De Bommeler- en de Tielerwaard
(1974-1975)–F.A.J. Vermeulen– Auteursrechtelijk beschermdZalt-Bommel.Ga naar margenoot+ Beschrijving der stad Bommel, ...... door een Gelders Regtsgeleerde. Arnhem 1765. Het handschrift, waarnaar dit boek volgens de voorrede bewerkt is, was vermoedelijk van jacob van oudenhoven. De aanteekeningen worden toegeschreven aan j.j. van hasselt. Zie omtrent dit werk en de verdere literatuur tot 1927: gouda quint, I, 213 v.v.; II, 78 v.v. - Voorts: g.c. labouchère, Zalt-Bommel, in: Oudheidk. Jaarboek 1931, blz. 106-126. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||||||||||||||||
door twee leeuwen en gedekt door een markiezenkroon van goud (zie: d'ablaing v. giessenburg, Gelderland, pl. I, 10). De figuren op dit schild komen overeen met die op het schild van het contrazegel aan het charter van 27 Maart 1335 (zie onder: Zegel). Op den plattegrond van Blaeu (afb. 157) komen twee verschillende wapens van Zalt-Bommel voor. Het rechter vertoont het schild beladen met de figuren van het tegenwoordige wapen, het linker draagt de figuren voorkomende op nog bestaande oude zilveren zegelstempels, nl. twee mispelbloemen, waarvan de een in het tweede kwartier, de andere in het derde kwartier is geplaatst, en een vrijkwartier beladen met een leeuw. Omtrent deze beide wapens zegt P. van Enschede in zijne beschrijving der stad (bij Blaeu): ‘Nae dat het huys van Nassau bij houwelijck is gekomen aen 't huys van Pont, ende alsoo aen de Heerschappye van Gelderlant, heeft de Stadt ende Eeninge van Boemel in den schilt van haer wapen Afb. 149. Gezicht op Zalt-Bommel uit het Noorden omstreeks 1680, naar een teekening van Valentijn Clotz in 's Rijks-Prentenkabinet te Amsterdam.
gevoeght den Leeuw van Nassau ter zijden en boven een essenbloem, en de Stadt particulierlijck behouden een sweert tusschen twee essen bloemen, bestaende het originele wapen van Pont in een schilt met drie essen bloemen, waer uyt evidentelijck resulteert den ouderdom vande Stadt Boemel in den boesem van Gelderlandt’. | |||||||||||||||||||||||||||
Zegel.De Oudheidkamer te Zalt-Bommel bezit twee zilveren zegelstempels (XIV), beide het hierboven beschreven wapen der Eeninge met den Nassauschen leeuw in het vrijkwartier vertoonende. De grootste der twee stempels (middellijn: 6.7 c.M.) draagt in gothische letters het randschrift: ‘Sigillum . Burgensium . Opidi . Zautboemelensis’., de kleinste (middellijn: 4,5 c.M.): ‘S'. Burgesiu . opidi . de . Zautboemel ad Causas’. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||||||||||||
Het eerstgenoemde zegel vindt men reeds hangende aan het charter van 27 Maart 1335, waarbij Reinald II een landrecht geeft aan de ingezetenen van de Bommeleren Tielerwaarden (nijhoff, Gedenkwaardigheden, I, 350, no. 3). De in dit wapen voorkomende ongekroonde, eenstaartige leeuw met de blokjes is die, welke graaf Reinald in zijn wapen voerde. Het omschrift luidt: ‘Sigillum . burgensium . oppidi . de Zautbomel’. Het tegenzegel van ditzelfde charter vertoont een kleiner schild beladen met het zwaard en de mispelbloemen, en het omschrift: ‘Contra-sigill . Burgensiu . de Zautbommel’. | |||||||||||||||||||||||||||
Munt.Ga naar margenoot+ w.j. de voogt, Notice sur la monnaie de Zaltbommel et sur les coins conservés dans les archives de cette ville, in: Revue numismatique Belge, 1862, p. 470. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||||||||||
In de Oudheidkamer bevinden zich: Twee matrijzen (XIV) van een goudenGa naar margenoot+ rozenobel. De voorzijde vertoont een in een koggeschip rechtop staande figuur van een vorstelijk persoon met aan den linkerarm een schild waarop het gevierendeelde wapen der Eening van Bommel (echter met een leeuw ook in het eerste kwartier, vgl. hierboven onder: Zegel), en in de rechterhand een opstaand zwaard. De voorsteven van het koggeschip draagt een banier met de letter B. In het midden van den zijkant der kogge een heraldische roos. Om den rand het opschrift: ‘Nobilis . Civitatis . Boeme . Val . Anglie.’
a. Voorzijde.
b. Keerzijde.
Afb. 150. Bommelsche daalder. De keerzijde draagt als opschrift: ‘IHS . Aut . Transiens . Per . Medium . Illorum . Ibat’ (Vgl. de voogt, a.w., blz. 474 en pl. XVIII, no. 1). Voorts vier matrijzen van Bommelsche daalders. Van de hiermee geslagen munten bevinden zich exemplaren o.a. in de Oudheidkamer te Bommel en in het Koninklijk kabinet van munten en penningen te 's Gravenhage. Deze vertoonen twee hoofdtypen: een (afb. 150), ongedateerd, met op de voorzijde twee leeuwen het wapen der Eening houdend, en met het randschrift: ‘Mone . No-va . Facta . Bo-eme . S . 3’; op de keerzijde een burcht of stadspoort met drie gekanteelde torens, en onder de hamei in de poortopening een kanon, en het randschrift: ‘Durae . Necessitatis . Opus’. Uit dit laatste opschrift meende van loon (Nederlandsche historiepenningen, I, blz. 529) te moeten afleiden, dat deze munten waren geslagen als noodmunt tijdens het beleg van 1599. Maar op hierna te beschrijven Bommelsche munten met hetzelfde opschrift vinden we het jaartal 1579, toen er van geen beleg sprake was. De ‘necessitas’ werd, zooals de voogt terecht onderstelde, niet veroorzaakt door eenig beleg, maar eenvoudig door gebrek aan muntspecie. Over verschillende varianten van dit type, vgl. de voogt, t.a.p. Het tweede type, waarvan het Kon. penningkabinet te 's Gravenhage een vierkant piedfort (afslag van dubbel gewicht) bezit, vertoont op de voorzijde een staanden leeuw met het zwaard en de twee mispelbloemen, en het randschrift: ‘Der . Stadt . S . Boemel . Munt . 1582.’ Op de keerzijde het | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||||||||||
wapen der Eening en het opschrift: ‘Na . Gel . Ord . Dal . Van . 30 . Stu.’ (afb. 151). Een variant hiervan beschrijft de voogt, a.w., blz. 478, no. 13.Het derde type tenslotte, waarvan slechts een zilveren exemplaar op de Oudheidkamer te Zalt-Bommel bekend is, vertoont in een vierkant piedfort den
a. Voorzijde.
b. Keerzijde.
Afb. 151. Bommelsche daalder. beeldenaar met het wapen van het 1ste type, maar met een helm boven het schild en met het opschrift: ‘Iudicia Quasi . Vectes . Urbium’; de keerzijde draagt het poortgebouw van het 1ste type met het opschrift: ‘Moneta . Nova . Civitatis . Boeme.’ In de hoeken is gegraveerd: ‘Di - Jane - wari - 1572.’ Verder nog acht matrijzen van kleinere munten, voor de beschrijving waarvan zij verwezen naar de aangehaalde studie van de voogt. Het Koninklijk penningkabinet te 's Gravenhage is onlangs in het bezit gekomen van den zeer zeldzamen Bommelschen daalder, den zg. Brachium, beschreven bij madaiGa naar voetnoot1), maar waarvan de voogt (a.w., blz. 477, no. 11)
a. Voorzijde.
b. Keerzijde.
Afb. 152. Bommelsche daalder (Brachium). moest zeggen, dat ‘on n'a retrouvé aucun exemplaire’. Deze daalder (afb. 152) vertoont als beeldenaar het wapen der Eening, gedekt door een aanzienden, met een kleed van bladranken omgeven, getralieden helm, waarop een uitkomende leeuw, die een banier met hetzelfde wapenbeeld draagt, en het randschrift: ‘Moneta . No . Facta . Boeme . S . Tri.’; de keerzijde heeft een, uit een vlammen schietende wolk te voorschijn komenden, geharnasten arm, die een zwaard houdt, geflankeerd door de twee mispelbloemen (het latere stedelijk wapen), en om het geheel het randschrift: ‘Brachium . Meum . Confortabit Eos.’ De vorm van den helm en van de bladranken, zoowel als het geheele karakter der behandeling en het lettertype, doen ons deze munt dateeren: XVId. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||||||||||||
verschillende zilversmidswerken der 17e eeuw en uit de eerste helft der 18e eeuw. Afb. 153. Vogelvlucht van de Bommelerwaard (zonder Monnikenland) met de belegering der stad Bommel in 1574, naar een schilderij op het raadhuis.
‘Aangaande geene stad van Gelderland.... weten wij zoo weinig als van Bommel’,Ga naar margenoot+ aldus de heer j.s. van veen in ‘gelre’, XVI (1913), blz. 184, en hij voegt er aan toe: ‘Van hare geschiedenis deelt de in 1765 verschenene “Beschryving” [door ons aangehaald als van hasselt] niet zeer veel mede en de baldadige vernieling van een groot deel van het oud-archief door de stedelijke regeering in de eerste helft der 19e eeuw maakt het onmogelijk dit verzuim goed te maken’. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||||||||||||
en het Hanseverbond, 1833, blz, 124; sloet, Oorkondenb., no. 205; p.a. meilink, De Nederlandsche Hanzesteden, 1912, blz., 61). Inschrijvingen in de Keulsche burgerregisters der 12e eeuw schijnen te bevestigen, dat de Bommelaars toen werkelijk die vaart uitoefenden. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||||||||||||
zielen telde, met een gezamenlijke opbrengst aan belasting van ruim 2000 £, terwijl Tiel tezelfdertijd nog slechts 1600 £ opbracht (a.w., blz. 19). | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||||||||||||||||
sinds 1577 voerde de prins den titel van stadhouder van Holland, Zeeland en Bommel, en hoewel de stad en de beide waarden lid van het vorstendom bleven, stonden zij onder des stadhouders bewind. De bijzondere aanhankelijkheid, die de thans Calvinistische stad hierin den prins voortdurend betoonde, belette overigens niet, dat zij, zooveel zij kans zag, handel dreef met den vijand. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||||||||||||||
Afb. 154. Zilveren penningplaat van Adriaen Cromhout.
hare versterkingen geheel verwaarloosd en vervallen, ‘de Graft by het Bolwerk was zoo ondiep, dat 'er de Oyevaars door wandelden’; wapenen en andere weermiddelen ontbraken (v. hasselt, blz. 217 v.v.). In dezen uitersten nood wendde men zich weer tot Oranje: de bevolking dwong de magistraat met geweld ertoe prins Willem III het stadhouderschap aan te bieden. De prins aanvaardde dit, maar kon de verzwakte stad niet meer ter hulp komen: het Fransche leger trok op 21 Juli 1672 binnen, om ruim een jaar later, na velerlei geweldpleging en zware brandschattingen weer af te trekken. Het was dan ook blijkbaar reeds een stil landstadje geworden, dat Valentijn Clotz omstreeks 1680 zag, toen hij van de Waal af het aardige gezicht op Zalt-Bommel teekende, dat zich thans in het Amsterdamsche prentenkabinet bevindt (afb. 149)Ga naar voetnoot2). Verlaten staat de kraan bij de Waterpoort, en het enkele scheepje tusschen Steiger- en Waterpoort doet de stilte der vroeger zoo druk bevolkte reede nog te sterker gevoelen. Tot overmaat van ramp vormde zich in 1700 een zandplaat in de Waal vóór de stad, waardoor de schepen, die tot dusver voor de Waterpoort konden aanleggen, op aanzienlijken afstand van de stad moesten blijven. ‘Al het welke de welvaart van Bommel zeer veel heeft doen afneemen’, zooals de schrijver van den tegenw. staat in 1741 vaststelt; en hij voegt er aan toe, dat door dit alles de stad drieof vierhonderd huizen minder telde, zoodat zij in zijn tijd nog slechts op ruim zeshonderd huizen met omstreeks 2700 inwoners werd begroot (tegenw. staat, III, blz. 239). | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||||||||||||||||
gildenGa naar voetnoot1), aangevoerd en dikwijls opgezet door de gemeensmannen of quartiersluyden, de volksvertegenwoordigers in de gemeentelijke regeering, die hierin de leiding hadden. Reeds spoedig na het overlijden van Willem III, in Maart 1702, openbaarde zich, zoowel te Bommel als te Tiel en Nijmegen, verzet tegen de stadhouderlijke regenten, die dan ook in Juni werden afgezet en vervangen door de candidaten der quartiersluyden. De hierop volgende landschapsvergadering te Arnhem van 18 Juli 1702 verklaarde echter, ‘dat d'ontsettinghe der regenten in de steden Nijmegen, Thiel en Bommel door de gemeensluyden en gildens gedaen is onwettigh en informeel’, en herstelde de oude regenten in hun ambt (geld. volksalm., 1898, blz. 113-114). Evenwel bracht dit slechts tijdelijk rust in Zalt-Bommel. Reeds in Februari 1703 vergaderden de gilden, tegen het verbod van den presideerenden burgemeesterGa naar voetnoot2), in de St. Maartenskerk. De raadsnotulen van 11 Februari spreken van dagelijks toenemende ‘insolentien’, waartegen krachtige maatregelen worden aanbevolen (‘gelre’, V, blz. 258). In Mei 1703 brak echter de revolutie uit: de oude regenten werden weer afgezet en nieuwe gekozen door de quartiersluyden, de dekenen der gilden en de gecommitteerden der burgerij. Het nieuwe regeeringscollege bestond uit tien personen, die voor drie jaren zitting hadden. Deze magistraat zorgde er voor, dat ook de burgerwacht, door de benoeming van nieuwe officieren, naar haar zin werd omgezet. De nieuwe regeering behartigde krachtig de belangen der stad, zooals blijkt uit hare zorg voor de financiën, voor het dijkwezen, de rechtspraak, voor het onderwijs, het onderhoud der beplantingen, voor behoorlijke reiniging, zoowel als uit hare maatregelen tegen het opdrijven der broodprijzen en tegen de woekerpraktijken van den houder der bank van leening. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||||||||||||
toch reeds kwijnende landstadje van opleving geen sprake kon zijn, ligt in de rede. Kan men in 1725 nog spreken van een vrij bloeiende scheepvaart, die ‘beyers, aacken en andere vaartuigen’ zoowel uit Luik en Maastricht als uit Keulen, Keysersweert, Xanten, Wesel, Rees en Emmerik in de haven van Bommel brachtGa naar voetnoot1), in het laatste kwart der eeuw, en vooral sedert de bezetting door de Franschen, raakt de stad steeds meer in verval. Eerst na de verdrijving der Franschen, op 14 December 1813, valt eenige herleving waar te nemen. Tegen het midden der eeuw was Zalt-Bommel weer een welvarende plaats geworden met handel in landbouwproducten en vrij wat industrie: een bierbrouwerij, een boekdrukkerij, een knoopenfabriek, vier leerlooierijen, zeven sigarenfabrieken, een zeepziederij, een zijdefabriek, en een ijzerfabriek. Deze opbloei werd vooral ook bevorderd door den in 1847 aangelegden rijksweg, die de verbinding tusschen Utrecht en 's Hertogenbosch vormt en van het veer aan de Waal, bij de Waterpoort, langs Waterstraat, Markt en Gamersche straat door de stad voert. Vooral in deze straten spreken talrijke gevels en winkelhuizen, welke tijdens deze, architectonisch overigens minder gelukkige periode werden vernieuwd of gebouwd, van de herleving. Deze nam uiteraard nog toe nadat Bommel in 1868 werd aangesloten bij de spoorlijn Amsterdam - Utrecht - 's Hertogenbosch - Bokstel, waarvan het station om technische redenen ongeveer twintig minuten buiten de stad moest worden gebouwd. Was deze omstandigheid in zoover gunstig, dat hierdoor het karakter der oude vestingstad goeddeels behouden bleef, de sindsdien toenemende bedrijvigheid bracht toch eene sterke moderniseering mee, die aan het stadsbeeld niet altijd ten goede kwam. Niettemin heeft Zalt-Bommel over het geheel zijn intiem aspect van rustig, welvarend landstadje mogen behouden, en waar na de voltooiing van de thans in aanbouw zijnde nieuwe Waalbrug het autoverkeer in hoofdzaak om de stad heen zal gaan, is hierin ook voor de toekomst weinig verandering te verwachten. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||||||||||||||
en haar torenGa naar voetnoot1). Het plan van Hierges, om door een geheelen keten van schansen zoowel de Waal als de stad volkomen in bedwang te krijgen, kwam niet tot uitvoering. In October 1574 moest hij, door inundaties gedwongen, de blokkade opgeven. Een in 1575 ter sprake gebrachte aanval werd niet doorgezet. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||||||||||
Buren, eene echt gereformeerde stad’ (acquoy, blz. 102). Nadat aanvankelijk ‘bij provisie’ twee predikanten hadden dienst gedaan, wier namen ons onbekend zijn, werd in den winter van 1572 Joannes Leo uit het land van Kleef als eerste vaste predikant beroepenGa naar voetnoot1). Gedurende eenigen tijd heeft Bommel toen met Gorinchem een der acht synodes of classen der provincie Holland gevormd, een verband, dat volgde uit het staatkundig samengaan met Holland en Zeeland. Afb. 155. Plattegrond van Zalt-Bommel door Jacob van Deventer (omstreeks 1560).
Katholieken, maar na de verdrijving der Franschen geraakten zij opnieuw in Hervormde handen en zijn daarin gebleven. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||||||||||
Praehistorische Romeinsche en Frankische oudheden.In de Oudheidkamer te Zalt-Bommel (vgl. blz. 283) bevinden zich een aantal mammouthsbeenderen, opgebaggerd uit de Waal tusschen Bommel en Tiel. Bij den aanleg van den spoordijk, in 1868, schijnt men een aantal Romeinsche voorwerpen te hebben gevonden (holwerda, Oudheidkundige kaart van Nederland, in: Geschiedk. atlas v. Nederland, 1924, blz. 57). Een aantal Romeinsche munten uit de vier eerste eeuwen na Christus zijn in de OudheidkamerAfb. 156. Vogelvlucht van Zalt-Bommel tijdens het beleg in 1599 (n. Guicciardini, 1609).
te Zalt-Bommel, evenals een sterk door het water afgeslepen Romeinsch lampje, eenige stoppen (?) van amphoren en een speerpunt, opgebaggerd uit de Waal. Een terra-cotta lampje met onleesbaar merk en eenige Romeinsche munten, hier ontgraven, zijn in het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden (catalogus, D 1, blz. 150:200; E v, blz. 221). Een hier gevonden fibula is in de Oudheidkamer. Een pot van aardewerk, die reeds de geknepen pootjes van de middeleeuwsche ceramiek vertoont, waarschijnlijk uit Karolingischen tijd, en een groote kogelpot, Karolingisch baksel, beide hier gevonden, zijn in bovengenoemd Rijksmuseum te Leiden (catalogus, G 1, blz. 233:36; blz. 238:182). | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||||||||||
Afb. 157. Vogelvlucht van Zalt-Bommel (n. blaeu).
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||||||||||
Het grondplan der stad.
Afb. 158. Vogelvlucht van Zalt-Bommel uit het Noord-Oosten omstreeks het midden der 17e eeuw naar een schilderij in het raadhuis.
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||||||||||
Afb. 159. Zalt-Bommel. Plattegrond der vestingwerken naar een teekening in het Rijksarchief te Arnhem.
