VI. Dichterlyke beschryvingen en schilderingen.
Een voorwerp dichterlyk beschryven is dit door opgave aller kenteekens, die men daeraen bemerkt, en die tot zyn bestaen medewerken, zóo in de spraek voorstellen, dat men in die taelbeelden het voorwerp zelf als in eenen spiegel weêrvindt. Hoe meer de beschryving haer doel beantwoordt, d.i. hoe meer zy in den strengen zin eene levendige schildering van het bewerkte voorwerp is, hoe meer zy den naem van schildering verdient. Het dichterlyk beschrevene (geschilderte) voorwerp kan een streng werkelyk, of een door de verbeeldingskracht versierd werkelyk, of een louter door de verbeelding geschapen voorwerp zyn; by de bepaling van het dichterlyke karakter der beschryving, komt het alleen daerop aen, of het taelvoortbrengsel zelf aen de bovengemelde vereischten al of niet voldoet, d.i. of de spraekbeeldsnyder daerby louter het doel der schoonheid voor oogen heeft gehad, dan of hy, naer andere doeleinden strevend, aldus op het nuttige ziende, zich met eene daertoe genoegzame, in het geheele onvolledige, van drift beroofde spaerzame voorstelling vergenoegd heeft. By deze dichtsoort bedient men zich van den gebonden en ongebonden styl.