altijd den naam van dankbaarheid, maar, buiten haar weten, was het meer dan dit.
Haar hart kromp dan ook samen toen zij de hooge gestalte herkende van den persoon, aan wien Fogg vroeg of laat rekenschap van zijn gedrag wilde vragen. Waarschijnlijk was het slechts het toeval dat kolonel Proctor in dezen trein had gebracht, maar, hoe het ook zij, hij was er, en men moest tot elken prijs trachten te verhinderen dat Fogg zijn tegenstander bemerkte.
Toen de trein zich weder in beweging zette en Fogg ingeslapen was, maakte Aouda van het oogenblik gebruik om Fix en Passepartout met den toestand bekend te maken.
‘Is die Proctor in den trein!’ riep Fix uit. ‘Welnu, mevrouw, stel u gerust: vóor dat hij het mijnheer Fogg lastig maakt, zal hij met mij te doen hebben. Ik meen toch dat in deze geheele zaak ik het ben, die het grofst beleedigd werd.’
‘En ik zal er ook wel voor zorgen, al was hij driemaal kolonel,’ zeide Passepartout.
‘Mijnheer Fix,’ hernam Aouda, ‘mijnheer Fogg zal aan niemand de taak overlaten om hem te wreken. Hij is man, en hij heeft zijn woord gegeven om naar Amerika weder te keeren, ten einde den beleediger te vinden. Zoo hij dus kolonel Proctor bespeurt, kunnen wij eene ontmoeting niet verhinderen, die misschien betreurenswaardige gevolgen zou kunnen hebben. Wij moeten daarom zorgen dat hij hem niet ziet.’
‘Gij hebt gelijk, mevrouw,’ antwoordde Fix, ‘zulk eene ontmoeting zou alles in duigen kunnen doen storten. Overwinnaar of overwonnene, mijnheer Fogg zou toch te laat komen, en....’
‘En,’ voegde Passepartout er bij, ‘dat zou juist zijn wat de heeren der Reform-club hopen. Binnen vier dagen zullen wij te New-York zijn. Welnu, zoo mijn meester in die vier dagen zijn waggon niet verlaat, dan kunnen wij hopen dat het toeval hem niet tegenover den verwenschten Amerikaan zal brengen! Wij moeten dus een middel vinden om dit te voorkomen.’
Hier werd het gesprek gestaakt, daar Fogg wakker werd en door het met sneeuwvlokken bedekte raampje naar het landschap staarde.
Eenigen tijd daarna en zonder door zijn meester of Aouda gehoord te worden, zeide Passepartout tot den inspecteur:
‘Zoudt gij waarlijk voor hem willen vechten?’
‘Ik zal alle mogelijke moeite doen om hem levend in Europa te brengen,’ antwoordde Fix op een toon, die van zijn onwrikbaar besluit getuigde. Passepartout voelde eene trilling in zijn aderen; maar zijn eenmaal gevestigde overtuiging ten opzichte van zijn reisgezel verzwakte er niet door.
De vraag was thans of er een middel bestond om op de een of andere wijze Fogg in zijn waggon te houden, ten einde elke ontmoeting tusschen den kolonel en hem te voorkomen? Dit kon niet moeielijk zijn, want de gentleman was van nature niet nieuwsgierig of woelig. Ten overvloede vond Fix zulk een middel uit. Eenige oogenblikken later zeide hij tot Fogg:
‘Wat gaat de tijd langzaam op een spoorweg voorbij, mijnheer.’
‘Inderdaad, maar hij gaat toch voorbij.’
‘Aan boord der mailboot was het altijd uwe gewoonte een partij te whisten.’
‘Ja,’ antwoordde Fogg, ‘maar dat zou hier moeielijk gaan, want ik heb kaarten noch medespelers.’
‘O, de kaarten zouden wij wel kunnen koopen. Men verkoopt van alles in een amerikaanschen spoortrein. Wat de medespelers betreft, misschien zou mevrouw wel....’
‘Ja zeker, mijnheer, ik whist ook,’ antwoordde de jonge vrouw. ‘Dat maakt een deel uit van eene engelsche opvoeding.’
‘En ik,’ zeide Fix, ‘ik beweer het ook vrij wel te kennen. Welnu, wij zijn met ons drieën, dus spelen wij met een blinde.’
‘Zoo als gij wilt, mijnheer,’ zeide Fogg, blijde dat hij zijn geliefkoosd spel weder kon opvatten, zelfs in een spoortrein.
Passepartout werd belast met het zoeken van den stewart en kwam weldra terug met twee volle spellen, fiches, een