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ De kern van het tegenwoordige Zalt-Bommel, de in 850 vermelde ‘villa Bomela’, moet, zooals wij hierboven opmerkten, een nederzetting zijn geweest op een eilandje, gevormd door de Waal en een zuidelijken arm dezer rivier, dien we waarschijnlijk nog in de tegenwoordige buitengracht terugvinden. Blijkbaar lag deze oudste vestiging in het hoogste zuidoostelijke deel der stad, de latere Oosterwijk, ook nu nog als de oude stad bekend. Toen deze eerste nederzetting zich zoozeer had uitgebreid, dat zij in 999 begiftigd werd met munt, gruit en tol, zal hier wellicht, ter bescherming van Afb. 160. Zalt-Bommel uit het Noord-Oosten over de Waal gezien, naar een schilderij (± 1750) in het raadhuis.
die munt en tot heffing van den tol, de burcht zijn gebouwd, waaraan thans nog de Burchwal, gelegen tusschen de gasfabriek en het R.K. kerkhof aan de oostzijde der stad, herinnert. We kunnen nu de grenzen van dezen oudsten stadskern als volgt bepalen. Eene oude overlevering zegt ‘datter een dijk gelegen heeft van Gameren af, door de Gamersche poort langs de Gamersche straat over de Markt, door de Gasthuysstraat tot de Oenselsche poort toe’, en dat ‘dese dijk is apparent geweest de hoge dijk tegen de wateren van de Waal, daar geleyt en is die daarna geslegt ende de stad daarmede zoo zeer gehoogt, dat ze bij haar zelven zonder dijk bestaan konde’ (v. hasselt, blz. 74). Deze dijk begrensde derhalve de plaats naar de rivierzijde. In het Westen werd de grens waarschijnlijk gevormd door een ‘strickwere’, een borstwering of wal, die aan deze zijde de plaats zoowel tegen hoog water als tegen vijandelijke aanvallen beschermde, waaraan de tegenwoordige Strikstraat haar naam schijnt te danken. Aan de zuid- en aan de oostzijde was dan de oude Waalarm de grens, die we in de bestaande stadsgracht meenden terug te vinden. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||||||||||
de nieuwe of Westerwijk, die zich nog heden door hare meer open bebouwing, met grooter open ruimten en tuinen, onderscheidt van de oude of Oosterwijk. Nadat inmiddels ook nog eene uitbreiding was geschied, westwaarts van de Groote kerk in zuidwestelijke richting, waaraan nog de naam der Nieuwstraat herinnert, had Zalt-Bommel in het begin der 14de eeuw zijn huidigen omvang verworven - zij het natuurlijk in den beginne minder dicht bebouwd -, en kreeg de stad, waarschijnlijk kort na 1316 haar eerste steenen ommuring, welke hieronder nader zal worden besproken. Hiermede Bommel toen in hoofdzaak den omvang en den plattegrond, dien het ook nu nog vertoont; een plattegrond, die zich onderscheidt door zijn ruitvormig net van Oost - West en Noord - Zuid loopende straten, en welks gedaante Afb. 161. Profiel van een overblijfsel der vestingmuren.
door den hierboven geschetsten gang der ontwikkeling voldoende wordt verklaard. Moderne uitbreidingen zijn buiten en met behoud van de oude omwalling in beperkte mate geschied: in zuidoostelijke richting, tusschen de Boschpoort en het station en langs de zuidzijde der stadsgracht; in westelijke richting, buiten de Gamersche poort, langs den rijksstraatweg naar 's Hertogenbosch. Voor verdere uitbreiding der stad, buiten de omwalling, zijn in 1928 door Ir. W.F.C. Schaap te Arnhem plannen ontworpen, welke thans in herziening zijn in verband met een aan te leggen hoofdverkeersweg 's Hertogenbosch - richting Utrecht. | |||||||||||||||||||||||||||
Verdedigingswerken.In den bekenden giftbrief van graaf Reinald I,Ga naar margenoot+ van 19 October 1316, wordt gezegd: ‘opdat onse borgeren voirschreven onse Stat desto gevuechlyker sterken ind bemueren mogen, Soe geven wy hen oirlof oere gemeynte to verdeylen, der fuegen dat deselve gemeynte by raede Johans van Apelteren ind Gysberts van Haeften onsen lieven getrouwen ind der Schepenen der Voirschreven Stadt, tussen den rycken ind den schemelen borgeren aldaer nae advenant, nadat sy guetvynden sullen, verdeylt worden, ind wat van de voirschreven gemeynte der voirsz. Stadt komt, dat deselve tot vestenisse onser voirschreven stadt aengelicht werde’ (Groot Geldersch Plakaatboek, appendix, col. 67). Hoewel Bommel, zooals wij gezien hebben, reeds vroeger stadsrechten had gekregen en derhalve ook op een of andere wijze zal zijn versterkt - men denke aan de hierboven besproken, vermoedelijk oudste omwalling, in verband met den naam Strikstraat -, is dit, voor zoover we kunnen nagaan, de eerste maal, dat men een werkelijke ommuring gaat aanleggen. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||||||||||||
treft het verschil in versterking der stad, ten opzichte van den vestingmuur, tusschen de noord- of rivier- en de zuid- of landzijde. Aan de landzijde wordt de enceinte gevormd door één doorloopenden muur, die volgens een noordwestwaarts ombuigende lijn in het Westen bij de Gamersche poort aansluit, en gelijkerwijs, om de oostzijde heen, in gestrekt beloop tegen den ouden muurtoren ‘Grimmart’ met den daarop staanden molen (bij den steenen beer tusschen stadsgracht en Nieuwe Haven) stoot. Deze muur nu, met zijn voorgelegen gracht en zijn eenvoudige torens, waarachter geen aarden wal lag, is blijkens zijn gestrekten aanleg, het oudste gedeelte en kan zeer wel tot de onder Reinald I opgetrokken versterkingen behooren. Ga naar margenoot+ Van de Oenselsche straat (de voormalige Oenselsche poort) aan de oostzijde der stad af, loopt in zuidelijke en verder in westelijke richting de dubbele stadsgracht. Achter de binnengracht staan aan de stadszijde overblijfselen, waarschijnlijk van den oudsten stadsmuur (XIV A), opgetrokken van baksteen (formaat: 0.27 × 0.135 × 0.06 M.; 10 lagen: 0.765 M.). Deze overblijfselen, | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||||||||||||||
deels opgenomen in de latere bebouwing, deels verbroken en als tuinmuren dienend (afb. 161 en 174), strekken zich uit van de Oenselsche straat tot de Gamersche straat. Fragmenten van dezen muur vormen de afsluiting der tuinen aan de westzijde van de Zandstraat. Aan de rivierzijde, langs de Waalkade, zijn overblijfselen van de 15de-eeuwsche ommuring hier en daar in de tegenwoordige bebouwing opgenomen en bewaard gebleven. Westelijk van de hierna te beschrijven Waterpoort staat achter de sociëteit ‘de Verdraagzaamheid’ (Waalkade A 77) een gepleisterd overblijfsel van een ronden muurtoren. Met de uitbreiding der versterkingen waartoe, gelijk wij reeds vermeldden, hertogGa naar margenoot+ Karel in 1531 voorrechten aan de stad schonk, begint een nieuw tijdperk der vesting Bommel. Blijkbaar werd toen aan de landzijde de nieuwe gordel van verdedigingswerken aangelegd, die omstreeks 1544 voltooid was en dien we zien op den plattegrond van Jacob van Deventer van omstreeks 1560 (afb. 155). | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||||||||||||||
wat nog aan schatpenningen gedurende vier jaren vóór de verrassing der stad achterstallig was. Afb. 162. Zalt-Bommel. Waterpoort gezien uit de Waterstraat naar het Noorden.
het bevel in de stad voerde. Omtrent den aanleg der vestingwerken in deze periode kunnen wij het volgende meedeelen: | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||||||||||||||||
Afb. 163. Pomp in de Gamersche straat.
In 1626 wordt van de vesting getuigd: ‘Poco dopo spuntò Bomel, città grande et insigne, fortificata con grandissima arte e spesa dalle parti, dove non ha il fiume, dalla cui parte verso il fine della città è una piazza d'armi ampia e ben forte’Ga naar voetnoot1). Van de 17de-eeuwsche vestingwerken bestaan nog een de stad aan de landzijdeGa naar margenoot+ omgevende dubbele gracht, met de tusschen de binnen- en de buitengracht opgeworpen omwallingen en bolwerken, thans plantsoenen en wandelwegen. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ Van de vijf stadspoorten bleef nog slechts de spitsbogige doorgang (XIV) der voormalige Waterpoort in den stadsmuur aan het eind der Waterstraat, uitkomende op de Waalkade, bewaard (afb. 162). Dit gepleisterd fragment is opgetrokken van baksteen, evenals de zijmuren der te weerszijden belendende woonhuizen, die waarschijnlijk overblijfselen zijn van het vroegere poortgebouw. De westelijke van deze beide muren bestaat uit groote moppen
Afb. 164. Pomp in de Boschstraat.
van hetzelfde formaat (0.27 × 0.135 × 0.06 M.) als de overblijfselen van den stadsmuur in de Zandstraat. | |||||||||||||||||||||||||||
Pompen.Ga naar margenoot+ Tot in het midden der 17de eeuw geschiedde de watervoorziening door middel van welputten, die we nog op den plattegrond van blaeu zien weergegeven, en wel in de Gamersche straat, op den hoek van Nieuwstraat en Boschstraat, in de Nonnenstraat en in de Vogelsang. Alleen in het midden der Boschstraat schijnt op genoemden plattegrond reeds een pomp te staan. Thans staan nog de volgende oude pompen, nagenoeg op dezelfde plaatsen als de putten bij blaeu:
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||||||||||||||||
In den tuin van het Rijksmuseum te Amsterdam is een pomp geplaatst (afb. 165), afkomstig uit de Gasthuisstraat: Op een vierkant voetstuk rust een te halver lijve weergegeven figuur van een baardigen man met een lauwerkrans Afb. 165. Pomp uit de Gasthuisstraat, thans in het Rijksmuseum te Amsterdam.
om het hoofd, blijkbaar een stroomgod, die midden vóór het lijf een grooten als waterspuwer dienenden dolfijn houdt. Volgens een gedicht van J. van Hoogstraten van 1726, zou dit beeld aanvankelijk Priapus hebben voorgesteld en werd de dolfijn er later aan toegevoegdGa naar voetnoot1). Waar echter het geheele beeld uit één blok hardsteen is gehouwen, mogen we aannemen, dat we hier met een iets latere vernieuwing van dien ‘Priapus’ te doen hebben en dat dit de pomp is, die, zooals we tevoren zagen, in 1736 werd geplaatst. De vormentaal is zeer goed met dit jaartal overeen te brengen. | |||||||||||||||||||||||||||
Burgerlijke openbare gebouwen.1. Het Raadhuis is gelegen aan de noordzijdeGa naar margenoot+ der Markt, op den hoek der Tolstraat (afb. 166). Het Oude en Nieuwe Stadhuis te Zalt-Bommel, in:Ga naar margenoot+ ‘Zalt-Bommelsch Nieuws- en Advertentieblad,’ 16e Jg., no. 26 (Vrijdag 26 Juni, 1931), waarin verschillende aanteekeningen uit de resolutieboeken en stadsrekeningen worden gepubliceerd. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||||||||||||||||||
Afb. 166. Het raadhuis met links de Tolstraat, rechts de Oudheidkamer.
‘toegeplankt gebleven’, en na onderzoek heet het, dat ‘het gansche gebouw soo oud en caduc is, dat daaraan met vrugt niets kan worden verrigt en ondernomen’, dat de gevels afgeweken, de binnenmuren gescheurd zijn en dat de trappen zeer geleden hebben, zoodat een nieuw gebouw niet meer zou kosten dan de herstelling. Men besloot den gevel af te breken en te vervangen door een nieuwen en verder te herstellen wat noodig was. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||||||||||||||||||
Afb. 167. Het raadhuis vóór de verbouwing in 1762.
Den 12den Januari 1761 werd besloten voor de dorpels en de ornamenten blauwe ‘Chosynse’ steen te gebruiken, en den 7den Mei van ditzelfde jaar kwam men overeen de levering van het hout op te dragen aan G. Verrijst te Rotterdam, voor f 4100. Uit de beschikbare gegevens zou men willen afleiden, dat deze Verrijst tevens aannemer van den bouw was, want men verzocht hem bestekken, teekeningen en een begrooting te maken en deze spoedig in te dienen. In Juli hierop volgend zond men den stadstimmerman Wynand van de Pol naar Rotterdam om met den steenhouwer George Elgen te spreken over het niet op tijd afleveren van de Chosynse steen, die, na een schikking, in Augustus ter plaatse kwam. Het raadhuis is een rechthoekig, hoofdzakelijk van baksteen opgetrokkenGa naar margenoot+ gebouw van twee verdiepingen boven een laag gelijkvloers, met een gevelbreedte van 16.19 M., en gedekt door een wolfdak, op welks midden een achtkant open koepeltorentje met ingezwenkte spits. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||||||||||||||||||
De klassicistische voorgevel telt vijf venstertraveeën, gescheiden door Dorische pilasters volgens de kolossale orde, welke rusten op de hardsteenen plint van het gelijkvloersche en een rechte kroonlijst met triglyphen dragen. Deze kroonlijst is verkropt boven de hoekpilasters en boven de twee pilasters te weerszijden van de ingangstravee in het midden. Vóór den hoofdingang is, ter breedte van de drie middelste traveeën, een hardsteenen bordestrap aangebracht, met een balustrade, op welker hoekpijlers rechts een naar rechts ziende schildhoudende leeuw met het wapen van Gelderland, links een dergelijke,
Afb. 168. Spiegel in het raadhuis te Zalt-Bommel.
naar links ziende leeuw met het wapen van Zalt-Bommel zijn geplaatst. In de beide wapenschilden is gehouwen: ‘Anno’, en ‘1724’. In het midden van dit bordes bevindt zich de ingang naar de gelijkvloersche onderverdieping. In dit gelijkvloersche gedeelte was eertijds de hoofdwacht gevestigd. In het inwendig geheel gewijzigde en gemoderniseerde gebouw bevinden zich de volgende meubelen en andere voorwerpen: Een eenvoudige groote eiken geldkist (± 1550?) met ijzeren trechter op het geprofileerde deksel. Een eenvoudige ijzeren kist met beslag (XVI?). Een spiegel in rijk gesneden, opengewerkte eiken lijst (± 1700) met zwaar ornament van acanthusranken; in het midden der bovenzijde het wapen der stad, gehouden door twee leeuwen. Dagmaat: 0.50 × 0.60 M. (afb. 168). Een gesneden bekroning (± 1600), het stedelijk wapen gehouden door twee leeuwen voorstellend, boven de deur der raadzaal (afb. 261). Twee leunstoelen en elf gewone stoelen (XVIIIb/c), in de trouwkamer. Een boekenkast (± 1800) met twee glazen deuren en een driehoekig fronton, waarin een lauwerkrans en eikentakken, in de burgemeesterskamer. Twee koperen armschilden (XIXa) met het stedelijk wapen. Twee koperen blakers (XIXa) met reflectorschilden, waarin het wapen der stad is gegraveerd. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||||||||||||||||||
Voorts de volgende schilderijen en teekeningen:
Afb. 169. Prins Willem I op zijn doodsbed naar een schilderij in het raadhuis.
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||||||||||||||||
Afb. 170. Portret van koning-stadhouder Willem III, in het raadhuis.
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||||||||||||||||
Afb. 171. Allegorie door G. Hoet, in het raadhuis.
In het torentje hangt een klok (middellijn: 0.56 M.) met het randschrift inGa naar margenoot+ Romeinsche hoofdletters: ‘Al die wat vind en daer int minst niet was verlooren/Ick sulke overluy eer sij sterven te vooren. Allexis Jullien me fec’, en verder namen van magistraatsleden en: ‘anno 1698’. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||||||||||||||||
Afb. 172. Zalt-Bommel. De Waag.
Omtrent de uit het raadhuis afkomstige zegelstempels, zilveren beker, stadssleutels, en andere voorwerpen, zie men onder: Oudheidkamer (blz. 283). 2. De Waag staat aan de zuidzijde der Markt, tegenover het raadhuis, op den hoek der Oliestraat (afb. 172). Ga naar margenoot+ Teekening en bestek voor een nieuw te bouwen waag, werden vervaardigd door den gemeensman C. van Leeuwen en op den 6den Juni 1796 in handen van den raad gesteld (‘gelre’, X, blz. 183), nadat reeds op 1 Feburari tevoren was besloten tot aankoop van het huis der weduwe Bornet op de Markt om dit tot waag te verbouwen. Den 18en Juli 1798 werd de nieuwe waag opgenomen. Ga naar margenoot+ Het geheel van baksteen opgetrokken gebouw bestaat uit een gelijkvloers en een bovenverdieping. De voorgevel (aan de | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||||||||||||||||
Markt), ter breedte van 5.58 M., wordt gedekt door een Dorische kroonlijst met triglyphen, bekroond met een driehoekig houten fronton, waarin het wapen der stad in een omlijsting van guirlandes is gesneden. De rondbogige ingang heeft een omlijsting naar de Dorische orde, bestaande uit twee hardsteenen pilasters, die een kroonlijst met triglyphen dragen, waarop een houten vrouwebeeld met een weegschaal in de linker- en gewichten in de rechterhand, allegorische voorstelling van het bedrijf. Afb. 173. Vischmarkt te Zalt-Bommel uit het Zuiden gezien.
Inwendig bevindt zich gelijkvloers een groote, aan de zoldering hangende weegschaal (± 1800); de bovenverdieping dient tot woning.
3. De Vischmarkt is gelegen op den hoek van de Koningstraat en de Kerkstraat, met het front naar eerstgenoemde (afb. 173). De stadsrekeningen vermelden: ‘23 October 1776. Aan den timmerman C. van LeeuwenGa naar margenoot+ in mindering van de aanneemspenningen van een nieuw gebouwde vischmarkt.... f 500. -. ‘27 November 1777. Aan den timmerman C. van Leeuwen in voldoening van het restant der aanneemspenningen van de nieuwe door hem opgebouwde vischmarkt.... f 1100. -. (‘gelre’, X, 1907, blz. 183.) | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ Het gebouw is een markthal, gevormd door drie vleugels, die een pleintje omgeven, dat door een hek van de straat is gescheiden. Elk der vleugels bestaat uit een open galerij op hardsteenen Dorische zuilen, die een houten hoofdgestel dragen. De vooruitspringende middentravee van den middelsten vleugel draagt een driehoekig fronton, waarin het gepolychromeerd stedelijk wapen; hieronder is op de kroonlijst het jaartal MDCCLXXVI aangebracht. De zijvleugels zijn van de straat uit toegankelijk door twee gesneden houten deuren, waarvan het middenpaneel wordt bekroond door een siervaas met visschen. | |||||||||||||||||||||||||||
Kerkelijke gebouwen.1. De Groote kerk (afb. 174), aan den H. Martinus gewijd, is in eigendom en onderhoud bij de Nederduitsch-Hervormde Gemeente; de toren behoort aan de burgerlijke gemeente. Ga naar margenoot+ f.n. eijck tot zuijlichem, Verslag van de Commissie der Koninklijke Academie van Wetenschappen tot het opsporen enz. van de overblijfsels der vaderlandsche kunst, 1868, blz. 13. - Verslag St. Bernulphus-Gilde Utrecht, 1895, blz. 21 v.v. - f.a. hoefer, Kort overzicht, in: ‘gelre’, IX (1906), blz. 134 v.v. - e. epkema, Historische bijzonderheden omtrent de St. Maartenskerk en toren te Zalt-Bommel, in: ‘gelre’, X (1907), blz. 135 v.v. - f.a. hoefer, Opsomming der bezienswaardigheden te Zalt-Bommel, in: Bulletin v.d. Ned. Oudheidkundigen Bond, 1908, blz. 147. - Toren der N.H. Groote of St. Martinuskerk te Bommel, in: Mededeelingen der Rijks-Adviseurs voor de monumenten v. geschiedenis en kunst, II (1874-1875), Verslag, blz. 8 (betreft restauratiewerken en toestand van den toren). - a. mulder, Zalt-Bommel met zijn St. Maartenstoren, in: Bulletin v.d. Ned. Oudheidkundigen Bond, VII (1906), blz. 104 v.v. (hierin ook eenige mededeelingen over de geschiedenis der kerk). - Restauratie van den St. Maartenstoren, in: Hollandsche Revue, 1906, blz. 378. - jac. v. gils, Toren St. Maarten Zalt-Bommel in herstelling, in: De Opmerker, bouwk. weekblad, XLII (1907 blz. 246; geeft o.a. verschillende hoogtematen). - Bulletin Ned. Oudheidk. Bond, 1908, blz. 264 (betreft herstellingswerken in 1908). - De Sint Maartenstoren te Zalt-Bommel, in: De Opmerker, 1915, bijlage van no. 8 (betreft de restauratie). - h. beckering vinckers, Stichting van twee vicarieën op een altaar in de St. Maartenskerk te Zalt-Bommel Ao 1436, in: ‘gelre’, XXXIII (1930), blz. 149 v.v. - Ir. joach. beckering vinckers, Episoden uit de bouwgeschiedenis van de St. Maartens-kerk binnen de stad Saltboemel, in: Oudheidkundig Jaarboek, XI (1931), blz. 127 v.v.Ga naar voetnoot1). - Voorts de literatuur, vermeld in laatstgenoemde studie, bij epkema (a.w., blz. 136) en bij gouda quint, I, blz. 241, 278; II, blz. 79, 96. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||||||||||||||||
(a.w., VI, blz. 110) is zij in 1304 ‘met treffelijke in-komsten versorghd’ en gewijd ‘door de achtbaere Heeren Geeraert van Nassouw Schatmeester van de kerk tot Utrecht, Bernhard van Vueren Domheer aldaer, en den Opperdeeken en kerkenvoogd van Thiel, wiens naem word versweegen’. Hieruit blijkt reeds, wat ook Mr. Hugo Wstinc in 1342 vermeldt (joosting en muller, t.a.p.), dat dit kapittel mede aan de Utrechtsche kerk behoorde. In 1316 bevestigde Reinald I deze stichting en begiftigde het kapittel met verschillende goederen. Afb. 174. Zalt-Bommel. St. Maartenskerk uit het Zuid-Westen. Op den voorgrond een overblijfsel van den middeleeuwschen stadsmuur.
Omstreeks 1350 stichtte heer Nicolaes van Malsen hier een altaar, aan de H.H. Maria en Barbara gewijd, welke stichting in 1421 door bisschop Fredericus bij het kapittel werd geïncorporeerdGa naar voetnoot1). | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 201]
| |||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 202]
| |||||||||||||||||||||||||||
Afb. 175. Zalt-Bommel. St. Maartenskerk uit het Zuid-Oosten.
In het resolutieboek der stad worden herstellingen aan den toren vermeld in 1700 en 1701. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 203]
| |||||||||||||||||||||||||||
Afb. 176. Zalt-Bommel. Schip der St. Maartenskerk uit het Zuid-Westen.
Op 14 Februari 1718 worden Oloff Blom, timmerman, en Daan Jansen, metselaar, betaald voor besteigering en verdere werkzaamheden aan den toren; in Augustus worden de uurwijzers geverfd en verguld. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 204]
| |||||||||||||||||||||||||||
Provincie en particulieren, waarna de toren in 1908-1917 werd gerestaureerd onder leiding van den architect Jac. van Gils.Ga naar margenoot+ De kerk ligt vrij op het ruime Kerkplein, in een door een ijzeren hek omgeven plantsoen - het voormalige kerkhof - met opgaand geboomte en heesters. Zij is georiënteerd met een afwijking van 10o naar het Noorden. De westzijde Afb. 177. Zalt-Bommel. Oostelijke sluiting van den zuidbeuk der St. Maartenskerk.
van het gebouw, met den toren, ligt gekeerd naar de recht hierop aanloopende Nieuwstraat; het koor naar de Vogelenzang, eene straat, die zich ongeveer in het verlengde van de as der Nieuwstraat oostwaarts voortzet naar den wal. Op den plattegrond van Blaeu (afb. 157) is het kerkhof nog omgeven door een muur met doorgangen naar de Vogelsang, de Kerkstraat en de Nieuwstraat. In deze laatste bevindt zich een hek met draaiboom. In 1609 plaatste men hier nog een eikenhouten hek met twee posten (‘gelre, XII, blz. 454). Binnen deze ommuring stonden aan de west- en aan de oostzijde eenige huizen, die tot de immuniteit der kapittelkerk behoorden. Ga naar margenoot+ Het deels van baksteen, deels van tuf- en van zandsteen opgetrokken gebouw is een basiliek, bestaande uit een driebeukig schip, een met zeven zijden van den twaalthoek gesloten koor en een ingebouwden vierkanten toren met twee ronde traptorens (pl. VIII). Hoofd- en zijbeuken zijn gescheiden door twee rijen van zeven met schalken bezette pijlers. De zijbeuken zijn aan de oostzijde tegen het koor en aan de westzijde tegen den toren polygonaal aangesloten. In den hoek tusschen noordbeuk en koor is een vierkante traptoren (de zg. ‘varkenstoren’), tegen den oostelijken sluitmuur van den zuidbeuk een half-achtkante traptoren opgetrokken; tegen de westelijke sluitmuren der zijbeuken zijn twee kapellen uitgebouwd, waarvan de noordelijke de voormalige doopkapel is, en de zuidelijke, thans door twee tusschenmuurtjes in drieën gedeeld, het vroegere knekelhuis; onmiddellijk | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina *18]
| |||||||||||||||||||||||||||
PLAAT VIII.
