon zijn gejaagdheid niet bedwingen. Hij liep koortsig op het perron heen en weer. Eenige oogenblikken later en hij was zich zelf weder meester. Toen Fogg vertrokken was, begreep hij de dwaasheid, die hij begaan had door dezen te laten vertrekken. Hoe! die man, dien hij de geheele wereld door gevolgd was, had hij van zich laten scheiden. Zijne natuur kreeg weder de overhand; hij beschuldigde zich zelven, hij behandelde zich zelven alsof hij de directeur van politie in de hoofdstad ware, een agent bestraffende op heeterdaad betrapt van onhandigheid.
‘Ik ben zeer onhandig geweest,’ dacht hij. ‘De ander heeft hem gezegd wie ik was. Hij is heengegaan en zal niet wederkeeren. Waar hem nu weer te vinden? Maar hoe heb ik mij zoo kunnen laten verblinden; ik Fix, die in mijn zak het bevel tot zijne in-hechtenis-neming heb! Ik ben bepaald niets meer dan een stommerik.’
Zoo peinsde de inspecteur van politie, terwijl de uren maar al te langzaam naar zijn zin voorbij gingen. Hij wist niet wat hij doen zou. Soms had hij lust om alles aan Aouda te zeggen. Maar hij begreep hoe hij door de jonge