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 205]
| |||||||||||||||||||||||||||
ten Oosten van dit knekelhuis, en door een traptorentje hierbij aansluitend, is tusschen de steunbeeren der eerste rechter travee van den zuidbeuk een kleine rechthoekige kapel, het zg. ‘van Rossemskoortje’ opgetrokken; tusschen de beeren der zevende travee van den zuidbeuk is een grootere kapel - waarschijnlijk het zg. ‘van Balverenkoortje’ of kapel van het Heilig Graf -, gesloten met vijf zijden van den achthoek, uitgebouwd; tegen de zuidzijde van het koor, eveneens tusschen twee beeren, is de voormalige sacristie (thans consistorie- en catecheseerkamer) opgetrokken, aan de noordzijde, tusschen de beeren van de westelijkste
Afb. 178. Zalt-Bommel. Zuidportaal van het schip der St. Maartenskerk.
travee der koorsluiting is een kleiner uitbouwsel gemetseld, vermoedelijk de kluis. De middelste traveeën der zijbeuken zijn geopend op twee portalen: een grooter noord- en een kleiner, tusschen twee contreforten besloten zuidportaal; voorts bevindt zich een groot portaal in den westgevel van den toren, en kleinere ingangen in de sacristie en in het tweede noordoostelijke vak van de koorsluiting. De middenbeuk is, binnenwerksGa naar margenoot+ gemeten, 42 M. lang, het koor 21 M.; de grootste breedte van het schip bedraagt 28 M., van het koor 10 M. De middenbeuk is, hart op hart der pijlers gemeten, 10 M. breed, de zijbeuken hebben elk een breedte van 9.60 M., de traveeën van het schip zijn, eveneens hart op hart der pijlers gerekend, 5 M. diep, die van het koor 4 M. De middelste sluitsteenen der gewelven in den middenbeuk liggen 19.50 M., die in de zijbeuken 12.50 M. en die in het koor 16.30 M. boven den vloer. De nok van het schipdak bereikt een hoogte van 28.50 M. De toren, buitenwerks 12.50 × 12.50 M., binnenwerks 6.60 × 6.60 M. metend, is tot den vloer van den bovensten omgang 67 M. hoog, waarvan 14.50 M. tot den vloer van den eersten, 28 M. tot dien van den tweeden, 42.50 M. tot dien van den derden, 56.50 M. tot dien van den vierden, en 62.50 M. tot dien van den vijfden omgang (afb. 184). De ommuring van den zuidbeuk rust op een tufsteenen, met een lijst vanGa naar margenoot+ roode zandsteen afgedekte plint, die, evenals de onder de vensters loopende, | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 206]
| |||||||||||||||||||||||||||
eenvoudig geprofileerde waterlijst, om de tweemaal versneden steunbeeren rondgaat. Zoowel deze beeren als de hiertusschen gelegen muurvakken zijn tot de waterlijst opgetrokken van tufsteen; daarboven bestaan de beeren uit afwisselend drie lagen baksteen (formaat: 0.28 × 0.135 × 0.07 M.) en twee lagen tufsteen, en de tusschengelegen vakken uit baksteen van hetzelfde formaat (10 lagen: 0.80 M.) met blokjes zandsteen in de neggen der spitsboogvensters. Boven deze vensters is het metselwerk, het spitsbogig beloop der vensterkoppen volgend, uitgekraagd op een tufsteenen boog, ten einde het bovenvlak van den muur voldoende breedte te geven voor een
Afb. 179. St. Maartenskerk. Oostmuur van het Noordportaal.
goot met een opengewerkte borstwering (thans van cement en blijkbaar een latere herstelling). Waar het oostelijk deel van dezen zuidmuur, met vier zijden van een twaalfhoek noordwaarts zwenkend, aansluit bij het koor, is tegen den eersten steunbeer de halfachtkante traptoren opgemetseld in hetzelfde werk met afwisselende lagen van bak- en tufsteen, dat we te voren bij de beeren opmerkten (afb. 177). De traveeën van den zuidbeuk worden gedekt door afzonderlijke scheef-pyramidevormige, driezijdige tentdaken, bekleed met leien, die aansluiten tegen de driekante tufsteenen beeren van den lichtbeuk (afb. 176). Deze beeren opschietend door de gootlijst, eindigen in eenvoudige pinakels, welke pijlers vormen, waartusschen de tootbogig opengewerkte borstweringen zijn gesteld. De lichtbeuk heeft in zeven van zijn acht traveeën vensters, die gedekt zijn met een Tudorboog; alleen de eerste travee van de oostzijde vertoont een spitsbogig venster. Tegen de aansluiting van deze travee bij den zuidmuur van het koor is, op een oude aanzet van een gewelf, onder de bekapping, een ronde tufsteenen traptoren, de zgn. ‘uilentoren’, uitgebouwd als voortzetting van den hierboven beschreven traptoren tegen den zuidbeuk, waarmee hij door een op een troggewelfje uitgemetselde overbrugging langs de gootlijst is verbonden; deze uilentoren wordt in twee geledingen verdeeld door een geprofileerde waterlijst, die aan de westzijde wordt omvat door het kennelijk later hiertegen opgetrokken metselwerk van den lichtbeuk. Beide traptorens zijn gedekt met achtkante houten spitsjes, bekleed met leien. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 207]
| |||||||||||||||||||||||||||
Het van tufsteen opgetrokken zuidportaal wordt gedekt door een lessenaardak,Ga naar margenoot+ dat aansluit onder het hierboven aangebrachte zijbeukvenster (afb. 178). De spitsbogige ingang heeft een geprofileerde omlijsting van zandsteen. De ondiepe ruimte vóór den toegang tot den zuidbeuk is overdekt met een klein, rijk behandeld netgewelf. De plint van den noordbeuk is geheel gecement, de steunbeeren zijn opgetrokkenGa naar margenoot+ van tufsteen; de tusschengelegen muurvakken zijn tot zes lagen boven de waterlijst van tuf, en hoogerop van baksteen (formaat: 0.28 ×Afb. 180. St. Maartenskerk. Westzijde van den zuidbeuk met van Rossemskapel (rechts) en knekelhuis (links).
0.135 × 0.07 M.; 10 lagen: 0.80 M.) in staand verband gemetseld. De omlijstingen der spitsboogvensters zijn van tufsteen; langs de neggen zijn ook hier blokjes zandsteen aangebracht. Het grootendeels gepleisterdeGa naar margenoot+ noordportaal heeft twee door een waterlijst gescheiden verdiepingen. Tegen de beide noordelijke hoeken zijn overhoeksche, recht afgedekte steunbeeren opgetrokken, welker benedengedeelte, onder de waterlijst, nissen vertoont met een driepas in den kop. Tegen het midden van de west- en van de oostzijde staan dergelijke beeren; in den westelijken hoek tusschen portaal en noordbeuk overblijfselen van een weggebroken traptoren. Zoowel deze steunbeeren als de tusschengelegen muurvakken zijn tot de waterlijst van tufsteen; hierboven zijn de beeren van tuf- en zandsteen, het muurwerk van baksteen (formaat en verband als van den noordbeuk) afgewisseld met banden van tufsteen. De naar het Noorden spitsbogig geopende benedenruimte, twee traveeën diep, is overdekt met een netgewelf, waarvan de ribben te weerszijden tegen de zijwanden neerkomen op schalken met laat-gothische bladkapiteelen; deze schalken omlijsten met de muralen der overkluizing driedeelige spitsboognissen met rijke vischblaastraceeringen (afb. 179). Boven den toegang tot den noordbeuk is een vijfdeelige spitsboognis gespaard met flamboyante traceeringen, in een omlijsting van distelbladeren; de kop van deze nis wordt omsloten door opengewerkte traceeringen van gevlochten en los van den achtergrond | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||||||||||||||||||
gehouwen, geprofileerde banden. Tegen de zijwanden zijn te weerszijden steenen zitbanken aangebracht. In de muren van noord- en zuidbeuk zijn tusschen de steunbeeren verschillende moeten van vroegere kleine bedakingen zichtbaar. Vermoedelijk waren dit afdakjes van marktstalletjes. (Zie: b.v., episoden, blz. 144).Ga naar margenoot+ De tegen den zuidbeuk uitgebouwde kapel van het Heilig Graf (afb. 175) is opgetrokken van baksteen (formaat: 0.275 - 0.28 × 0.145 × 0.05 - 0.06 M.), de steunbeeren van tufsteen. Alleen de zuidelijkste sluitmuur dezer kapel heeft nog een venster met de oorspronkelijke vischblaastraceering, Afb. 181. Zalt-Bommel. St. Maartenskerk uit het Noord-Oosten.
de overige vensters hebben latere, houten kozijnen. Het zadeldak der kapel sluit aan tegen een dichtgemetseld venster der zuidbeuktravee. Blijkens een moet in den muur van den zuidbeuk sloot hier eertijds, ter hoogte van de pinakels der steunbeeren, een lessenaardak tegen het venster, dat hiertoe eerst ten deele werd dichtgemetseld. Vermoedelijk behoorde dit lessenaardak tot een kleinere kapel, die aan de bestaande voorafging en die wellicht de door Everardus van Balveren († 1436), schepen van Bommel, gestichte kapel was (Vgl. b.v., episoden, blz. 143 en 146). De tegen de westzijde van den zuidbeuk (afb. 180) aangebouwde van Rossemskapel bestaat uit twee geheel van tufsteen opgetrokken verdiepingen met twee steunbeeren op de hoeken en een in de as, die den buitenmuur verdeelt in twee traveeën. In de onderste verdieping bevinden zich twee kleine spitsboogvensters; twee dergelijke venstertjes in de bovenverdieping zijn met kleine baksteen dichtgemetseld. Blijkbaar zijn dit de vensters, bedoeld in een post der kerkerekening van 8 October 1596, waarbij men Hermen Jan Petersz. betaalt ‘van viif schuft arbeydens in de kercke, int Rossums-coorken die glaiseraempt boven dicht tmaiken’ (‘gelre’ XII, blz. 435). Tegen den zuidwestelijken hoek dezer kapel bevindt zich een aanbouwsel (trappenhuis), waarin sporen van een vroegere rechthoekige opening, hoog | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||||||||||||||||||
1.33 M., breed 0.65 M., dichtgemetseld met baksteen (formaat: 0.245 × 0.125 × 0.05 M.), waarschijnlijk een vroegere toegang. Tusschen deze kapel en den toren is het knekelhuis gebouwd, drie traveeën breed, van tufsteen, en later met baksteen gewijzigd en hersteld. De traveeënAfb. 182. St. Maartenskerk. Varkenstoren uit het Noord-Oosten, naar teekening van g. de hoog hz.
zijn gescheiden door kleine eensversneden conterforten, bestaande uit een tufsteenen voet en een zandsteenen bovengedeelte; in elke travee bevindt zich een korfbogige nis, die oorspronkelijk blijkbaar vensters en beeldnisjes omsloot, waarvan nog slechts de verbroken en dichtgemetselde overblijfselen aanwezig zijn (afb. 180). Een vierde schipkapel is benoorden den toren tegen de westzijde van den noordbeuk aangebouwd van baksteen (formaat: 0.28 × 0.135 × 0.065 M.; 10 lagen: 0.81 M.), met vier zeer eenvoudige, schuin afgedekte steunbeeren tegen den buitenmuur (afb. 183). Het lessenaardak van dezen lagen, blijkbaar in later tijd gewijzigden aanbouw, sluit met twee zijden aan tegen twee spitsboogvensters der noordwestelijke zijbeuksluiting, waarvan één geheel is dichtgezet met baksteen van hetzelfde formaat als die der kapel. De ommuring van het koorGa naar margenoot+ en de koorsluiting (afb. 181) staat op een gecemente tufsteenen plint met een afdekking van roode zandsteen en is verder geheel opgetrokken van roode baksteen (formaat: 0.29 - 0.30 × 0.135 - 0.14 × 0.065 M.; 10 lagen: 0.73 M.) met uitzondering van drie lagen tufsteen boven de waterlijst, die om het geheele koor onder de vensters rondgaat. Van deze zeer slanke, lancetbogige koorvensters zijn het noordelijke in de aan het schip grenzende travee, en dat in de zuidelijke travee, waar- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 210]
| |||||||||||||||||||||||||||
tegen de consistoriekamer is gebouwd, geheel dichtgemetseld; de overige vensters missen de oorspronkelijke harnassen. De koormuren worden geschoord
Afb. 183. St. Maartenstoren van het Westen gezien vóór de restauratie in 1908-1917.
door tusschen de vensters gemetselde, driemaal versneden steunbeeren, tot de tweede versnijding van tufsteen, daarboven van groote baksteen; enkele van deze beeren dragen ter hoogte van de gootlijst nog waterspuwers in den vorm van draken. In den voet van den steunbeer aan de zuidzijde van het middelste vak der koorsluiting is onder de waterlijst een steen gemetseld met sporen van een afgehakt relief, dat blijkbaar de Boodschap des Engels voorstelde. De aan de zuidzijde van het koor tusschen twee conterforten opgetrokken voormalige sacristie - thans consistoriekamer - is geheel gecement. De zuidelijke topgevel wordt bekroond door een oud steenen kruis. Boven de aansluiting van haar zadeldak tegen het dichtgemetselde venster der koortravee is de moet van een hooger zadeldak zichtbaar. Deze aanbouw is thans toegankelijk door een deur in den westmuur. Tusschen de beeren der eerste travee van de koorsluiting aan de noordzijde is de zg. kluis opgemetseld van baksteen (formaat: 0.28-0.29 × 0.135 × 0.06 M.). Op ongeveer 1.40 M. boven den grond bevindt zich een kraagsteentje, waarboven sporen van een met kleine steen volgemetselde nis, vroeger wellicht bestemd voor een heiligenbeeld. Hiernaast is in later tijd de uitlaat van een gootsteentje aangebracht. De in den hoek tusschen koor en noordbeuk opgetrokken zg. Varkenstoren is een eenvoudige vierkante traptoren van dezelfde baksteen als het koor, met een ingang aan de noordzijde. Boven dezen ingang is, tusschen den | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 211]
| |||||||||||||||||||||||||||
torenmuur en den aangrenzenden steunbeer van den noordbeuk, op een gewelfje - dat met een vermoedelijk van elders afkomstig zandsteenen tootboogje werd versierd - een baksteenen arkel uitgebouwd, met een houten kruiskozijn in den oostwand (afb. 182). Waarschijnlijk diende dit uitbouwsel tot plaatsing van blaasbalg en klavier van een wellicht omstreeks 1590 in den noordbeuk aangebracht orgel (b.v., episoden, blz. 147 vv.). De toren, uitwendig geheel met tuf- enGa naar margenoot+ zandsteen bekleed, bestaat uit vijf vierkante geledingen, waarvan de bovenste is gedekt door een laag pyramidedak (afb. 174 nà-, 183 en 184 vóór restauratie). Nadat men in 1699 tevergeefs had getracht geld bijeen te brengen tot het herbouwen van de in 1696 verbrande spits, dekte men haar overgebleven achtkanten steenen voet met een koperen plat, dat in 1705 door een looden bekleeding werd vervangen. Bij de restauratie in 1908-1917 heeft men het achtkant verwijderd en in de plaats hiervan de huidige bekroning aangebracht. De rijk gelede overhoeksche steunbeeren ontwikkelen zich naar Brabantschen trant in talrijke, met pinakels versierde prismatische versnijdingen over de volle hoogte van vier geledingen, om op te lossen in vier enkelvoudige, gehogelde pinakels, welke zich verheffen om het bovenste vierkant, dat op zijne beurt wordt bekroond door vier kleinere hoekpinakels. Door het sterk inspringen der drie bovenste geledingen ontstaan drie met opengewerkte borstweringen afgesloten omgangen, uitgekraagd op door gebeeldhouwde kopjes gedragen boogfriezen. De onderste geleding, aan drie zijdenAfb. 184. Westfront van den St. Maartenstoren naar de opmeting van ad. mulder.
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 212]
| |||||||||||||||||||||||||||
Afb. 185. St. Maartenskerk. Middenbeuk naar het Westen.
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 213]
| |||||||||||||||||||||||||||
geheel ingebouwd, vertoont alleen aan de westzijde een front, met een dubbelen ingang. De onderste geleding, aan drie zijden geheel ingebouwd, vertoont alleen aan de westzijde een front met een dubbelen ingang, waarboven een groot vijfdeelig spitsboogvenster met flamboyante traceeringen, ingang en venster te zamen gevat in een diep geprofileerde, dubbele spitsbogige nis (afb. 183 en 184), waarvan de archivolten bezet zijn met opengewerkte toten. Het deze nis omgevend gevelvlak is verticaal geleed door smalle lisenen, strookend met de kraagsteentjes van het boogfries onder den omgang der volgende geleding. De tweede geleding, aan noord- en zuidzijde half, aan de oostzijde grootendeels ingesloten door de bedakingen van zijbeuken en middenbeuk, heeft in de oost- en westgevels vier, in de zuid- en noordgevels drie door een latei gedeelde spitsboognissen met vischblaastraceeringen in den kop; aan de oosten aan de westzijde bevatten de twee middelste dezer nissen tweedeelige vensters. Ten einde van den toren uit in geval van brand de bedakingen der kerk te kunnen bereiken, heeft men aan noord- en zuidkant een trapsgewijs van den omgang naar de goten der zijbeuken afdalende gang aangebracht, aansluitend bij de twee ronde traptorens, en van de daken der westelijke zijbeuktraveeën gescheiden door trapsgewijs gemetselde brandmuurtjes, een oplossing, die aan dit deel van het bouwwerk een aanblik van buitengemeen schilderachtige toevalligheid geeft (afb. 180). De volgende, derde geleding is op overeenkomstige wijze behandeld als de voorgaande, met dit verschil, dat hier in de onderste helft der middelste nissen de galmgaten zijn aangebracht. Vóór de restauratie werd de kop dezer nissen bedekt door de wijzerplaat (afb. 183), die daarna is overgebracht naar de bovenste geleding (afb. 174 en 175). Ook de vierde geleding is weer behandeld als de voorgaande; alleen zijn de beide middelste nissen aan oost- en westzijde geheel geopend, met het oog op het klokkenspel. De bovenste geleding is een gesloten vierkant, verticaal geleed door dunne lisenen en bekroond met een open borstwering, die den omgang rond het (moderne) spitsdakje afsluit.
De kerk is inwendig geheel gewit. Haar bevloering bestaat deels uit eenGa naar margenoot+ groot aantal hierna te beschrijven grafzerken, deels uit blauwe plavuizen. Den 8sten Februari 1753 stond de magistraat der stad een bedrag van 900 gulden toe, tot het verleggen van de vloeren der kerk (‘gelre’, X, blz. 141), zoodat waarschijnlijk geen enkele zerk meer op de oorspronkelijke plaats ligt. De middenbeuk (afb. 185) is opgetrokken volgens een tweeledig systeem:Ga naar margenoot+ een benedenzône, de pijlers met de daartusschen geslagen scheibogen | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 214]
| |||||||||||||||||||||||||||
omvattend, en de hiervan door een forsch geprofileerde horizontale lijst gescheiden zône der bovenvensters, den lichtbeuk, gevormd door twee
Afb. 186. St. Maartenskerk. Travee van den middenbeuk, naar het Noorden gezien.
reeksen van vensternissen. De pijlers (afb. 186), opgetrokken van baksteen met banden van natuursteen, rusten op achtkante basementen van twee geledingen; zij gaan zonder kapiteelen over in de vlak geprofileerde archivolten der spitse scheibogen, omspannen door een breede gedrukt-korfbogige uitkraging van natuursteen, ter hoogte van de geboorte der scheibogen rustend op met wingerdbladen behakte consoles - op welke het muurwerk is vooruitgemetseld, dat de horizontale lijst draagt, die de benedenzône afsluit. De hierboven in den lichtbeukmuur gespaarde vensternissen, ter breedte van de geheele travee zich binnenwaarts openend, laten, onder langs de vensters, ruimte over voor een loopgang, die, door een borstwering van rijen tootbogen afgesloten, een pseudo-triforium vormt, dat aan de westzijde omloopt langs den oostmuur van den toren. Bundels van drie schalken, opgaand langs de pijlers en de borstwering doorbrekend, geven een verticale koppeling tusschen de twee zônes. Deze schalken zijn ter hoogte van de borstwering bekroond met kapiteelen (afb. 187), versierd met twee rijen sterk bultende, zwaar generfde en diep ingesneden wingerd- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 215]
| |||||||||||||||||||||||||||
bladen, die elk afzonderlijk met een afgesneden bladsteel, waaraan ranken en druiventrossen, als los tegen den kern zijn gelegd. De drieledige dekplaten dezer kapiteelen, strookend met de armleuningen der borstwering, dragen de aanzetten der ribben van de netgewelven, die den middenbeuk dekken; in de vijf oostelijke traveeën sluiten deze aanzetten met een voeg op de dekplaten, in de drie westelijke traveeën vormen zij er één geheel mee; hetzelfde is het geval met de borstwering,
Afb. 187. St. Maartenskerk. Kapiteelen der schalken in den middenbeuk.
die in de eerstgenoemde vijf traveeën in de kapiteelen is gehakt, terwijl ze in de westelijke er mee verheeld is. Van de middelste kapiteelen der schalkenbundels gaan in elke travee spitsbogige gordelbogen op, waartusschen van de zijkapiteelen ontspringende dwarsribben in een gedrukt ellipsvormig beloop elkaar zoodanig snijden, dat netgewelven ontstaan van zeer vlakke welvingslijn. Zoodoende moest de top der muraalbogen aanmerkelijk hooger komen te liggen dan de sluitsteenen, waardoor, bij tevens zoo laag geplaatste aanzetten der gordelbogen en ribben, de op deze muralen om de vensternissen sluitende gewelfschelpen als het ware steekkappen vormen (afb. 185). De kruisingen der gewelfribben en de toppen der gordelbogenGa naar margenoot+ zijn geaccentueerd door een beschildering met vischgraatmotieven. Als uit de hoeken tusschen de ribben ontspruitend, zijn in arabesken zich slingerende distelplanten tegen de gewelfschelpen geschilderd (afb. 188). Het karakter dezer plantmotieven wijst op het eerste kwart der 16de eeuw. Blijkbaar ten gevolge van dit lichtere, luchtbogen besparende gewelfstelsel, zijn de korte bovenvensters (om de muralen niet te hoog op te voeren) met gedrukte Tudorbogen gedekt, waarbij we opmerken, dat de profielen der vensterneggen niet in de bogen zijn doorgetrokken. Het benedendeel der | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||||||||||||||||||
lichtbeukvensters is, in verband met latere wijzigingen in den bouw, dichtgemetseld. Onder de vensters, in den achterwand van de loopgang, bevinden zich in verschillende traveeën deuropeningen, die uitkomen op de ruimten boven de zijbeukgewelven. In de derde travee van het Oosten is aan de noordzijde, onder de borstwering, een zandsteenen schild aangebracht, waarop een onderbeen met voet en een bijl zijn gehouwen, gepolychromeerd in natuurlijke kleuren. Op overeenkomstige wijze zijn in de zesde travee twee schilden gehakt, elk met eenAfb. 188. St. Maartenskerk. Netgewelf van den middenbeuk met schilderingen.
scheepje. In den vijfden pijler der zuidzijde is een kogel gemetseld, waaronder het jaartal: 1574. De westelijkste travee, aansluitend bij den toren, vertoont sporen van ontzetting (pl. IX): zoowel de scheibogen als de borstweringen hierboven zijn naar de torenzijde verzakt. De middenbeuk is van het koor gescheiden door een spitsbogigen triomfboog met vlakken, aan weerszijden afgeschuinden binnenkant. In het muurwerk boven dezen boog bevindt zich een versnijding, en, onder de witsellaag zichtbaar, een moet, wellicht van een vroeger gewelf. In de hoeken tusschen triomfboog en venstergalerij komen de gewelfribben neer op korte, door een gebeeldhouwde console gedragen kolonnetten.
Ga naar margenoot+ De zijbeuken zijn overkluisd met netgewelven, gelijk aan die over den middenbeuk, welker ribben dezelfde profileering vertoonen. De gordelbogen zijn hier echter gedrukter (ten gevolge van de mindere hoogte bij gelijke breedte), en terwijl de aanzetten tegen de pijlers rusten op dezelfde drieledige schalken als in den middenbeuk, komen zij tegen de zijmuren neer op drieledige dragers, waarvan alleen de middelste (voor de gordelbogen) tot den grond doorloopen, de zijdelingsche echter als korte op consoles rustende kolonnetten zijn behandeld (afb. 191). De polygonale sluitingen van deze beuken bestaan aan de | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina *19]
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina *22]
| |||||||||||||||||||||||||||
PLAAT X.
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina *24]
| |||||||||||||||||||||||||||
PLAAT XI.
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||||||||||||||||||
oostzijde uit een enkele met een onregelmatig netgewelf overkluisde, driezijdiggesloten travee, aan de westzijde uit telkens twee te weerszijden tegen de ingebouwde torenpijlers opgetrokken en gelijkerwijs overkluisde traveeën; breede gordelbogen, zonder kapiteelen tot op hunne basementen doorgetrokken,
Afb. 189. St. Maartenskerk. Zuidbeuk naar het Oosten.
scheiden deze westelijkste traveeën van de oostelijker zijbeukruimten. De ribben enGa naar margenoot+ gordelbogen der netgewelven van den zuidbeuk (afb. 189) zijn beschilderd op overeenkomstige wijze als die in den middenbeuk. Op de gewelfschelpen zijn profane en heiligenfiguren tusschen arabesken van distelplanten aangebracht, waarvan die in de oostelijkste travee den H. Antonius-kluizenaar voorstelt, vergezeld van het varken. Blijkbaar stond deze schildering in verband met een hier geplaatst St. Antonius-altaar waarnaar de zuidbeuk ook het Antoniuspand genoemd werd. De fundatiebrief van een altaar der Sint Antonie's broederschap dagteekent van 1454 (Kist en Royaards, Archief v. kerkelijke geschiedenis, VII, blz. 61). Tegen de zuidwestzijde van den tweeden pijler van het Oosten is in dezenGa naar margenoot+ beuk een heiligenfiguur geschilderd (afb. 190) in een rechthoekige omlijstingGa naar margenoot+ van een rooden en een witten band, tegen een groenen achtergrond, gekleed in een tot de voeten afhangend wit koorhemd, met gelen zoom, waarover | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||||||||||||||||||
een eveneens geel geboorden rooden mantel, om den hals bijeengehouden door een gouden agraaf; het blondgelokte en door een licht-paars gekleurden nimbus omgeven hoofd is opwaarts ziende naar links gewend. Terecht onderstelde Leemans in deze figuur het beeld van den apostel Johannes, ‘waarschijnlijk een gedeelte van de voorstelling van Maria en Johannes bij den gekruisten Christus’ (c. leemans, Nieuw ontdekte muurschilderingen. Amsterdam 1860, blz. 20). Naar de teekening van den plooienval en het streven naar relief door licht- en schaduwwerking te oordeelen, zal dit werk in het begin der 16de eeuw zijn ontstaan.Ga naar margenoot+ De zuidbeuk opent zich in de derde travee op de H. Graf- of van Balverenskapel Afb. 190. De H. Johannes. Muurschildering in den zuidbeuk.
met een tusschen de muurverzwaringen der schalken geslagen spitsboog (afb. 191), waarboven een dichtgemetseld driedeelig spitsboogvenster met vischblaastraceering, dat nog de oorspronkelijke sponningen vertoont. De gewelfribben dezer kapel hebben een profiel (pl. XI, U), dat, behoudens een kleine vereenvoudiging, overeenkomt met dat van de ribben der zijbeukgewelven (pl. XI, G en H). De aanzetten der gewelven rusten op met bladmotieven versierde kapiteelen van kolonnetten (pl. XI, R), gedragen door kraagsteenen, waarin de volgende figuren zijn gebeeldhouwd (omgaande van het Oosten naar het Westen):
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||||||||||||||||||
Afb. 191. Zuidbeuk der St. Maartenskerk met gezicht in de H. Graf- of van Balverenskapel.
Everardus van Balveren Wilhelmi, sinds 1394 tot aan zijn dood in 1436, schepen van Bommel en tollenaar vanwege hertog Arnold van Gelre, had hier een kapel laten bouwen, en daarin een altaar gesticht, waarschijnlijk ter eere van de H. Ursula. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||||||||||||||||||
Onmiddellijk na zijn overlijden stichtte zijn zoon, Jan van Balveren Everits, ter volbrenging van ‘siins vaeders goeden will’, twee vicarieën op dit altaar (‘gelre’, XXXIII, 1930, blz. 149). Afb. 192. Kolonnet in de H. Grafkapel.
Den 2den September 1501 werd in deze kapel ingevolge een testamentaire beschikking van Johannes Auwryn een kapelanie opgericht, waarvan de stichtingsakte o.a. zegt: ‘......ordinat, fundat et erigit unam perpetuam capellaniam, perpetuis temporibus duraturam, ad altare in dicta ecclesia Zaltbomelensi in quadam capellula, dicta vulgariter dat heylige Graff, constructum et consecratum in honorem omnipotentis Dei omnium Sanctorum ac sancti Stephani promartyris et Sancte Anne’ (Archief Aartsbisd. Utrecht, XIX, blz. 210). Ga naar margenoot+ De kapel, bekend als het ‘Rossumscoorke’ (vgl. hierboven blz. 208), opent haar twee verdiepingen op de travee ten Zuiden van den toren elk met twee spitsbogen (afb. 193), welker archivolten met tootbogen zijn versierd op dezelfde wijze als het westportaal van den toren (afb. 183). Elke verdieping bestaat uit twee traveeën, overkluisd met netgewelven, waarvan de ribben zijn geprofileerd als die in de H. Grafkapel. De beide traveeën van het gelijkvloers hebben ieder in den zuidmuur een spitsbogig venster; in den westwand dezer ruimte bevindt zich een deur, die toegang geeft tot een naar de bovenverdieping voerende gemetselde trap. De op den zuidbeuk uitziende arcade der bovenverdieping is afgesloten met een borstwering van tootbogen, als die der venstergalerij in den middenbeuk. Onder deze kapel bevindt zich een grafkelder, in welker overwelving aan de oostzijde een opening is aangebracht tot het neerlaten der kisten. In den zuidmuur bevindt zich een thans dichtgemetselde toegang. In 1594 werd het ‘Rossums-coorken’ geplaveid (‘gelre’, XII, blz. 432), dat de vensters in de bovenverdieping in 1596 zijn dichtgemetseld is hierboven | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 221]
| |||||||||||||||||||||||||||
Afb. 193. St. Maartenskerk uit den middenbeuk naar het Zuid-Westen in de van Rossemskapel gezien op den voorgrond de orgeltribune.
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||||||||||||||||||
(blz. 208) reeds meegedeeld. De grafkelder deed in Leemans' tijd als kalkput dienst. In den zuidmuur boven de Rossemskapel is onder de witsellaag de moet van een rondbogige muraal zichtbaar; van een dergelijken muraalboog zien we ook de sporen, en op overeenkomstige hoogte, in den loodrecht op deze kapel staanden westelijken sluitmuur van den zuidbeuk. Op de eerstgenoemde muraal volgt, na een versnijding van den muur, een spitsbogige nis met vischblaastraceeringen (afb. 193). Blijkens een mededeeling van c. leemans en de daaraan toegevoegde afbeelding (in: De Gids, 1839 III, wetensch. bijdr. blz. 8 vv.), stond in het begin der 19de eeuw tegen de Rossemskapel in den zuidbeuk een aanbouwsel, eveneens van twee verdiepingen met een breeden rondboog toegang gevend tot hare gelijkvloersche verdieping. Kennelijk zijn de hierboven vermelde muraalbogen afkomstig van het gewelf, dat de bovenverdieping dekte van dit in pseudo-gothische vormen opgetrokken, in 1858-1859 gesloopte uitbouwsel. Ga naar margenoot+ In den westelijksten sluitmuur van den zuidbeuk bevindt zich een deur, toegang gevend tot de met een netgewelf overkluisde kapel, die, gelijk wij reeds vermeldden, als middenruimte is afgezonderd van het voormalige knekelhuis (zie blz. 204). Een inventaris der charters van het kapittel spreekt van een ‘Fundatio vicariae int Gebeinthuys, per Godefridam filiam Humanni ex Insula......’ (Archief Aartsbisdom Utr., XIX, blz. 252). In 1538 wordt het ‘cornekelhuys’ genoemd in verband met den brand van den toren (zie boven, blz. 200). In 1598 en in 1606 worden herstellingen verricht aan ‘de canykelhuysen’ op het kerkhof (‘gelre’, XII, blz. 438 en 454), waarmee vermoedelijk de twee overblijvende ruimten te weerszijden van de ingebouwde kapel bedoeld zijn. Boven deze kapel is in den muur een groot spitsbogig venster aangebracht.
Ga naar margenoot+ Tegen het wandvlak onder dit venster en tegen den aan de oostzijde hierop aansluitenden zijmuur van het knekelhuis is in twee tafereelen een muurschildering aangebracht, voorstellende de bekende ‘Dict des trois vifs et des trois morts’, de legende der drie levenden en der drie dooden. Ga naar margenoot+ c. leemans, in: De Gids, 1839 II (Bijvoegsel). - n.c. kist, De kerkelijke architectuur en de doodendansen. Leiden, 1844, blz. 56 vv. - c. leemans, Oude muurschildering in de Groote kerk te Zalt-Bommel, in: Nederl. Staatscourant van Zaterdag 1 Nov. 1845, no. 259. - e. langlois, Essai historique, etc. sur les danses des morts. Rouen, 1852, I, p. 236. - k. künstle, Die Legende der drei Lebenden und der drei Toten. Freiburg i. Br., 1908, S. 49. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 223]
| |||||||||||||||||||||||||||
Het westelijkste, grootste deel der schildering (afb. 194), dat de drie levenden tot onderwerp heeft, verbeeldt een jachttafereel: Drie edellieden rijden te paard door een boomrijk landschap, gevolgd door bedienden met honden. De eerste der ruiters, gezeten op een wit paard, naar het kostuum te oordeelen een edelvrouw(?), draagt een afgeknot-kegelvormig hoofddeksel van roode en gele stof, een lang tot op de voeten reikend gewaad van blauwe stof, met gele versierselen en geboord met hermelijn, evenals het hierover gedragen, nauwsluitende en zijwaarts rond uitgesneden, roode keurs met lange mouwen; onder het gewaad komt een rijbroek van donkere stof uit; op de met een
Afb. 194. St. Maartenskerk. Muurschildering ‘Dict des trois vifs et des trois morts’. Westelijk deel.
gelen handschoen bedekte rechterhand draagt zij (hij?) een valk. De tweede en middelste ruiter zit op een bruin paard; hij draagt een groenen tot aan de enkels reikenden, in de geheele lengte geplooiden en met hermelijn omzoomden mantel, die het bovenlijf nauw omsluit, maar van het middel af ruim open hangt; het hoofd is gedekt door een zwarten hoed met breeden, opgetoomden rand; terwijl hij met de linkerhand de teugels inhoudt, wijst hij met de rechter in de richting van het tweede tafereel; de derde edelman, rechts, berijdt een wit paard, dat zich als met een sprong vluchtend omwendt. Gekleed in een rood-fluweelen, in de lengte geplooiden en met hermelijn omzoomden rok, die reikt tot halfweg de in een zwarte broek gehulde beenen, strekt hij de | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||||||||||||||||||
armen als afwerend uit. Tusschen en achter de paarden der twee laatstgenoemden staat een bediende, die met de rechterhand een jachthoren aan den mond zet, terwijl hij een valk op de linkerhand draagt en twee jachthonden, een windhond en een brak, aan een koord houdt. Zijn kleeding bestaat uit een groene broek en een tot de knieën reikenden witten rok. Geheel links een tweede dienaar, gekleed in een geel wambuis met roode broek, het hoofd gedekt door een miparti-rood en witte muts. Door den heuvelachtigen achtergrond, waar zeven mannen met kruisbogen op den papegaai schieten, slingert zich een rivier met enkele bootjes; aan den horizon teekent zich rechts het profiel eener stad af, waarin men Zalt-Bommel vóór het eind der 16de eeuw meende te herkennen. Boven de hoofden der ruiters slingeren zich drie spreukrollen met thans grootendeels onleesbaar geworden opschriften in gothische minuskels; dat op de eerste banderol boven de linksche figuur, luidt: ‘Och. lacij . my(n). wat. sie ic. daer.
... quam . (n)och . nye . in . zulkē . vaer.’
het tweede: ‘Wat... nu. dunct... cronen . draghē.
En. mach . op . dit . pas . niet . meer . jaghē.’
Van de derde rol zijn noch slechts enkele letters bewaard gebleven. De schildering, die zeer heeft geleden, is op twee plaatsen zwaar beschadigd, namelijk links onderaan, en rechts boven, waar een kogel, die vermoedelijk deze vernieling aanrichtte, is ingemetseld; het hieronder geschilderde jaartal 1599 wijst klaarblijkelijk op het beleg van Mendoza. Het kleinere westelijke deel der schildering heeft zoozeer geleden, dat tenauwernood in het benedengedeelte drie paren bloote, zeer vermagerde voeten zijn te onderscheiden, omringd door kruipende wormen, een overblijfsel van de voorstelling der drie doodenGa naar voetnoot1). Volgens de mededeeling van c. leemans, die het werk in 1839 nog in beteren staat zag, stelde dit gedeelte voor: ‘drie levensgroote halfvergane lijken, uit welke wormen kruipen,...... die met gouden kroonen op het hoofd uit hunne graven, wier zerken zij hebben opgeligt, verrijzen, en uit wier mond linten fladderen, met opschriften in Gothische majuskels voorzien, waarmede zij de levenden waarschuwend toeroepen: ‘Die . doot . die . heeft . ons . dus ostelt
Die...... menschen . heeft . ghewelt .
Conighe . waren . wi . alstu . bist
Nu . syn. wy . wordē . der . wormē . lust.
Ghi . siet . dat . ghi . noch............
Daer . om . u . haest............
De kleederdrachten dezer schildering komen het meest overeen met die van het Breviarium Grimani en wijzen dus op den tijd van omstr. 1500. Platte, ronde hoeden | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||||||||||||||||||
met breeden opgetoomden rand, als de middelste ruiter draagt, kwamen tegen 1490 het eerst in Frankrijk in zwang. Afb. 195. Muurschildering (Evangelisten) in den noordbeuk.
De gewelven van den noordbeuk, welker gordelbogenGa naar margenoot+ en ribben zijn beschilderd als die in den zuidbeuk, vertoonen tusschen een ornament van distelplanten de volgende voorstellingen (van het Westen te beginnen): 1o. Tusschen den eersten en tweeden pijler de H. Justina met den eenhoorn, geflankeerd door een gewone en een schapenschaar. 2o. Tusschen den tweeden en derden pijler den H. Sebastiaan. 3o. Tusschen den vierden en vijfden pijler een heilige met een staf in de rechter- en een boek in de linkerhand, bij een groep knielende figuren. In den oostelijken sluitwand van dezen beuk, tegen den zgn. varkenstoren, bevindt zich een dichtgemetseld en gewijzigd spitsboogvenster (eigenlijk het benedendeel van een grooter venster, waarvan het overige gedeelte boven gewelf en dak in den westmuur van den varkenstoren is gelegen, vgl. blz. 231), op welks zuidelijken zijkant een muurschildering voorkomt. Deze schildering vertoont drie boven elkaar geplaatsteGa naar margenoot+ borstbeelden tegen een als baksteenen muur geschilderden achtergrond (afb. 195). De onderste figuur is die van een baardigen man, gekleed in een kostuum van blauwe stof met roode opslagen en het hoofd gedekt door een blauwe baret met roode borduursels; onder de figuur een band met in slechts gedeeltelijk zichtbare gothische letters: ‘... Ma(rc)us’. Hierboven een dergelijke figuur in groen wambuis met witten kraag en opslagen, en een rood gevoerden mantel om den rechter schouder; in de linkerhand houdt hij een kelk, dien hij met de rechter zegent; het onderschrift vermeldt: ‘Scūs Johānes’. De bovenste figuur is in groen gewaad met rooden mantel en roode baret afgebeeld tegen een blauwgrijzen achtergrond; het onderschrift luidt: ‘Scūs Matheus’. Boven deze figuur zijn nog sporen van een vierde onderschrift zichtbaar, blijkbaar: ‘... Luca(s)’. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||||||||||||||||||
Het is duidelijk, dat hier drie van de vier Evangelisten zijn voorgesteld, niettegenstaande de eenigszins zonderling modieuze kleeding, die overigens een middel verschaft ter dateering: de baarddracht, zoowel als de vorm van baret en de snit van kragen en mouwen wijzen op den tijd van 1510-1520. Afb. 196. Muurschildering (H. Christophorus) in den noordbeuk.
Ga naar margenoot+ Een deur in den westelijksten sluitmuur van dezen zijbeuk geeft toegang tot de hier uitgebouwde voormalige doopkapel. Aanzetten in de hoeken dezer kapel wijzen op een gewelf, dat blijkbaar is ingestort of weggebroken. Tegen den noordwestelijken buitenmuur is een schouw gemetseld. Ongeveer 0.15 M. onder den tegenwoordigen vloer bevindt zich een vloer van tegels, waarvan het middendeel ontbreekt (b.v., episoden, blz. 144 en 145-146). Onder het dak zijn in den oostelijken wand der kapel (de westmuur dus van den noordbeuk, met het dichtgemetselde venster; zie blz. 209) twee toogjes gemetseld, die later weer met baksteen zijn volgezet. Zooals wij reeds meedeelden is de doopkapel ten deele opgetrokken tegen de twee westelijke sluitmuren van den noordbeuk, waartoe het in den noordelijksten muur aanwezige venster werd dichtgemetseld. Vermoedelijk zijn toen, met het oog op de overwelving, de twee genoemde toogjes als ontlastingsbogen aangebracht. Volgens de kerkerekeningen heeft men in 1609 het ‘Funttcoorken, boven opt nig met sparren ende deelen’ gedekt, wat verband zou kunnen houden met het instorten of wegbreken van het gewelf. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||||||||||||||||||
Afb. 197. St. Maartenskerk. Koor naar het Oosten.
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ In de nis, gevormd door het zooeven genoemde dichtgemetselde venster, is in den noordbeuk een muurschildering aangebracht, den H. Christophorus voorstellend (afb. 196). De van rechts naar links door het water wadende kolossale figuur is gekleed in blauwe met gouden kant omzoomde hozen, versierd met splitten en met om de knie gebonden strikken; over het groene wambuis, dat door de gespleten mouwen een wit hemd laat zien, draagt hij een wijden, breed uitwapperenden, rooden mantel, met goud geborduurd. Met beide handen steunt de heilige, die op den linker schouder het Christuskind draagt, op een knoestigen stok, terwijl hij het hoofd, met breeden blonden baard en volle lokken, gedekt door een muts, naar rechts wendt. De rivier doorsnijdt, naar den achtergrond wijkend, een heuvelachtig landschap, waarin links in de verte een kasteel zichtbaar is. In den kop der spitsboognis verschijnt,
Afb. 198. Sluitsteen in het koor der St. Maartenskerk.
omgeven door een aureool, de zegenende figuur van God den Vader. De hozen met splitten en kniestrikken en de gespleten en kwistig gesierde mouwen, zijn karakteristiek voor de periode van omstr. 1530-1550, evenals de breede baard. We kunnen alleen reeds hierdoor deze schildering ± 1540 dateeren. Zij werd in 1845 ontdekt door ds. Hooyer, en vervolgens beschreven door C. Leemans, in: Nederl. Staatscourant, 1 November 1845. Een lichtdruk geeft G. van Kalcken, Peintures murales, pl. I. Ga naar margenoot+ Tusschen schip en koor is het muurwerk van den triomfboog boven de gewelven verhoogd als brandgevel van baksteen (formaat: 0,27 × 0,13 × 0,06 M.; 10 lagen: 0,79 × 0,805 M.). In dezen scheimuur is een getoogde doorgang gebroken, als verbinding tusschen de ruimten boven de middenbeukgewelven en die boven de lager gelegen koorgewelven. Boven de gewelven der zijbeuken vertoonen de hier onder de zijdaken zichtbare lichtbeukmuren sporen van verschillende verbouwingen en vroegere, andere bedakingen. Langs de onderzijde van de dichtgemetselde benedengedeelten der lichtbeukvensters loopt van het koor af over de vijf oostelijke traveeën een bergsteenen lijst; de muur, onder deze lijst van ziende baksteen gemetseld, is daarboven met tuf bekleed. In elk der middenbeuktraveeën snijden moeten van zadeldaken de omlijstingen der vensters boven de eerstgenoemde bergsteenen lijst, óók in de westelijke traveeën, waar deze lijst niet doorloopt; het metselwerk te weerszijden van (dit wil dus zeggen: boven) deze moeten is schoon werk, binnen (of onder) de moeten is het ruw werk. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||||||||||||||||||
Het koor (afb. 197) wordt gedekt door vierdeelige kruisribgewelven, de koorsluitingGa naar margenoot+ door een achtdeelig straalgewelf, in welks sluitsteen een voorstelling is gehouwen van God den Vader met zegenend uitgebreide armen. Ook de overige koorgewelven hebben gebeeldhouwde sluitsteenen, die van Oost naar West, achtereenvolgens voorstellen: de H. Maagd het Kind voedend (afb. 198), Christus en den H. Laurentius met den rooster. Afb. 199. Straalgewelf der koorsluiting.
De schelpen van het straalgewelf zijn beschilderd met rijke arabesken vanGa naar margenoot+ distelplanten, waartusschen verschillende figurale voorstellingen (afb. 199): in het oostelijke middenvak de zweetdoek van Veronica met het H. Aanschijn, gehouden door twee wierookvaten zwaaiende engelen; in de overige straalvakken grotteske mensch- en vogelfiguren, en in de schelpen te weerszijden van den eersten oostelijken gordelboog muzikanten; te weerszijden van den tweeden gordelboog de doornenkroon, waarin drie spijkers, een hart, omgeven door een doornenkroon, en het stedelijk wapen; te weerszijden van den derden gordelboog telkens twee engelen met de Lijdensattributen; binnen den triomfboog de borstbeelden van een vrouw en van een bisschop. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||||||||||||||||||
Deze en de overige gewelfschilderingen der kerk zijn in 1857 op zeer ingrijpende wijze ‘gerestaureerd’, bij welke gelegenheid C. Leemans in staat was op de steigers van nabij een uitvoerige beschrijving samen te stellen, meegedeeld in: Nieuw ontdekte muurschilderingen, blz. 21 vv., waarin overigens eenige, hierboven herstelde, onjuistheden voorkomen.De ribben van het straalgewelf komen neer op de bladkapiteelen van ronde schalken, die in de hoeken der koorsluiting tot op den vloer doorloopen, waar zij rusten op half-achtkante basementen. In de drie rechte koortraveeën worden ribben en gordelbogen gedragen door bladkapiteelen op half-achtkante schalken, eindigend op kraagsteenen in een onder de vensters loopende geprofileerde Afb. 200. Muurschildering in het koor.
lijst. Onder de vensters der koorsluiting zijn korfbogige nissen in het muurwerk gespaard. In den zuidwand bevindt zich, naast den tegenwoordigen ingang der voormalige sacristie, een dichtgemetselde segmentvormig getoogde ingang, omlijst door een hoogere rondbogige nis, in welks boogtrommel de overblijfselen zichtbaar zijn van een sterkGa naar margenoot+ beschadigde muurschildering (afb. 200), voorstellend in geel en bruin, tegen een karmijnrooden achtergrond, de op den regenboog gezeten apocalyptische Christusfiguur, uit wiens mond naar rechts een zwaard, naar links een palmtak komt; te weerszijden sporen van figuren, die spreukbanden dragen, op de rechtsche waarvan nog een deel van het opschrift in gothische minuskels leesbaar is: ‘... justitias dilexit equitatem...’ Leemans, die de schildering nog in beter staat zag, beschrijft links en rechts van Christus uit de graven opstaande dooden en bazuinblazende engelen. Als opschriften las hij: ‘justus es domine et rectum judicium tuum’ en ‘justus... et justitias dilexit equitatem vidit vultus tui’ (Verslagen en Meded. Kon. Academie, t.a.p.). Ook deze schildering maakt den indruk uit het eind der 15de eeuw te dagteekenen. Het hierboven gelegen koorvenster is dichtgemetseld, waarbij de oorspronkelijke, uit spherische driehoeken bestaande traceering (pl. IX) bewaard bleef, evenals bij het in den noordmuur tegen den varkenstoren gelegen | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||||||||||||||||||
dichtgemetselde venster, dat aldus de oude uit vier spherische ruiten samengestelde traceering behield.
Het muurwerk der eerste noordelijke travee der koorsluiting is gedeeltelijkGa naar margenoot+ uitgebroken en geopend op de hiertegen gebouwde zg. kluis; in het benedenste, gesloten deel van den wand is een deur aangebracht, toegang gevend tot dit aanbouwsel, in welks noordoostelijken hoek een gootsteen is gemetseld. Overigens is het inwendige in later tijd, o.a. door het inbouwen van een gemak, gewijzigd. Tusschen 1400 en 1423 machtigde bisschop Fredericus van Utrecht Nicolaus Koec, pastoor der kapittelkerk van Zalt-Bommel, om Aleydis, dochter van Gerardus de Veen, in een kluis naast het kerkhof in te sluiten (s. muller fzn., Regesten van het archief der bisschoppen van Utrecht. Dl. I, Utrecht, 1917, no. 1694). Vermoedelijk in 1413 verlengde dezelfde bisschop den termijn van een half jaar, dien hij aan Aleidis de Traiecto wegens haar lichaamszwakte had toegestaan, om uit haar kluis naast de kerk van St. Martinus te Boemel afwezig te zijn en een andere op een meer geschikte plaats te krijgen, met een jaar (Ibid. no. 1914). In hetzelfde jaar werd haar vergund deze voor hare gezondheid schadelijke kluis te verkoopen en voor de opbrengst een nieuwe kluis te laten bouwen (Ibid., no. 1915). Den 11en Juli 1414 verlengde bisschop Fredericus den termijn gedurende welken Aleidis uit hare kluis afwezig mocht zijn nogmaals met twee jaar (Ibid., no. 1937). In den thans zeer bouwvalligen varkenstoren bevindt zich een gemetseldeGa naar margenoot+ wenteltrap, die naar de venstergalerij en, hoogerop, boven de gewelven van den middenbeuk voert. Onder de eerste wending van de trap bevindt zich een uitdieping van den vloer, die de toegang van een kelder zou kunnen zijn. Ter hoogte van de vijftiende trede is in den hiertegen aansluitenden oostmuur van den noordbeuk een rechthoekige opening gebroken (in den dag gemeten hoog 1.53 M., breed 0.74 M.), die later weer is dichtgemetseld en met mortel besmeerd. Op deze plaats is de traptoren naar de noordzijde tevens geopend op het uitgebouwde hangkamertje of arkeltje. In den westmuur bevinden zich overblijfselen van het dichtgemetselde driedeelige venster, waarvan hierboven bij de beschrijving van den noordbeuk reeds sprake was (blz. 225); zijne traceeringen bestaan uit spherische driehoeken, gevuld met driepassen. Boven dit venster een baksteenen segment van een grooteren spitsboog, een muraal, opstijgend van den triomphboog in noordwaartsche richting. De traptoren tegen de oostzijde van den zuidbeuk had aanvankelijk een thans dichtgemetselden ingang binnen genoemden beuk; de nu ontoegankelijke steenen spiltrap voert naar de goot, vanwaar de ‘uilentoren’ bereikbaar is (zie blz. 206), uitgebouwd deels op een aanzet van een vroeger gewelf ten zuiden van den triomfboog, deels in het muurwerk van schip en koor; een spiltrap verbindt door dezen toren de venstergalerij met de zuidelijke goten van het schip en van het koor. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 232]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ Het op vier zware hoekpijlers ingebouwde benedendeel van den toren (pl. IX) vormt ten Westen van het schip een tusschen de verlengde zijbeuken besloten ruimte, overkluisd door een stergewelf, met een door een sluitring omlijst werkgat van 1.80 M. middellijn in het midden. Boven dit gewelf ligt de (vernieuwde) steenen vloer van de tweede verdieping, deGa naar margenoot+ gelijkerwijs met een stergewelf gedekte zg. ‘kapittelzaal’, 6.65 M. × 6.65 M. metend, die eertijds met een breeden, thans dichtgemetselden, zwaar geprofileerden spitsboog op den middenbeuk was geopend, en waarvan de baksteenen bemuring bij de laatste restauratie geheel ziende is gehouden. In den noord- en in den zuidmuur bevindt zich een diep geprofileerde nis, wier buitenste profiel tot onder het gewelf oploopt in een spitsboog, terwijl de binnenste moulures aanmerkelijk lager een dergelijken boog vormen; in de hieronder overgebleven velden zijn ellipsvormig getoogde poortjes gemetseld, die toegang geven tot de daken der zijbeuken (vgl. blz. 213). De ruimte wordt verlicht door twee tweedeelige spitsboogvensters, in diepe nissen nabij het buitenvlak van den westmuur geplaatst. De derde verdieping, inwendig 6.50 × 6.50 M. groot, bergt den klokkenstoel en heeft in verband hiermee aan alle vier de zijden galmgaten. Eertijds één geheel vormend met de bovengelegen ruimte, is zij thans door een houten zoldering daarvan gescheiden. In den zuidoostelijken hoek is in de muurdikte een spiltrap gespaard, voerend naar de aldus gevormde volgende verdieping. Deze vierde verdieping heeft aan elke zijde twee lichtopeningen, die bestaan uit de koppen der vensters van het ondergelegen vertrek; zij wordt gedekt door een koepelgewelf, dat tegen atmosferische invloeden, ten gevolge van de onbeglaasde lichtopeningen, wordt beschut door een zoldering, waarboven met lood bekleed afdak in de vijfde verdieping. Deze laatste, bereikbaar langs een trap, uitgespaard in den noordoostelijken hoek, is segmentvormig overkluisd. Hierboven verheft zich het bij de restauratie aangebrachte pyramide-dak, dat het toen gesloopte achtkant vervangt. Ga naar margenoot+ Reeds bij een eerste beschouwing van het bouwwerk komt men tot het inzicht, dat de mededeeling van Slichtenhorst, als zou deze kerk door één bouwmeester ontworpen en zonder onderbreking voltooid zijn, onmogelijk kan worden staande gehouden. Duidelijk zijn aan de vormentaal al aanstonds twee aanmerkelijk verschillende deelen te onderscheiden: het baksteenen koor, dat met zijne slanke lancetvormige vensters, hunne negprofielen (pl. XI, A) en hunne spherisch omlijnde traceeringen, bijna een schoolvoorbeeld van 14de-eeuwsche gothiek kan worden genoemd, en het schip, dat in zijn geheel, met den toren, zoowel door de behandeling van het muurwerk als door zijne detailleering, de stellige kenmerken draagt van een latere 15de-eeuwsche periode der gothische bouwkunst. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 233]
| |||||||||||||||||||||||||||
der gothiek; eerst in den loop der 14de eeuw wordt een kleiner aantal grootere veelhoekzijden gebruikelijk, terwijl in de allerlaatste periode der gothiek, in de 16de eeuw, de koorsluitingen door sterker breking weer terugkeeren tot den halven cirkel. Hierom alleen zou er reeds reden zijn dit koorplan uiterlijk in het begin der 14de eeuw te stellen. De vormen van den bovenbouw, met name de bladkapiteelen der schalken en de traceering van de dichtgemetselde vensters, zijn hiermee echter in tegenspraak: zij wijzen duidelijk op een zeker niet vroegeren bouwtijd dan de tweede helft der 14de eeuw. Hiertegenover staat, dat de onderbouw van de koormuren tot aan de waterlijst hoofdzakelijk uit tufsteen, daarboven geheel uit baksteen is opgetrokken. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 234]
| |||||||||||||||||||||||||||
plan gebouwd, waardoor dan het schip bij den inmiddels begonnen nieuwen toren werd aangesloten. Afb. 201. St. Maartenskerk. Noordelijke wang der koorbanken.
Het voorgaande samenvattend onderscheiden we derhalve de volgende bouwperioden: Ga naar margenoot+ De kerk bezit de volgende meubelen en andere voorwerpen: Fragmenten van de voormalige koor- of kanunnikenbanken, thans verwerkt in een, als scheiding tusschen schip en koor, onder den triumphboog opgestelde regeeringsbank, bestaande uit twee vóór elkaar geplaatste banken, | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 235]
| |||||||||||||||||||||||||||
elk van acht zitplaatsen; de achterste rij, hooger dan de voorste, staat tegen een ruggeschot, waarin acht met de zitplaatsen strookende ezelsrugbogen in namaak-gothische vormen zijn gesneden; dit ruggeschot draagt met twee de achterste bank afsluitende wangen een overhuiving, die over beide banken
Afb. 202. St. Maartenskerk. Zuidelijke wang der koorbanken.
heenstekend, aan de voorzijde rust op twee houten zuilen. De zitplaatsen worden gescheiden door tusschenschotten met armleuningen, die aan de voorzijde worden gesteund door achtkante schalkjes met gothische bladkapiteelen, en welker profileering langs de rugzijde is doorgevoerd. Elk der wangen heeft twee geledingen, omlijst door steunbeeren met pinakels, waartusschen als bekroning gehogelde wimbergen zijn gesneden; in elk dezer geledingen zijn aan beide zijden, in vlakke spitsbogige nissen, heiligenbeelden gesneden, en wel: In de noordelijke wang aan de buitenzijde (afb. 201), de H. Barbara, gekleed in een ruim gedrapeerd gewaad, in de linkerhand haar attribuut, den toren dragend; hieronder de H. Dorothea, met haar attributen: een kroon, waarin roosjes zijn gesneden, op de breed te weerszijden van het hoofd omkrullende lokken, en een teenen korfje op de linkerhand. De binnenzijde dezer wang vertoont in de alleen zichtbare bovenhelft het beeld van den H. Laurentius met den rooster. In de buitenzijde der zuidelijke wang (afb. 202), boven de H. Maria Magdalena, beneden de H. Catharina van Alexandria met het rad in de linkerhand; aan de binnenzijde een heilige in bisschoppelijk ornaat, die aan een kleinen, aan zijn voeten staanden bedelaar een aalmoes reikt. Men wil doorgaans in laatstgenoemde figuur een voorstelling van Sint Maarten zien; waarschijnlijker komt het mij voor, dat hier een andere voorstelling van den H. Laurentius is bedoeld, namelijk als weldoener der armenGa naar voetnoot1). Een zandsteenen doopvont (afb. 203), geplaatst in de benedenruimte der vanGa naar margenoot+ Rossemskapel, en bestaande uit een achtkante, komvormig gebogen, gebeeld- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 236]
| |||||||||||||||||||||||||||
houwde kuip (middellijn binnenwerks: 0.77 M.; met den rand, tusschen twee overstaande zijden gemeten: 0.975 M.) geplaatst op een onbehouwen en gewitten achtkanten voet (totale hoogte: 1.095 M.). De geprofileerde bovenrand gaat in de kuip over met een keel, waarvan de holte bezet is met een band van opengewerkte distelbladeren en rozetten; hieronder zijn in elk der acht zijvakken, in rondbogig gedekte velden met bladornament in de zwikken, de volgende voorstellingen in reliëf gehouwen: 1o. Adam en Eva, 2o. de Ark van Noach (afb. 203, links), 3o. Abraham's offer (afb. 203, midden), 4o. Jacob
Afb. 203. St. Maartenskerk. Doopvont.
worstelend met den engel, 5o. David en Goliath, 6o. Mozes de steenen tafelen ontvangend op Sinaï, 7o. de Besnijdenis van Jezus, 8o. de Doop van Jezus in den Jordaan. In den rand der vont is een opschrift gehakt, waarvan nog slechts leesbaar is: ‘D V R 1554 IV’. Ga naar margenoot+ In den middenbeuk is vóór den tweeden zuidelijken pijler van het koor af een eiken doophek (± 1600) geplaatst, vervaardigd van eenvoudig stijl- en regelwerk met vlakgewerkte paneelen, behalve aan de voorzijde, waar, te weerszijden van den ingang, het bovengedeelte is geopend in een balustrade van gedraaide spijlen. Tegen de zijkanten zijn ouderlingenbanken getimmerd. In 1603 vervaardigde Mr. Adam ‘de schrienwercker’ het nieuwe gestoelte om den preekstoel, als zitplaats voor diakenen (‘gelre’, XII, blz. 445). Ga naar margenoot+ Binnen dit doophek staat tegen den pijler de eiken preekstoel (afb. 204), bestaande uit een zeskante kuip met voet, trap en ruggeschot en een eveneens zeskant klankbord met een torenvormige bekroning. De voet is samengesteld uit een zeskante met acanthusbladen versierde vaasvormige kern, rustend op een plint, die verkropt is om de voetstukken van zes, den kern omringende, | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 237]
| |||||||||||||||||||||||||||
gegroefde Toscaansche zuiltjes, waarop tusschen voluutvormige consoles het entablement der kuip rust (afb. 205); tusschen deze consoles zijn tegen drie der zijvlakken van het entablement de volgende wapens gesneden: in het midden het wapen der stad; rechts hiervan een gedeeld schild met rechts een dubbelen adelaar, uitgaande van de deellijn, en links drie lelies geplaatst, 2 en 1; aan de linkerzijde een schild met drie lelies als voren. De kuip wordt gevormd door rondbogig omlijste paneelen met kornisversiering; op de
Afb. 204. St. Maartenskerk. Preekstoel.
hoeken staan vrijstaande, gewrongen Ionische zuiltjes. De steektrap heeft een gewrongen trappaal en een leuning met gewrongen balusters. Te weerszijden van het vlakgewerkte ruggeschot zijn vrijstaande gewrongen zuiltjes aangebracht. Het klankbord heeft een opstaanden rand, samengesteld uit architraaf, fries en met een muizetand versierde kroonlijst; in het verkropte en opgebogen middengedeelte der voorzijde is een opengeslagen bijbel gesneden, omgeven door bladornament; van de buitenhoeken naar het midden opgaande ingezwenkte schoorstukken steunen de onderste geleding van den bekronenden toren, welker vakken rechthoekig zijn geopend, en die door een kroonlijst is gescheiden van de tweede geleding met boogpaneelen tusschen vlakke hoekpilasters; hierop rust, tusschen platte ribben, de koepelvormige afdekking, waarop een door zes gewrongen zuiltjes gedragen open lantaarn met gesneden bekroning, uitloopend in een naald. Het jaartal 1679 slaat blijkbaar op de algeheele voltooiing of definitieve plaatsing van den kansel. Dat hij een jaar vroeger reeds vrijwel gereed moet zijn geweest, blijkt uit eene raadsresolutie van 8 April 1678, waarin wordt gesproken over ‘het hecke ofte thuyn van de nieuw gemaeckte predickstoel’ (‘gelre’, X, blz. 138). | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 238]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ Een opengewerkten koperen predikantslezenaar (XVIId), door middel van een gewrongen koperen arm bevestigd aan een hoekzuiltje van den preekstoel. Ga naar margenoot+ Stond het orgel aanvankelijk, gelijk hierboven is meegedeeld (blz. 226), in den noordbeuk, in 1631 werd dit hersteld, daar het ‘geheelick vervallen was’, en ‘op eene bequamer plaatse’ overgebracht (J.G.R. Acquoy, Het klooster te Windesheim en zijn invloed, III, blz. 67). Wellicht was deze nieuwe plaats de tegenwoordige aan de westzijde van den middenbeuk. In ieder geval stond het orgel hier, nadat het andermaal in 1727 was verbouwd, in 1740, wanneer een graf ‘in 't middelpant onder den orgel’ wordt vermeld (‘gelre’, X, blz. 162). Nadat in 1757 de Nijmeegsche organist de Bruyn het orgel had onderzocht, droeg men den orgelmaker Schlencker in 1758 op de noodige herstellingen te verrichten. Afb. 205. St. Maartenskerk. Kuip van den preekstoel.
Op 16 Augustus 1783 werd ‘provisioneel’ een bedrag van f 1000 beschikbaar gesteld voor een nieuwe reparatie. Dat deze werkzaamheden van grooten omvang waren, blijkt uit een magistraatsbesluit van 12 Februari 1784 om, wegens de groote reparatie, het vergrooten van het orgel en het leggen van fundamenten, de Donderdagsche godsdienstoefening voorloopig in de kleine of Gasthuiskerk te doen plaats hebben. Hoewel de aannemer van deze verbouwing, Andries Wolferts te Rotterdam, op 27 Juli 1789 verklaarde zijn werk te hebben volbracht, blijkt het orgel in November 1795 ‘nog in verre niet afgemaakt’. Met de voltooiing was toen de orgelmaker Heyneman belast, wiens werk in 1796 door den orgelmaker Hes uit Gouda zou worden gekeurd. Daar deze laatste inmiddels overleed, geschiedde de keuring in October 1796 door den ‘burger orgelmaker Strumphler’ uit Amsterdam. Een belangrijke herstelling had, blijkens een opschrift, plaats in 1905 door den orgelmaker W. van Dijk te Utrecht. Ga naar margenoot+ Het thans in den middenbeuk tegen den oostmuur van den toren staande orgel (afb. 185) bestaat uit een groot orgel, gevormd door een hooger middengedeelte, in welks tegen den toren aansluitende bekroning een wijzerplaat is aangebracht, met twee lagere vleugelstukken, bekroond door siervazen, | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 239]
| |||||||||||||||||||||||||||
en uit een rugpositief, op welks middengedeelte een gesneden groep van twee kinderfiguren is geplaatst; het rugpositief wordt aan de onderzijde afgesloten door een lampet, versierd met acanthusornament en guirlandes. Orgelkast en rugpositief zijn verbonden door de vlak gewerkte eiken borstwering eener galerij met ronde hoeken, die op vier Toscaansche zuilen is uitgebouwd boven den westelijken ingang (afb. 193); de zoldering en de
Afb. 206. Zerk van Walter van Baexem en zijn vrouw.
tegen den toren aansluitende achterwand dezer galerij zijn bekleed met eenvoudig stucwerk in den stijl van Lodewijk XVI. In de achterzijde der kast zijn paneelen verwerkt, die, blijkens het 16de-eeuwsche karakter der versiering, afkomstig moeten zijn van een vroeger orgel. Daar de geheele vormentaal, zoowel van de orgelkast als van de tribune, het karakter der Lodewijk XVI-periode vertoont, hebben we hier kennelijk te doen met het in 1784-1796 gebouwde orgel. Een overhuifde regeeringsbank, waarin Banken. de hierboven (blz. 235) beschreven fragmenten der koorbanken zijn verwerkt. Den 11en April 1681 vindt de magistraat goed, dat bij de eerstvolgende gelegenheid een passend gestoelte in de Groote kerk ‘sal worden geapproprieert’ voor aftredende leden der magistratuur en voor riddermatige personen (‘gelre’, X, blz. 167). In 1736 werd verzocht ‘om een ontwerp van een nieuwe kap op het magistraatsgestoelte in de Groote kerk te laten formeeren’ (Ibid., blz. 141). Voorts een eenvoudige eikenhouten overhuifde heerenbank, versierd met eenig snijwerk, in de kroonlijst het jaartal MDLXXIX dragend, en drie dergelijke vervallen en geverfde heerenbanken (XVII), benevens een aantal gewone eiken banken (± 1650), vlak in paneel gewerkt. P.C. Blois van Treslong Prins, Genealogische en heraldische gedenkwaardighedenGa naar margenoot+ in de kerken van Gelderland, in: Wapenheraut XXII (1918), blz. 446 vv. Deze auteur geeft de opschriften van 150 zerken der St. Maartenskerk. Onder verwijzing naar zijn publicatie beschrijven wij hier slechts enkele der belangrijkste:
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 240]
| |||||||||||||||||||||||||||
Zie omtrent het geslacht dezer Moliaert's: h. beckering vinckers, Rekening der stad Saltboemel etc. in: ‘gelre’, XXIV (1921), blz. 127. 6. Een groote gebeeldhouwde hardsteenen zerk (3.335 M. × 1.80 M.), thans liggend vóór de van Rossemskapel (afb. 206). In twee nissen, gedekt door driepasbogen, die in het midden rusten op een caryatide met Ionisch kapiteel, liggen de levensgroote figuren van een edelman in harnas, en van zijn vrouw, in een langen mantel; beider hoofden rusten op kussens. Hierboven is tusschen twee door naakte engeltjes gehouden kandelabers een door rijk lofwerk omgeven wapenschild gehouwen, beladen met een naar links gewenden klimmenden leeuw, en gedekt door een traliehelm. In de omlijsting zijn aan elk der lange zijden vier kwartierwapens aangebracht, en hiertusschen een gedeeltelijk afgesleten opschrift in Romeinsche hoofdletters, dat, beginnend in het midden van den benedenrand, luidt: ‘Hier leet begrave / de eretfeste und / vrome Wolter / vā Baexē Heer to / Conincxvrij sterf an.... / En Ioffrau Peter / vā Echtelt syn / Huysvrau sterf / Ao 1552 de 28 Augusti’. De ornamentiek, zoowel als de kleederdracht der afgebeelde personen, vooral ook het costuum der vrouw met de op de schouders gepofte mouwen, wijzen op omstr. 1550 als tijd van vervaardiging dezer zerk. 7. Een zerk, waarin het wapen-de Raet (drie schaatsen, gedeeld met een hoorn) is gehouwen. Het opschrift vermeldt: ‘Hier leet begrave Mestr. Jan de Raet canonick deser kercke die sterft ao MCCCCC en LVIII op te... May. Hier leet begraven Johanna de Raet dochter van Aert de Raet sterft den... Mey Ao. 1651’. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 241]
| |||||||||||||||||||||||||||
8. Een zerk (in het koor), waarin een wapen is gehouwen met een dwarsbalk, waaruit een halve leeuw opkomt, met het opschrift: ‘Hier is begraven Joannes Leo Bedienaer des H. Evangelie binnen deser stede sterf den 20 November anno 1607’. Zie omtrent Joannes Leo, eersten Hervormden predikant te Zalt-Bommel, hierboven blz. 177. - Voorts: Knipscheer, Henricus Leo, blz. 17, alwaar een afbeelding van het wapen op deze zerk; blz. 45, en blz. 161. 9. Een zerk, waarin een wapen is gehouwen, bestaande uit twee dwarsbalken, beide overtopt van een kruisje; in den schildvoet drie steenbikkershamers (2 en 1) in de richting van een linker schuinbalk. Het opschrift luidt: ‘Ao 1612 den 28 Januwari sterf Dierck Janz. Roest’. Deze zerk werd bij de restauratie in den buitenmuur van den toren gevonden. Wellicht was Roest een der steenhouwers, die aan de herstelling van den toren werkten. 10. Een eenvoudige zerk met het opschrift: ‘Hier leyt begrave Henrick Ewaltsen sterf dē 27 Mey ao 1625 en Joost konstschilder sterf den 23 Augustus ao 1625’. 11. Een zerk met het opschrift: ‘Hier leyt den recht eerwaerdigen en wel in God geleerden Heer Samuel Wiselius getrou dinaer Christi in sijn gemijnte tot Bommel overleden den 17 October anno 1680 in het 45ste jaer sijnes ouderdoms’, enz. Een schilderij (XVIc) op een in den vorm van een winkelhaak gezaagd paneelGa naar margenoot+ in oorspronkelijke geprofileerde lijst, metend: 1.745 × 1.178 M. (afb. 207). De kerk is weergegeven, gezien van het Zuiden, in den toestand vóór den brand van 1538, dus met de toen verwoeste torenspits; de zuidbeuk sluit met een lessenaardak tegen den lichtbeuk. De sacristie tegen het koor, zoowel als de van Rossemskapel en het knekelhuis aan de westzijde, vertoonen nog de oorspronkelijke vormen met de geopende vensters. Aan de onderzijde is een bordje met uitgezaagden rand bevestigd, waarop is geschilderd: ‘Chronologicon Een houten tekstbord in oorspronkelijke lijst (XVId), waarop in goudenGa naar margenoot+ gothiseerende letters ‘De XII Articulen onses Gelooffs’ zijn geschilderd. Een dergelijk tekstbord, waarop in gothiseerende letters: | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 242]
| |||||||||||||||||||||||||||
Afb. 207. Schilderij in de St. Maartenskerk, voorstellend de kerk vóór den brand van 1538.
‘I Petri 3:1. Hieronder: ‘I Joh. 2:15. Ga naar margenoot+ Een fragment van een groot houten rouwbord met snijwerk versierd, tegen den zuidelijken sluitmuur der H. Grafkapel. In het zwart geverfde bord zijn twee gepolychromeerde wapens aangebracht, waarvan het mannelijke is beladen met in blauw een pelikaan op gouden grond en daarboven een gouden kroon, het vrouwelijke wapen met in goud een golvende faas van azuur. Aan elke zijde worden deze wapens geflankeerd door vier kwartieren. Hieronder bevindt zich een opschrift: ‘Ao MDCCLXXXIX Obiit XXV Martius’. Dit rouwbord werd vervaardigd voor een lid der familie de Virieu.
Ga naar margenoot+ Vier ongeveer gelijke zilveren bekers (hoog: 0.13 M.). De bovenrand is versierd met gegraveerde bloemranken; hieronder het aan een boom hangende | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 243]
| |||||||||||||||||||||||||||
wapen van Zalt-Bommel, omgeven door een lauwerkrans; rechts hiervan verschijnt uit wolken een hand, die den boom grijpt. Twee dezer bekers dragen de merken: Zalt-Bommel, jaarletter A, en een meesterteeken (hoorn of vogel?); de twee andere: Zalt-Bommel, I, en hetzelfde meesterteeken als de voorgaande. Op grond van de overeenkomst der versiering met die van de hierna te beschrijven tinnen kannen zijn deze bekers te dateeren: XVIIIc/d. Een grooten tinnen broodschotel, met de merken: gekroonde X en vier schildjesGa naar margenoot+ (als die van de tinnen broodschaaltjes te Kerk-Driel, zie blz. 64); een dergelijke kleine schaal; een grooten tinnen schotel met in den rand gegroefd wapen van Zalt-Bommel aan een boom hangend (als bij de bovenvermelde zilveren Avondmaalbekers), aan de achterzijde gemerkt met een engel; een dergelijke kleine schaal; twee vaasvormige tinnen kannen, met gebogen ooren en deksels, op ronden voet, waaronder de merken: C.F. Wakker, Amsterdam, en een engeltje met: 1772. Blijkbaar is al dit tinwerk, zoowel als het zilver, in denzelfden tijd vervaardigd. De volgende vier klokken (in den toren):Ga naar margenoot+
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 244]
| |||||||||||||||||||||||||||
2. De Gasthuiskapel, of zg. Kleine kerk, thans ingericht tot polikliniek van het gemeentelijk ziekenhuis, is in eigendom en onderhoud bij de stichting ‘Het Groot-Bommelsch Gasthuis’; de toren is eigendom der burgerlijke gemeente. Ga naar margenoot+ dr. j.g.r. acquoy, Geschiedenis van het Gasthuis te Zalt-Bommel, in: Archief voor Nederlandsche kerkgeschiedenis (Rogge en Pijper), VII (1899), blz. 353 vv. - g. de hoog hzn., De Gasthuistoren te Zalt-Bommel, in: Bouwkundig weekblad, 1910, blz. 222, met afb. van den toren uit het Z.W. naar een schets van den schrijver.Ga naar margenoot+ Een schepenbrief van 1327 vermeldt te Zalt-Bommel voor het eerst een gasthuis, en in 1400 wordt de straat waar dit lag als Gasthuisstraat genoemd. Met dit gasthuis, dat géén ziekenhuis was maar ‘een passantenhuis, waar reizende kloosterlingen, pelgrims, arme vreemdelingen enz. om Godswil een tijdelijk onderkomen konden vinden’, werd omstreeks 1525 de ‘Tafel des heylighen Gheestes der ghemeyner huysarmen van Sautboemel’ (nijhoff, Gedenkw., II, blz. 251), tot dusver in de H. Geeststraat gevestigd, samengevoegd. Op den 16den December van laatstgenoemd jaar toch gaf hertog Karel van Gelre aan de stad verlof de H. Geestarmen in het gasthuis over te brengen en de plaats van het H. Geesthuis te ‘betimmeren’. Zeer waarschijnlijk was deze verplaatsing een gevolg van den stadsbrand van 1524, waarbij dan blijkbaar het H. Geesthuis verwoest werd en het gasthuis behouden bleef. De naam van de vereenigde stichtingen veranderde toen in dien van het H. Geest-gasthuis en werd later eenvoudig ‘Gasthuis’. Ga naar margenoot+ De kerk is met haar noordzijde gelegen aan de Gasthuisstraat, met de zuidzijde aan een binnenplaats en gang naast het tegenwoordige gasthuis (blz. 250). Zij is georiënteerd met een afwijking van 15o naar het Noorden.
Ga naar margenoot+ Het gebouw bestaat uit een rechthoekig schip met een driezijdige koorsluiting (grenzend aan de Kerkstraat), binnenwerks gemeten totaal 29.50 M. lang, | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 245]
| |||||||||||||||||||||||||||
en een scheef op de lengteas staanden vierkanten toren (aan de Lange Strikstraat gelegen), buitenwerks 4.60 × 4.60 M. metend, met een traptoren tegen de noordzijde (afb. 208). Een dwarsmuur, 7 M. ten Oosten van den toren, scheidt een grooter oostelijk deel van het schip (22.20 M. lang) van een kleiner westelijk, dat door twee 1 M. zware, tusschen dwarsmuur en toren opgetrokken muren in drie ruimten is verdeeld, waarvan de middelste een vertrek en de buitenste twee gangen vormen. De toren is thans ingebouwd, doordat men
Afb. 208. Zalt-Bommel. Plattegrond, dwarsdoorsnede en gewelfdetails der Gasthuiskapel naar teekening van g. de hoog hz.
aan zijn noord- en zuidzijde de schipmuren in later tijd heeft doorgetrokken tegen een vóór den toren geplaatsten breederen westgevel. Schip en koor zijn thans uitwendig geheel gepleisterd, de vensters zijn gewijzigd;Ga naar margenoot+ in den middelsten sluitmuur van het koor, aan de Kerkstraat, is de ingang der polikliniek aangebracht. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 246]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ De toren (afb. 209) is opgetrokken van roode baksteen met spaarzame toepassing van natuursteen en bestaat uit een recht opgaanden, geheel vierkanten romp, tegen elk van welks hoeken twee eens versneden steunbeeren
Afb. 209. Zalt-Bommel. Gasthuistoren uit het Noord-Westen.
zijn gemetseld, die met schuine afdekkingen aansluiten bij een uitmetseling onder de gootlijst, waarmede zij in elk der gevels hoog, rechthoekig spaarvelden omsluiten. In de uitmetseling zijn natuursteenen banden aangebracht, waarvan de bovenste aan elke zijde is versierd met drie ruitvormige gebeeldhouwde medaillons. De romp wordt gedekt door een ingesnoerde achtkante spits, met kleine dakkapellen op de insnoering, en met een open klokkenhuis, welks spijlen eindigen in acht pinakels met kruisbloemen, die een peervormige bekroning met ingezwenkten voet omringen; op deze bekroning staat een gesmeed ijzeren leliekruis met haan. De traptoren is op een vierkanten voet rond opgemetseld met zeven beurtelings in- en uitspringende geledingen, waarvan de vier onderste zijn gescheiden door geprofileerde bergsteenen lijsten; eindigend op dezelfde hoogte als het metselwerk van den toren, is deze traptoren gedekt met een achtkant spitsje, bekroond met een versierden looden piroen. Tegen de westzijde van den torenvoet is van kleine baksteen een gevel opgetrokken met pilasters (strookend met de beeren van den toren), en gedekt door een kroonlijst met obelisken op de hoeken, over een breedte van 11.30 M., zijnde de breedte van den toren met inbegrip van den traptoren aan de noordzijde en van een gang aan de zuidzijde. Boven in het spaarveld van den westgevel is een opening aangebracht met een afdakje boven een platform, waarop met het slaan van het heel uur twee met het uurwerk in verbinding staande ruiterfiguren en twee speerdragers tegen elkaar inrijden; ter weerszijden hiervan staan ruiters met klaroenen, die niet bewegen. Ga naar margenoot+ Het volkomen verbouwde inwendige van het schip is thans door een tusschenzoldering verdeeld in twee verdiepingen, in elk waarvan verschillende vertrekken zijn aangebracht ten behoeve van de ziekenverpleging en den geneeskundigen dienst. In | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 247]
| |||||||||||||||||||||||||||
verband met deze wijziging zijn ook de oorspronkelijke vensters vervangen door in elke travee twee boven elkaar geplaatste rondboogvensters. Op de bovenverdieping is een gedrukt spitsbogig houten tongewelf zichtbaar met geprofileerde gordingen en schinkels, balken op korbeelen en gestoken sleutels; in de kruispunten van gordingen en schinkels zijn doorhangende sluitstukken aangebracht, versierd met gesneden acanthus-rozetten (afb. 208). De gehavende toestand der kapel maakt het moeilijk om - bij gebrek aan andereGa naar margenoot+ gegevens - uit de bouwvormen iets omtrent haar bouwtijd af te leiden. Indien de bovengenoemde dwarsmuur, 7.00 M. ten Oosten van den toren, de oorspronkelijke westgevel van het schip mocht zijn (ook hieromtrent is thans, nu deze muur een gewone, gewitte binnenmuur is geworden, zonder tamelijk ingrijpende onderzoekingen niets zekers te zeggen), dan zou de toren op eenigen afstand van de kapel zijn gebouwd en hiermee verbonden door een gang tusschen de twee reeds vermelde muren, die echter ook bij een restauratie van den toren in 1843 ter schoring kunnen zijn gemetseld (zie beneden). Dat dit waarschijnlijk het geval is, volgt wel uit het feit, dat men in later tijd ook de schipmuren heeft doorgetrokken langs den toren. Nu schijnt het benedengedeelte van dezen toren, ongeveer tot ter hoogte van de versnijding der steunbeeren, te oordeelen naar de profielen der lijsten van den traptoren, te dagteekenen uit de tweede helft der 15de eeuw; het bovengedeelte met de spits is, naar de daarin toegepaste bergsteenen banden met medaillons en de peervormige bekroning, met zekerheid in het tweede kwart der 16de eeuw te stellen; en nóg later moet het bovendeel van den traptoren zijn opgetrokken, daar zijn aansluiting bij het bovendeel van den noordelijken torengevel een deel van een der ruitvormige medaillons bedekt, terwijl bovendien ook de baksteen van kleiner formaat is. In het open klokkenhuis der torenbekroning hangt een klokkenspel vanGa naar margenoot+ 29 klokken. ‘gelre’ X (1907), blz. 153 (Raadsresoluties 1620-1795, betreffende uurwerk enGa naar margenoot+ klokkenspel). - a. loosjes, De torenmuziek in de Nederlanden, Amsterdam, z.j., (1916), blz. 165. - Zie verder de literatuuropgave in den Catalogus van de tweede internat. tentoonstelling van Beiaardkunst te 's Hertogenbosch, 1925, blz. 59 vv. en blz. 90. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 248]
| |||||||||||||||||||||||||||
Afb. 210. Zalt-Bommel. Communiebank in de R.K. kerk.
Ga naar margenoot+ Het klokkenspel is samengesteld uit een stalen notenrol (lengte 0.60 M., middellijn binnenwerks 1 M.) en de volgende klokken:
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 249]
| |||||||||||||||||||||||||||
Hemony me fec.’ - Bij enkele van deze klokken staat het jaartal in Romeinsche cijfers: ‘MDCLIII’, en in plaats van ‘Zutphaniae’ staat ‘ZVT.’;
Uit deze opschriften blijkt, dat de mededeeling van Pieter Hemony in den boven aangehaalden brief, als zou zijn broer Frans dit klokkenspel alleen hebben vervaardigd, onjuist is. 3. De Roomsch-Katholieke kerk van den H. Martinus is een in 1837, ter vervanging en ter plaatse van een in 1781 gesticht bedehuis (zie blz. 177) opgetrokken, baksteenen gebouw in Waterstaatsstijl, met een eenvoudigen classicistischen voorgevel, bekroond door een koepeltorentje. Het inwendige wordt door twee rijen houten zuilen met Korinthische kapiteelen in drie beuken verdeeld. De kerk bezit: Een hoogaltaar, in barokken trant, vermoedelijk Antwerpsch werk (XIXa?).Ga naar margenoot+ Een gesneden Communiebank (XVIIIc) van lindenhout, in den stijl van Lodewijk XV, thans grijs geverfd en verguld, gemerkt: F.I.B.V B. (afb. 220). Drie gesneden beelden (XVIII), voorstellend: de Moeder van Smarten, denGa naar margenoot+ H. Franciscus en den H. Antonius. Een gesneden Calvarieberg (in de sacristie), in opengewerkte omlijsting (± 1750). In het koepeltorentje hangt een klok (middellijn: 0.75 M.) met het volgende opschrift: ‘Ave Maria gratia plena dominus tecum . H.V.O.S.H.C.V.B.Ga naar margenoot+ 1843’, in Romeinsche hoofdletters (‘Maria’ in neo-gothische letters), en hieronder in kleine schrijfletters: ‘Petit & Fritsen me fuderunt’. | |||||||||||||||||||||||||||
Kloosters.1. Van het voormalige klooster der H. Maria Magdalena van reguliere kanunnikessen der orde van den H. Augustinus, in 1417 vermeld (zie hierboven blz. 244), XIXa in gebruik als geweermakerswerkplaats, bestaat nog slechts eenig onbelangrijk baksteenen muurwerk aan het westelijk einde der Nonnenstraat nabij de stadsgracht. De kerk, die in 1538 verbrandde ‘met alle haire cyragiën’ (‘gelre’ XXIV, blz. 130) staat afgebeeld op den plattegrond van Blaeu (afb. 157). | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 250]
| |||||||||||||||||||||||||||
Afb. 211. Zalt-Bommel. Het Gasthuis. Voorgevel Kerkstraat B 250.
2. Van het voormalige klooster der Carmelieten of Broerenklooster (schutjes V, blz. 986), in 1452 gesticht door ridder Jan van Broeckhuysen, heer van Geisteren en Loe, tijdens de Hervorming verwoest, bestaat nog eenig baksteenen muurwerk in een stal aan de oostzijde der straat genaamd ‘het Klooster’. Blijkens den plattegrond van Blaeu stond op deze plaats (nabij de Gamersche straat), de vroegere kloosterkerk. Volgens beckering vinckers (‘gelre’ XXIV, blz. 130-131) zou dit het in 1513 binnen Bommel gevestigde klooster der Regulieren van de orde der Augustijnen zijn geweest. | |||||||||||||||||||||||||||
Gebouwen van liefdadigheid.1. Kerkstraat B 250. Het Gasthuis, eigendom der stichting ‘het Groot-Bommelsch gasthuis’, staande ten Zuiden van de voormalige gasthuiskapel (zie blz. 244) en hiervan door een gang gescheiden, is een vierkant baksteenen | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 251]
| |||||||||||||||||||||||||||
gebouw (XVIIId), bestaande uit een gelijkvloers, een verdieping, waarboven een halve verdieping en een zolder, gedekt door een wolfdak. De voorgevel (afb. 211), vijf venstertraveeën tellend ter breedte van 17.10 M., is opgemetseld boven een glooienden hardsteenen voet; hij heeft een rechte kroonlijst, geblokte hardsteenen hoekpilasters en een eenigszins vooruitgemetselde middentravee, waarin de hoofdingang is aangebracht, omlijstAfb. 212. Zalt-Bommel. Het Oudemannen- en vrouwenhuis.
door een hardsteenen portiek naar de Dorische orde, met halfronde pilasters; hierboven is het middenvenster gevat in een met guirlandes versierde, gesneden omlijsting, te weerszijden waarvan twee snoeren, elk van drie wapenschilden, zonder blazoenen, aan strikken afhangen; deze middenrisaliet, waaromheen de kroonlijst zwak is verkropt, wordt gedekt door een driehoekig houten fronton.
2. Het gecombineerd Weeshuis der Hervormden, in 1884 gebouwd ter plaatse van een ouder, op een terrein ten zuiden van de Groote kerk, dat reeds in 1592 voor het weeshuis werd aangekocht, bezit: Een eiken, geheel beschilderde kast, waarop het jaartal: 1663. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 252]
| |||||||||||||||||||||||||||
Een groote mahoniehouten kast (± 1800). Een schilderijtje op paneel, voorstellend het weeshuis vóór de verbouwing van 1884. In den tuin een gebeeldhouwde bergsteenen bekroning van een vroegeren ingang met het wapen van Zalt-Bommel en het opschrift: ‘Weeshuys MDCCLXXI’. 3. Nieuwstraat. Het Oudemannen- en vrouwenhuis, gesticht ter plaatse Afb. 213. Portret van J. van Nieuwenhuyzen door F.W. de Virieu.
van het voormalige Begijnhof (zie blz. 176), bestaat uit een in 1778 opgetrokken voorgebouw, waarachter eenige in 1856 gebouwde woningen een binnenhof omsluiten. Het voorgebouw (afb. 212) heeft een baksteenen gevel, breed 15.03 M., van vijf traveeën, met een rechte kroonlijst en geblokte baksteenen hoekpilasters. In de eenigszins vooruitgemetselde middentravee bevindt zich een rondbogige ingang naar de Toscaansche orde, met vlakke baksteenen pilasters. Op de kroonlijst van dezen ingang staan, ter weerszijden van een middenvenster in gesneden en met een siervaas bekroonde omlijsting, twee gebeeldhouwde figuren, links van een oude vrouw, rechts van een ouden man, op welker voetstukken de namen der regenten: G. Vermeulen, N.L. Balleur, S. Essenius, A.V. Beest, J.P.D. Virieu. In den achtergevel is een steen geplaatst met het jaartal: 1658.
De stichting bezit:
Zes eenvoudige stoelen (XVIIId), in de regentenkamer. Een houten bord (XVIII), waarop geschilderd een opschrift: ‘Memento mori Out Mannenhuys. Wij sijn wel out nootdruftigh’, enz.; hierboven links een doodshoofd, rechts een zandlooper en te weerszijden voorstellingen van gebrekkige oude lieden. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 253]
| |||||||||||||||||||||||||||
Naar bouwtrant en vormentaal te oordeelen zouden zoowel het Oudemannen- en vrouwenhuis als het gasthuis werken kunnen zijn van C. van Leeuwen, den ontwerper van Vischmarkt en Waag.4. In het Gebouw der Maatschappij tot Nut van het Algemeen, ter Afb. 214. Markt 2, hoek Waterstraat. Laat-gothisch woonhuis.
plaatse van het voormalige Carmelietenklooster (zie blz. 250), in 1928 geheel gemoderniseerd, bevindt zich: Een geschilderd portret van Jan van Nieuwenhuyzen (1724-1806), stichter der Maatschappij (afb. 213). Kniestuk in geschilderde ovale omlijsting, waaronder op een steenen tafel een stilleven van schrijfgereedschap, boeken, enz. Op den rand der tafel een opschrift: ‘J. van Nieuwenhuyzen’. Gemerkt, rechts onder het ovaal: ‘F.W. de Virieu Wz. 1827’. Doek, 150 × 96 c.M. (dagmaat). Een pendant van dit doek, het portret van Jozef Haydn voorstellend, door denzelfden schilder, is thans in de Oudheidkamer (zie blz. 285). | |||||||||||||||||||||||||||
Particuliere gebouwen.
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 254]
| |||||||||||||||||||||||||||
van roode baksteen en bestaat uit een gelijkvloers, twee verdiepingen en twee zolderverdiepingen onder een zadeldak; de verdiepingen zijn in voor- en zijgevel door geprofileerde lijsten gescheiden; tegen den hoek is een vierkant pothuis opgebouwd. De aan de Waterstraat gelegen voorgevel, een trapgevel
Afb. 215. Boschstraat 24. Laat-gothische gevel.
(breed: 6.86 M.), heeft een houten onderpui (in 1904 geheel vernieuwd), opgaande tot de tweede verdieping, die is overgekraagd op den door drie segmentvormige toogjes ontlasten puibalk; in de tweede verdieping zijn vensters met nieuwe kruiskozijnen geplaatst in korfbogige nissen met neggen van profielsteen; de eerste zolderverdieping hierboven heeft in het midden een spitsbogige nis, waarin een venster, geflankeerd door twee segmentnissen; in den top een dergelijke spitsboognis met venstertje. De gevel aan de Markt vertoont in elke verdieping twee korfbogige nissen met vensters. Terwijl de trappen van den voorgevel recht zijn afgedekt, heeft de brandgevel, die dit huis van het naastgelegen perceel aan de Markt scheidt, trappen met zadeldakvormige afdekkingen van baksteen, naar gothischen trant.
2. Boschstraat 24 (D 57). Hoekhuis met een geheel gepleisterden en thans met een rechte houten gootlijst (± 1800) afgedekten voorgevel (afb. 215). | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 255]
| |||||||||||||||||||||||||||
Deze 16.86 M. breede gevel telt thans vijf traveeën, die onder de gootlijst worden gedekt door een uitgekraagde stelling van vijf klaverbladbogen, welker afgeschuinde profielen tegen de vensterdammen samenkomen in korte schalken; het gelijkvloers heeft vier korfbogige nissen met afgeschuinde neggen, waarin later moderne vensters met rechte strekken zijn aangebracht; in de middelste travee bevindt zich de ingang (XVIIc), bestaande uit een in
Afb. 216. Huis van Marten van Rossem. Grondplan.
den stijl van Lodewijk XV gesneden deur (XVIIIc) met zijlichten, en een bovenlicht in halsgevelvormige omlijsting met vleugelstukken, eindigend in haakvoluten en gedekt door een segmentvormig fronton. In de vensterdammen tien eenvoudige sierankers (afb. 254, D en E). De zuidelijke zijgevel heeft onder den toppilaster een bergsteenen console (XVII), waarin een engelenkopje is gehouwen. Deze gevel, thans nog slechts een fragment, is wel het vroegste voorbeeld ter plaatse van het gz. Zuid-Hollandsche (‘Dordtsche’) type, dat hier overigens door talrijk | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 256]
| |||||||||||||||||||||||||||
stalen uit de volgende periode, de Renaissance, is vertegenwoordigd (zie blz. 269). Gelet op de vormentaal en profileeringen, in verband ook met de elders (in Zuid-Holland en in Zeeland) voorkomende specimina, is deze gevel niet later te stellen dan 1540Ga naar voetnoot1). | |||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ B. Renaissance.Ga naar margenoot+ 3. Nonnenstraat. Het zg. ‘Huis van Marten van Rossem’, sinds 1881 in gebruik als Kantongerecht, is Rijkseigendom. Ga naar margenoot+ Bouwkundig weekblad ‘De Opmerker’, 1881, no. 26. - v. de stuers, Hoe een monument gered wordt, in: ‘Eigen Haard’ 1903, blz. 524 vv. - Het huis van Maarten Afb. 217. Huis van Marten van Rossem. Plan der bovenverdieping.
van Rossum, in: Bouwkundig Weekblad XXIII (1903), blz. 566 en 579 (discussie betreffende de restauratie tusschen de architecten H.J. Jesse en P.J.H. Cuypers). - w. kromhout czn. Het huis van Maarten van Rossum, in: ‘Op de Hoogte’ 1905, blz. 548 vv. - d.w. van dam, Huis van Maarten van Rossem, in: ‘Bulletin Ned. Oudh. Bond’ 1907, blz. 67 en 210 (betreft de afbraak van een aangrenzend huis). - d.w. van dam, Huis van Maarten van Rossem, in: ‘Bulletin Ned. Oudh. Bond’ 1909, blz. 36. - a.l., Het huis van Maarten van Rossum, in: ‘Buiten’ 1913, blz. 550. - Huis van Maarten van Rossem, in: ‘Mededeelingen der Rijksadviseurs’ (uitg. 1921). | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 257]
| |||||||||||||||||||||||||||
- f.a. hoefer, Mededeelingen omtrent bezittingen van Marten van Rossem, in ‘gelre’, XXXI (1928), blz. 113-130. - h. beckering vinckers, Huizen van Johan en Marten van Rossem binnen Saltboemell, in: ‘gelre’, XXXII (1929), blz. 238-242. - f. vermeulen, Handboek gesch. Nederl. bouwkunst, dl. II, 's Gravenhage 1931, blz. 160-162. Afb. 218. Huis van Marten van Rossem vóór de restauratie, naar een potloodteekening van I.G. Horsthuis (1868).
4. Perspectivische schets in potlood (21 × 14 cM.) van het huis vóór de restauratie, door I.G. Horsthuis, van 16 Februari 1868, in het archief van het Rijksbureau v.d. Monumentenzorg, hier gereproduceerd (afb. 218). | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 258]
| |||||||||||||||||||||||||||
Rossem by Peter de Groot laeten werderen ende gepresenteert in seeckere voegen over te leveren ende dairop schriftelick bericht Joncker Henriex van Bovenburch, vide in loco der aenspraecke. Actum XVII May ao 1589’ (‘gelre’, XXXII, blz. 241). Afb. 219. Huis van Marten van Rossem, uit het Noord-Westen.
Dit huis nu blijkt hetzelfde als het ‘huys ende erff binnen Boemell in de Nonnenstraat’, waarvan het dingsignaat in 1587 zegt, dat het behoort aan ‘den heere van Stockum, Joffer Digna van Ysendoren ende den erffgenaemen des heeren van Cronenborch’, d.w.z. aan twee kinderen en aan de nakomelingen van een derde kind van Johan van Isendoorn en Margaretha, zuster van Marten van Rossem. Zeer aannemelijk wordt derhalve de onderstelling van den heer H. Beckering Vinckers (‘gelre’, XXXII, t.a.p.), dat dit gebouw voor Marten van Rossem is opgetrokken, hem althans heeft toebehoord, maar dat hij het vóór zijn dood in 1555 heeft overgedaan aan zijn zwager Johan van Isendoorn. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 259]
| |||||||||||||||||||||||||||
van Meteren, die dit meedeelt, spreekt daarbij van ‘het huys van wijle Marten van Rossem’Ga naar voetnoot1). Het thans vrij liggendeGa naar margenoot+ gebouw isGa naar margenoot+ opgetrokken van baksteen met toepassing van bergsteen, op een rechthoekig grondplan, 16.70 M. lang en 8.00 M. breed (afb. 216), door een 2.70 M. breede gang verdeeld in een grooter oostelijk en een kleiner westelijk deel, en met een rechthoekigen aanbouw, waarin een wenteltrap, tegen de achterzijde. Het bestaat uit twee verdiepingen, gescheiden door een geprofileerde zandsteenen waterlijst en gedekt door een tusschen twee trapgevels besloten zadeldak (afb. 219). Op de hoeken zijn spietorentjes uitgekraagd, die, óók oorspronkelijk,Afb. 220. Achterzijde van het huis van Marten van Rossem, uit het Zuid-Oosten.
steeds ontoegankelijk zijn geweest en dus uitsluitend ter versiering waren aangebracht. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 260]
| |||||||||||||||||||||||||||
Deze torentjes zijn, wat de bovenste helft betreft, bij de laatste restauratie nieuw opgetrokken evenals de weergang met kanteelen en de met zandsteen omlijste sleuven in den trant van schietgaten (zie Bouwk. weekblad, 1903, blz. 566 en 579 en vgl. afb. 218).De ingang (afb. 222) wordt omlijst door een portiek, gevormd door twee zandsteenen kandelaberzuilen met acanthusornament en met composietkapiteelen, die een korfbogige poort flankeeren, welker laat-gothisch geprofileerde dagkanten zijn gemetseld van baksteen met zandsteenen negblokken; Afb. 221. Vensters in het gelijkvloers van het huis van Marten van Rossem.
deze boog wordt overspannen door een bergsteenen omlijsting in den vorm van een kielboog, welks kruisbloemvormige punt is verweerd; in dezen boog is een (gerestaureerde) pui met deur, boven- en zijlichten aangebracht; in het deurkalf is gesneden: ‘Anno 1613’. Oostelijk van dezen ingang bevinden zich gelijkvloers twee, en westelijk één venster met halfronde bergsteenen boogtrommels, bestaande uit een overkragenden en op twee consoles rustenden geprofileerden rondboog, die een schelpvormige vulling omsluit, waarin de borstbeelden van een vrouw en van een krijgsman of vorst zijn gehouwen (afb. 221). Dergelijke boogtrommels dekken ook de overige vensters, zoowel in de achter- en zijgevels als in den voorgevel. Boven den ingang zijn de sporen zichtbaar van een groote rondbogige en ter weerszijden hiervan twee kleinere dichtgemetselde openingen. Volgens Cuypers (Bouwkundig weekblad, 1903, blz. 566 vv.) zou deze dichtmetseling de plaats aangeven van een vroeger ‘balkon’. De aanbouw tegen de achterzijde bestaat uit een hooger oostelijk deel, de traptoren, en een lager westelijk, waaronder het achtergedeelte van de gang | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 261]
| |||||||||||||||||||||||||||
mondt; beide gedeelten zijn gedekt met door trapgevels afgesloten dwarse zadeldaken, die in het hoofddak snijden; de traptoren wordt bekroond door een achtkanten dakruiter met peer. In alle gevels zijn rijk gesmede sierankers aangebracht (afb. 254, W, X, Y). In zij- en achtergevels bevinden zich moeten van latere aanbouwsels, die bij de restauratie zijn gesloopt. De dwars doorGa naar margenoot+ het geheele gebouw loopende gang is overkluisd met drie tusschen breede gordelbogen gemetselde kruisribgewelven. Aan de oostzijde hiervan ligt een vertrek (thans kamer van den kantonrechter) van twee traveeën, eveneens overkluisd met kruisgewelven, welker ribben rusten op gebeeldhouwde kraagsteenen, waarvan twee zijn behakt met het wapen van Marten van Rossem (afb. 223). Tegen den oostwandAfb. 222. Ingang van het huis van Marten van Rossem.
staat een schouw (afb. 224), waarvan de wangen worden gevormd door twee canephoren: links de figuur van een man met naakt bovenlijf, opkomend uit een schacht in den vorm van een omgekeerde obelisk, op welker met een vruchtenguirlande omhangen voorvlak de verdrijving van Adam en Eva uit het paradijs in relief is gehouwen; onder deze schacht steken de | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 262]
| |||||||||||||||||||||||||||
voeten van den man uit, staande op een plint, waarin het opschrift
Afb. 223. Kraagsteen met wapen-Marten van Rossem.
‘Adam’ is gehakt, welke plint wordt gedragen door een console met een naar rechts zienden mannenkop. De figuur van Adam houdt met den rechterarm een kussen op het hoofd, waarop een kraagstuk vooruitspringt aan de voorzijde behakt met een slang. De rechtsche herme stelt een eveneens naakte vrouwenfiguur voor, die in de rechterhand een appel houdt, terwijl zij met de linker het kussen met het kraagstuk boven het hoofd steunt: de schacht waarmee het onderlijf omhuld is, vertoont Adam arbeidend en Eva haar kinderen zoogend; de onder de schacht uitkomende voeten staan op een plint met het opschrift ‘Heva’, gedragen door een console, behakt met een naar links zienden vrouwenkop; deze twee pilasters dragen op de kraagstukken een rechthoekigen zandsteenen mantel in welks voorvlak twee blinde wapenschilden zijn gehouwen. Tegen den achterwand van den haard zijn twee groote tegeltableaux aangebracht, waarvan het linker blijkens het opschrift ‘Coninck Davit’ voorstelt, en het rechter ‘Coninck Salmon’. Afb. 224. Schouw (Adam en Eva) in het huis van Marten van Rossem.
Het beeldhouwwerk van deze schouw, en met name de twee canephoren, vertoonen stilistisch een opmerkelijke verwantschap met de aan Hendrik Vernukken toegeschreven, omstreeks 1560-1565 vervaardigde sculpturen | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 263]
| |||||||||||||||||||||||||||
van het slot HorstGa naar voetnoot1). Wellicht heeft Johan van Isendoren, na in het bezit van dit huis te zijn gekomen, dezen schoorsteen laten beeldhouwen door een uit den kring der meesters van het slot Horst afkomstig kunstenaar. Het kleinere westelijke vertrek is eveneens overkluisd met twee kruisribgewelven; hierin bevindt zich een schoorsteenstuk: de vinding van Mozes in den Nijl voorstellend (doek, XVII). De hierboven gelegen verdieping, oorspronkelijk één ruimte, is thans door schotwerk in een gang en enkele vertrekken verdeeld. In het westelijke vertrek, de gerechtszaal, staat tegen den westelijken wand een schouw (± 1535, afb. 225), welker wangen bestaan uit kandelabervormige pilasters in den trant van die aan den hoofdingang, waarop hol geprofileerde kraagstukken uitspringen, die een hoogen en forsch geprofileerden, kennelijk lateren eiken mantel dragen (naar de profileering te oordeelen vermoedelijk XVIII A); de achterwand is bekleed met tegels, waarin zes tableaux (XVIId), voorstellend: Charitas, Justitia, Fortitudo, Spes, Veritas en Prudentia; in het midden een gegoten ijzeren vuurplaat, waarop een vrouwenfiguur (de Hoop?) met tweeAfb. 225. Huis van Marten van Rossem. Schouw in de gerechtszaal.
een anker en een korenschoof houdende kinderen, benevens: ‘Anno 1667’. Aan de oostzijde dezer verdieping bevindt zich de kamer van den griffier, waarin tegen den oostelijken wand een derde schouw is gemetseld (afb. 226), waarvan de wangen bezet zijn met vlakke Toscaansche pilasters, welker schachten een vroeg-renaissancistische versiering van grotesken in kandelabercompositie vertoonen; tegen de hol geprofileerde kraagstukken, die zich uit de entablementen boven deze pilasters ontwikkelen, zijn S-vormige voluten gehouwen; op de kraagstukken rust een eenvoudig geprofileerde eiken mantel. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 264]
| |||||||||||||||||||||||||||
Het karakter van het grotesken-ornament, dat aan de Fransche en meer nog aan de Zuid-Nederlandsche (Vlaamsche) vroege renaissance doet denken, wijst op eenzelfden tijd van ontstaan (± 1535) als dien van den schoorsteen in gerechtszaal (afb. 225).In het oostelijk deel van den aanbouw voert een wenteltrap met vierkante spil (gelijkvloers toegankelijk uit de gang en uit de kamer van den kantonrechter) Afb. 226. Huis van Marten van Rossem. Schouw in de kamer van den griffier.
naar de bovenverdieping en tevens naar de verdieping in het westelijk deel van den aanbouw, een klein, boven de gang gelegen, met een kruisribgewelf overdekt vertrek; hooger op leidt de wenteltrap door den achtkanten toren naar de zolders. Ga naar margenoot+ Omtrent de dateering zijn we in het onzekere. De laat-gothische opzet echter van het geheel, met zijne onder Spaansch-Portugeeschen invloed gevormde vroege renaissance-ornamentiek aan boogtrommels, portiek en schoorsteenen (met uitzondering van de Adam en Eva-schouw) wijzen op de periode van omstreeks 1530-1540. Zoo onderstelde dan ook reeds Jhr. Victor de Stuers den bouwtijd omstr. 1530 (Eigen Haard, 1903, blz. 524), en Weissman noemde zelfs het jaartal 1536 precies (Geschiedenis der beeldende kunst, 1898, blz. 486), evenwel zonder vermelding van bron. Op stijlkritische gronden echter kunnen we den bouwtijd in ieder geval met vrij groote zekerheid stellen op omstr. 1535. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 265]
| |||||||||||||||||||||||||||
vermeld wordt als ‘huyse Merten van Rossem’ en dat het toen in het bezit van diens erfgenamen was, toch blijft het wel zeer onwaarschijnlijk, dat dit sierlijke gebouwtje, het gering aantal vertrekken en de uiterst beperkte woonruimte in aanmerking genomen, - men bedenke, dat de bovenverdieping oorspronkelijk slechts een enkele zaal was, en dat de aanbouw tegen de achterzijde iets later is opgetrokken! - de woning zou zijn geweest van een zoo aanzienlijk man als de veldmaarschalk van den hertog van Gelder. Hoogst opmerkelijk is in dit verband de in verhouding zeer breede, overkluisde gang, die volkomen het karakter van een poort of doorrit vertoont, waarbij we er aan herinneren, dat de tegenwoordige afsluitende pui, met deur en lichten, eerst in 1613 is aangebracht. Bovendien heeft Ewerbeck (Renaiss. in Belgien u. Holland, III, blz. 13) reeds de plausibele onderstelling geopperd, dat wellicht oorspronkelijk een gracht het gebouwtje zou hebben omgeven, waarover dan een ophaalbrug vóór den ingang lag. Inderdaad schijnen de dichtgemetselde openingen boven de beide kandelaberpilasters bestemd te zijn geweest tot het doorlaten der kettingen van zulk een brug, terwijl in het groote dichtgemetselde vak, dat volgens P.J.H. Cuypers de plaats aangeeft van een vroeger ‘balkon’, waarschijnlijk een mezekouw ter verdediging van den toegang was uitgebouwd. Aldus zouden we dan in dit ‘huis’ een poortgebouw moeten zien naar middeleeuwschen trant, mogelijk bedoeld als toegang voor een hierachter op te trekken aanzienlijker verblijf, dat nooit tot uitvoering is gekomen. Afb. 227. Voorm. ‘Gouverneurshuis’ (rechtervleugel van het voorm. huis van Johan van Rossem).
Afb. 228. Boogtrommel van het voorm. Gouverneurshuis.
In het Rijksmuseum te Amsterdam bevinden zich een eiken betimmering en een eiken schoorsteenboezem en schoorsteenfries uit dit huis afkomstig (Catalogus der meubelen, 1913, blz. 7-9). | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 266]
| |||||||||||||||||||||||||||
renaissancetrant, evenals het fries, waarin drie medaillons zijn gesneden met de volgende wapens (afgebeeld in den catalogus, blz. 9): in het midden het gedeelde wapen van den Utrechtschen burgemeester Egbert van Groenenberg († 1515) en diens vrouw Machteld van Rodenburg († 1533), geflankeerd door rechts het wapen van Joost van Ratingen, baljuw van Heemvliet († 1557) en zijn vrouw Johanna van Rutenborch († 1586), en links een wapen, dat eveneens in het geslacht Rutenborch behoort. Hoe deze schouw met wapens van Utrechtsche en Overijselsche families, die niet in de streek van Zalt-Bommel thuis behooren, in dit huis kwam, blijft een open vraag (‘gelre’, 1928, blz. 129). Afb. 229. Voormalig huis van Johan van Rossem, naar een teekening in het Rijksarchief te Arnhem.
De bovengenoemde catalogus (Inleiding, blz. XLIV) dateerde ook deze stukken: omstr. 1535, wat derhalve overeenstemt met onze dagteekening van het huis zelf. Ga naar margenoot+ 4. Kerkhof. Het voormalig ‘Gouverneurshuis’, of huis van Johan van Rossem, ligt vrij in een tuin bij de oude stadsgracht ten Zuiden van de St. Maartenskerk, door een muur met poort van de straat gescheiden. Ga naar margenoot+ F.A. Hoefer, Mededeelingen omtrent bezittingen van Marten van Rossem, in: ‘gelre’ XXXI (1928), blz. 128. - H. Beckering Vinckers, Huizen van Johan en Marten van Rossem binnen Saltboemell, in: ‘gelre’, XXXII (1929), blz. 237 vv. - F.A.J. Vermeulen, Handboek t.d. gesch. d. Nederl. bouwkunst, II, blz. 164. Ga naar margenoot+ Het geheel verbouwde en verminkte huis (afb. 227) bestaat uit twee verdiepingen en heeft een gepleisterden voorgevel, thans afgedekt met een rechte houten | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 267]
| |||||||||||||||||||||||||||
gootlijst. De in het midden aangebrachte deur wordt geflankeerd door twee gemoderniseerde vensters, die echter nog de oude korfbogige ontlastingsbogen bewaard hebben, van baksteen met bergsteenen blokken, omsloten door een uitgekraagde lijst van profielsteen, bij de geboorte van den boog rustend op kopjes; in den boogtrommel links is een vrij uitspringende mannenkop, (afb. 228), rechts een vrouwenkop gebeeldhouwd. De verdiepingen zijn gescheiden door een baksteenen waterlijst, die op twee plaatsen doorbroken wordt door later ingebroken bovenvensters; in het midden van deze lijst is een kopje gehakt; hierboven een (later aangebracht) wapen, geflankeerd door twee hermen. Inwendig volkomen gewijzigd, behield het huis nog een overkluisden kelderGa naar margenoot+ in welks noordmuur zich de nis van een vroeger venster bevindt. In het oostelijk vertrek gelijkvloers, in een kast in den oostwand, eveneens overblijfselen van een vroeger venster. Afb. 230. Waterstraat 26.
We herkennen inGa naar margenoot+ dit huis een overblijfsel van de aanzienlijke woning van Johan van Rossem, den broeder van Marten, waarvan een uitvoerige documentaire teekening in O.I. inkt (33 × 51 c.M.), omstr. 1600 vervaardigd, bewaard bleef in het Rijksarchief te Arnhem (zie afb. 229). Het geheel - dat we aldus in groote trekken ook terugvinden op de plattegronden der stad bij blaeu en bij slichtenhorst en op de geschilderde plattegronden in het raadhuis en in de oudheidkamer - vertoont een vrij onsamenhangend complex, waarvan het linksche gedeelte, met zijn drie over de volle hoogte opgaande arkels, zijn barokke topgevels boven de venstertraveeën en zijn rijke versiering met hermen en karyatiden, een opmerkelijke overeenkomst vertoont met het Duivelshuis te Arnhem, maar vooral ook met het slot Horst, waarvan het oudste deel in 1558-1567 werd opgetrokken door Arnt Johanss, den stadstimmerman van Arnhem, en dat wij meenen omstr. 1550 te moeten dateeren. Het meest rechtsche gedeelte met zijn twee rechthoekig op het hoofdgebouw geplaatste vleugels, draagt in zijn in- en uitgezwenkte topgevels en zijn vlakkere architectonische vormentaal de kenmerken eener iets latere periode, die wij omstreeks 1565 stellen. In het grootste dezer twee zijpanden, met den tweeledigen topgevel en de breedere vensters links, de smallere rechts van de gebeeldhouwde versieringen in het midden, onderkennen wij met den heer Beckering Vinckers (‘gelre’, 1929, blz. 239) het bouwwerk, waarvan het nog bestaande huis een overblijfsel is en dat derhalve ± 1565 | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 268]
| |||||||||||||||||||||||||||
is te dateeren, een bouwtijd, die ook overeenkomt met dien van andere te Zalt-Bommel nog bewaard gebleven woonhuisgevels van dit karakter. Afb. 231. Detail van den gevel Waterstraat 26.
5. Waterstraat 26 (A 113). Een grootendeels gewijzigde en verder geheel gepleisterde en geverfde gevel, die echter in de eerste verdieping de oorspronkelijke omlijstingen van drie venstertraveeën heeft bewaard (afb. 230). Tegen de vensterdammen zijn pilasters geplaatst, bestaande uit een rechthoekig benedengedeelte, vlak behakt met arabesken-ornament, waarop rijk gelede, met acanthusbladen versierde, deels recht- deels schroefsgewijs gegroefde kandelaberbalusters zijn geplaatst, op welker kapiteelen naakte putti staan, die met beide handen een geprofileerd entablement steunen, waarboven de Afb. 232. Trapgevel Boschstraat 12.
rechthoekige, vlakke en met kandelaberornament behakte pilasterschacht opgaat tot in de waterlijst der tweede verdieping; tusschen deze pilasters, en ter hoogte van de door de putti gedragen entablementen worden de vensternissen afgedekt door drie rijk uitgekraagde keperbogen, welker profileeringen in de hollijsten zijn versierd met bladmotieven en met tusschen acanthusvoluten gevatte kinderkopjes (afb. 231). Een stelling van pilasters en keperbogen als de hier beschrevene, merken we ook op aan de eerste verdieping van den linkervleugel van het huis | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 269]
| |||||||||||||||||||||||||||
van Johan van Rossem (vgl. afb. 229), waar we zelfs de dragende putti terugvinden, die daar de voetstukken steunen, waarop de hermen der tweede verdieping rusten. We kunnen dezen gevel derhalve dateeren: ± 1550. Afb. 233. Detail van den gevel Boschstraat 12.
6. Boschstraat 12 (D 51). Gepleisterde en verminkte trapgevel, breed 7.32 M., (afb. 232)Ga naar voetnoot1). | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 270]
| |||||||||||||||||||||||||||
Afb. 234. Trapgevel Gasthuisstraat 22.
Van de rondbogige vensternissen zijn die in het gelijkvloers door verbouwing der onderpui verminkt; onder de uitgekraagde bogen der eerste verdieping bleven nog twee pilastertjes bewaard; van de drie nissen der tweede verdieping vertoonen de twee buitenste nog reliefkoppen van een krijgsman en van een vrouw (afb. 233). 7. Gasthuisstraat 22 (C 18). Dergelijke verminkte trapgevel, breed 6.05 M. (afb. 234). De onderpui is gewijzigd; hierin bevindt zich een eenvoudige gesneden deur met gebogen kalf (± 1750). Onder de vensterbogen der eerste verdieping twee pilasters. Negen sierankers (afb. 254, K, L, M, N). 8. Markt 3 (D 46). Gewijzigde trapgevel, breed 4.82 M., van de voormalige stadsapotheek (afb. 235). Deze gevel biedt een eigenaardigen variant van het type, doordat de overkragende boogstelling in de middenas is samengetrokken op een nog sterk gothiseerende muurzuil met geschubde schacht, rustend op een gothisch geprofileerd half-achtkant basement, terwijl de zijkanten zijn opgelost in een het geheele gevelvlak omspannende drieledige nis, met twee bergsteenen boogtrommels, behakt met koppen (als vorige gevels) en twee medaillons met kopjes. Dit gedeelte wordt boven de drieledige boogstelling afgesloten door een waterlijst, waarop later een nieuwe top is gemetseld met een rondbogige vensternis en twee bergsteenen voluutvormig behakte vleugelstukken, in den Hollandschen trant van het midden der 17de eeuw; het jaartal 1664 in het segmentvormig fronton op den top, geeft den tijd dezer wijziging aan. De onderpui is geheel gemoderniseerd. Afb. 235. Trapgevel Markt 3 (voorm. Stadsapotheek).
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 271]
| |||||||||||||||||||||||||||
Een tweede, eveneens tot het stijlgebied der Zuid-Hollandsche renaissance behoorende groep, vormen die gevels, die a.h.w. een vervlakten, vereenvoudigden variant van het voorgaande type vormen, en waarbij de diepe vensternissen en overkragende boogstellingen vervangen worden door ondiepe nissen met neggen van profielsteen, gedekt door nog altijd laat-gothisch geprofileerde korfbogen met bergsteenen blokken en met een uitgekraagde, op kopjes rustende deklijst. De top wordt van het beneden gedeelte dezer gevels gescheiden door een streksgewijze gemetselde waterlijst van profielsteen, in het midden waarvan doorgaans een bergsteenen kopje is aangebracht. De boogtrommels dezer gevels zijn, evenals die van de tot deze familie behoorende gevels te Delft, Dordrecht, Oudewater, Gorinchem, Woudrichem, gevuld met baksteen-mozaiek of met een samenvoeging van baksteen en verdiepte vullingen van natuursteen. Dit archaïseerende geveltype, waartoe ook het nog bestaande fragment van het huis van Johan van Rossem behoort, ontwikkelt zich tegen 1560, om nog tot in het eerste kwart der 17de eeuw voort te bestaan. De jongere werken van deze groep, waarvan we verschillende gedateerde voorbeelden uit het begin der 17de eeuw vinden, onderscheiden zich door minder krachtige profileeringen en door de toepassing van zandsteenen leeuwenkoppen in het fries boven de vensters, zooals dit in de Hollandsche gevelarchitectuur omstreeks 1600 gebruikelijk werd. Tot deze groep behooren:9. Gasthuisstraat 24 (C 17). Woonhuis (afb. 236) bestaande uit een dwarshuis, van een gelijkvloers en vier verdiepingen, Afb. 236. Gasthuisstraat 24.
waarmede de top van den voorgevel door een eigen zadeldak, dat het dwarse dak rechthoekig snijdt, is verbonden. In den van baksteen met banden van bergsteen opgetrokken 9.52 M. breeden voorgevel zijn de twee onderste verdiepingen gescheiden door: een bergsteenen waterlijst, waardoorheen later de gemoderniseerde vensters benedenwaarts zijn verlengd, en een lijst van profielsteen met een kopje in het midden. De top van den voorgevel heeft recht afgedekte trappen en een toppilaster op geprofileerden | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 272]
| |||||||||||||||||||||||||||
kraagsteen, terwijl de beide zijgevels nog de laat-gothisch gevormde trappen vertoonen. In de gewijzigde onderpui is een deur met kalf, gesneden in den trant van Lodewijk XV (XVIIIc) aangebracht. Tegen de snijding tusschen dit huis en het aan de oostzijde belendende is een looden verlaatbak bevestigd, waarinAfb. 237. Gasthuisstraat 23.
een ster en: ‘Ao 1802’. In de beneden-voorkamer bevindt zich een op den zolder van dit huis gevonden, gerestaureerde en bij de herplaatsing aangevulde, eiken lambriseering met rijk gestoken laatgothische briefpaneelen (± 1500). Blijkbaar hebben we hier te doen met een laat-gothisch huis (± 1500, waarop de brandgevels en de gevonden briefpaneelen wijzen), waartegen XVI B een nieuwe voorgevel is opgetrokken. 10. Gasthuisstraat 23 (A 134). Dergelijke gevel (afb. 237), breed 8.16 M. Het gelijkvloers is gewijzigd (XVIII). De toppilaster rust op een zandsteenen kopje. Zes rijk gesmede sierankers (afb. 254, Q). 11. Gasthuisstraat 17 (A 132). Dergelijke gevel, breed 8.65 M., waaraan een oostelijk deel ‘in denzelfden stijl’ is bijgebouwd. Het oorspronkelijk deel (afb. 238) heeft een (gerestaureerden) trapgevel. In het fries tusschen gelijkvloers en eerste verdieping is een gevelsteen aangebracht met de in laag relief gehouwen voorstelling van een winkel, en te weerszijden hiervan, in een bergsteenen band, het opschrift: ‘Niet sonder / Godt 1605’. Van de acht een- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 273]
| |||||||||||||||||||||||||||
voudige sierankers in dit gedeelte zijn waarschijnlijk slechts twee of drie oud. 12. Gamersche straat 3 (Markt D 39). Dergelijke gevel, breed 4.10 M., welks top is weggebroken en vervangen door een rechte houten gootlijst (afb. 239). In het midden van het fries een gevelsteen, Abraham's offerande voorstellend (afb. 240), en op de hoeken twee zandsteenen leeuwenkoppen. 13. Oenselsche straat 17 (B 64). Hoekhuis (afb. 241) met een dergelijken 4.91 M. breeden gevel, welks top is gesloopt en vervangen door een houten kroonlijst. DeAfb. 238. Gasthuisstraat 17.
Afb. 239. Gamersche straat 3.
onderpui is geheel gewijzigd. Zes sierankers (afb. 254, Z). Afb. 240. Gevelsteen Gamersche straat 3.
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 274]
| |||||||||||||||||||||||||||
14. Oenselsche straat 50 (B 132). Dergelijke gevel (afb. 242), 4.95 M. breed, welks top, met recht afgedekte trappen en een toppilaster op console, bewaard
Afb. 241. Oenselsche straat 17.
is gebleven. De onderpui (XVIIIb) heeft twee onderlichten te weerszijden van de eenvoudig gesneden deur, met het breede bovenlicht gevat in een groot houten kozijn met tusschenstijlen, en kleine ruitjes in dunne houten glasroeden. Vijf sierankers (afb. 254, AA). Inwendig: een voorhuis met glazen binnenpui en een vertrek met een eiken zoldering (± 1600) op Afb. 242. Oenselsche straat 50.
moerbalken met geprofileerde sleutels en kinderbalken; in dit vertrek bevindt zich verder een volledige betimmering in eenvoudig vlak paneelwerk, met bedstede, en een schouw (afb. 243) met hoogen eiken mantel, bestaande uit twee paneelen met kornisversiering te weerszijden van een smaller boogpaneel, besloten tusschen gestoken pilastertjes, waarboven leeuwenkoppen de kroonlijst dragen; deze mantel | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 275]
| |||||||||||||||||||||||||||
rust op gebeeldhouwde zandsteenen wangen (alles ± 1600); de achterwand van den haard is bekleed met eenvoudige Delftsche tegels (XVIII). In de gang hangt een houten bord, blijkbaar samengesteld uit van andere voorwerpen afkomstige fragmenten (afb. 244): vier naakte kinderfiguurtjes, de Jaargetijden voorstellend, staande op consoles, zijn bevestigd tegen drie eiken delen in een omlijsting, waarvan het bovengedeelte (XVIIa) is versierd met een ornament van af- en toegewende knorren, in het midden waarvan een gravenkroon is gesneden; een in 18de-eeuwsch schrift geschilderd opschrift luidt: ‘De Soomer is een slaaf de Winter is een Heer / dat de Soomer wint verteert de Winter weer’. 15. Kerkstraat 26 (B 240). Huis ‘de Ark’ met een dubbelen gevel, Afb. 243. Vertrek met schouw. Oenselsche straat 50.
Afb. 244. Houten bord uit Oenselsche straat 50.
9.58 M. breed, bestaande uit een trapgevel en een (gewijzigden) puntgevel. De trapgevel, met de eerste verdieping op den puibalk overgemetseld, is gepleisterd. In het fries: ‘1610’, en hiernaast een steen met cartouche (XVId).
16. Boschstraat 84 (D 84). Overblijfselen (in 1917 gerestaureerd) | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 276]
| |||||||||||||||||||||||||||
van een soortgelijken gevel (afb. 245), breed 6.01 M., waarvan het bovengedeelte is gesloopt en vervangen door een rechte houten gootlijst, en de onderpui gemoderniseerd; in het midden een zolderluik, met oud eiken deurtje en houten kozijn met getoogden bovendorpel, dat de baksteenen waterlijst doorbreekt; in deze lijst is aan elke zijde een zandsteenen kopje aangebracht; boven de lijst, te weerszijden van het zolderluik, twee kleine vensters met houten kruiskozijnen. In het fries een zandsteenen band, waarin een opschrift is gehakt: ‘Die . ter . werelt . goet . gheschiet / onbenyt . en . blieft . hy . niet . 1617’; op de beide einden hiervan aan elke zijde een steen met een leeuwenkop. Afb. 245. Boschstraat 84.
17. Kerkplein (B 222). Ook deze trapgevel (afb. 246), hoezeer thans ook verminkt en gewijzigd tot pakhuisgevel en geheel gewit, behoort nog tot de hier beschreven groep blijkens zijn geprofileerde vensternissen, terwijl de bovenste dezer nissen in den boogtrommel de klaverbladvormige vulling met twee toten vertoont, die zoo karakteristiek is voor de Zuid-Hollandsche gevels uit het begin der 17de eeuw. Ga naar margenoot+ In het tweede kwart der 17de eeuw schijnt ook in Zalt-Bommel de Zuid-Hollandsche gevelarchitectuur met haar krachtige accenten, haar forsch geprofileerde vensternissen en waterlijsten, te wijken voor trapgevels van een strakkere en vlakkere behandeling, waarbij de doorgaans ellipsvormig getoogde vensters eenvoudige | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 277]
| |||||||||||||||||||||||||||
rechte dagkanten krijgen, de waterlijsten dikwijls verdwijnen en het gevelvlak nog slechts wordt verlevendigd door bergsteenen banden en blokken. De bekroning bestaat soms uit een toppilaster, rustend op een kopje. 18-19. Ruiterstraat 14 (C 90) en 16 (C 91). Dubbel huis met een grooteren westelijken trapgevel en hiernaast, aan de oostzijde, een dergelijken kleineren gevel, ter gezamenlijke breedte van 16.55 M. (afb. 247). Het gelijkvloers en de vensters der verdiepingen zijn gewijzigd, de top thans halfrond afgedekt, waarschijnlijk in de plaats van een vroegeren toppilaster. In den oostelijken gevel is onder het venster der zolderverdieping een steen geplaatst met het jaartal: ‘1630’. 20. Ruiterstraat 18 (C 89). Een geverfde trapgevel met bergsteenen afdekkingen op de trappen, een bergsteenen waterlijst en een gevelsteen met: ‘1632’. 21. Boschstraat 64 (D 76). Een dergelijke trapgevel (± 1650) met bergsteenen afdekkingen en een toppilaster, rustend op een kopje en bekroond met een bol. De onderpui is gewijzigd. 22. Steigerstraat 17 (A 145). Een dergelijke, maar geheel gepleisterde trapgevel (± 1650). 23. Boschstraat 35 (C 70). Een dergelijke baksteenen trapgevel (± 1650) met bergsteenen afdekkingen en een sieranker (afb. 254, B). 24. Ruiterstraat 6 (C 94). EenAfb. 246. Kerkplein. Pakhuisgevel.
geheel gepleisterde trapgevel (± 1650?) met sierankers (afb. 254, BB). 25. Kerkstraat 23 (B 26). Een baksteenen trapgevel (XVIIc) met bergsteenen afdekkingen, waarin een blijkbaar later aangebrachte kussenvormige steen met het jaartal ‘1711’, en een sieranker. | |||||||||||||||||||||||||||
C. Lodewijkstijlen.Ruiterstraat 10 (C 93). Een heerenhuis (afb. 248) met een 12.96 M. breeden baksteenen gevel (± 1750) van zes traveeën, bestaande uit een gelijkvloers | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 278]
| |||||||||||||||||||||||||||
en een bovenverdieping met een rechte houten kroonlijst op sierlijk gesneden consoles. De bergsteenen plint is om de vensterdammen verkropt. In de derde travee van het Westen is de deur aangebracht, die met het venster er boven is gevat in een gesneden omlijsting; deur en deurkalf (afb. 249) zijn eveneens gesneden in een fijnen Lodewijk XV-stijl, gelijk ook de omlijstingen der twee dakkapellen. Vóór het huis ligt een stoep met zeven door ijzeren leuningen
Afb. 247. Dubbel huis. Ruiterstraat 14 en 16.
verbonden hardsteenen stoeppalen. Boschstraat 22 (D 56). Een dergelijke gevel (± 1750), breed 5.85 M., van slechts drie traveeën; in de middelste travee bevindt zich de deur, die met het venster er boven gevat is in een gesneden omlijsting, gedekt door een segmentvormig fronton (afb. 250). De deur heeft een gesneden bovenlicht. Nieuwstraat 10 (C 134). Een dergelijke gevel (XVIIIc), breed 14.94 M., met een deur en het venster er boven in gesneden omlijsting. Een der zijgevels heeft een top met trappen. Gasthuisstraat 11 (A 128). Een dergelijke gevel (XVIIId), welke een deur heeft met onderdeur en een gesneden deurkalf in den stijl van Lodewijk XVI. Gasthuisstraat 1 (A 125). Een dergelijke eenvoudige gevel (XIXa), waarvan de deur en het venster erboven gevat zijn in een gesneden omlijsting. Sierankers (afb. 254, O en P).
Ga naar margenoot+ Fragmenten en details:
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 279]
| |||||||||||||||||||||||||||
Afb. 248. Heerenhuis Ruiterstraat 10.
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 280]
| |||||||||||||||||||||||||||
Afb. 249. Deur Ruiterstraat 10.
Ga naar margenoot+ Gevelsteenen, voor zoover nog niet vermeld:
Ga naar margenoot+ Ankers, voor zoover nog niet vermeld:
Boschstraat 23 (C 39). Gesmede sierankers (afb. 254, A). Boschstraat 101 (C 143). Lelieankers (afb. 254, C). Kerkstraat 55 (B 40). In den zijgevel komen gesmede ankers voor (afb. 254, T, U). Kommerstraat 7 (D 255). In den zijgevel eenige sierankers (afb. 254, V). Afb. 250. Boschstraat 22.
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 281]
| |||||||||||||||||||||||||||
Vogelenzang 16 (C 178). Sierankers (afb. 254, DD). Gamersche straat 73 (D 7). In den zijgevel vier sierankers (afb. 254, F, G, H, I). Waterstraat 32 (A 110). In den zijgevel eenige lelieankers (afb. 254, EE, FF). Afb. 251. Zandsteenen medaillon Gasthuisstraat 4.
Stoeppalen, voor zoover nog nietGa naar margenoot+ vermeld: Gamersche straat 67 (D 10). Vóór Afb. 252. Deur Kommerstraat 16.
het huis staat een gebeeldhouwde hardsteenen stoeppaal (XVId). Gamersche straat 22 (A 28). Twee dergelijke stoeppalen (XVII A), waarvan een met het wapen-Gileszen (?) Boschstraat 49 (C 76). Een dergelijke stoeppaal (XVII A). Afb. 253. Gevelsteen Maasstraat 1.
Boschstraat 34 (D 62). Een dergelijke stoeppaal, met het jaartal: ‘1660’ en het wapen-Goris. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 282]
| |||||||||||||||||||||||||||
Afb. 254. Sierankers te Zalt-Bommel naar de teekening van g. de hoog hz.
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 283]
| |||||||||||||||||||||||||||
De oudheidkamer voor Zalt-Bommel, Bommelerwaard en Heerewaarden.Deze Oudheidkamer, in 1909 opgericht en aanvankelijk gevestigd in de Lange Steigerstraat, daarna in het huis van Marten van Rossem, en ten slotte in 1925 ondergebracht in het tegenwoordige gebouw der voormalige hiertoe verbouwde stadsherberg aan de Markt (afb. 166), bezit: Eenige in Zalt-Bommel en omstreken gevonden praehistorische, GermaanscheGa naar margenoot+ en Romeinsche voorwerpen (zie blz. 178); zilveren zegelstempels, matrijzen en afslagen van Bommelsche munten (blz. 163); eene verzameling bouwfragmenten,Ga naar margenoot+ waaronder: een laat-gothisch fragment (± 1525) van zandsteen, waarin vakken versierd met grotesk ornament, afkomstig uit een huis in de Gasthuisstraat; zes gebeeldhouwde, opengewerkte zandsteenen consoles (± 1530) met vroeg-renaissance ornament, waarvan twee met wapens; twee zandsteenen schoorsteencaryatiden (XVId) afkomstig uit het huis Gasthuisstraat hoek Steigerstraat; een gebeeldhouwde schouw (± 1600) met eiken mantel op twee zandsteenen caryatiden, naar men wil afkomstig uit het kasteel Ammerzoden; een zandsteenen herme (XVId), de figuur van een Afb. 255. Eiken groepje in de Oudheidkamer.
krijgsman voorstellend, met het opschrift ‘Terquin’ op het voetstuk, en fragmenten van gebeeldhouwde omlijstingen (XVIIb) met guirlandes, afkomstig van een huis in de Boschstraat. Een verzameling gevelsteenen, waaronder een met het opschrift: ‘Tys de Koer (= torenwachter). Op Pincx Maendag 1634 gekom’., bij de restauratie van den toren gevonden. Voorts: een eikenhouten groepje (afb. 255), de graflegging van een monnikGa naar margenoot+ voorstellend, Nederrijnsch werk (XVd). Een verguld zilveren ananasbekerGa naar margenoot+ (± 1550, afb. 256), hoog 27.3 cM., met opengewerkten voet, aan den stam versierd met de figuren van een eekhoorn en een vogel, op het deksel een duif, onder den voet het opschrift: ‘uvula cur tanto patriae reddatur honori, | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 284]
| |||||||||||||||||||||||||||
Quaeris: par patriae reddere nemo potest. H.A.R.D.’; merken: een lelie en een pijnappel (Augsburg)Ga naar voetnoot1). Een drinkhoorn (afb. 257), lang 0.58 M. met
Afb. 256. Ananasbeker in de Oudheidkamer.
zilveren montuur en opschrift: ‘Snijdersgilde 1619’. Een geëtst glas met het wapen van den koningstadhouder Willem III, hoog 18.3 cM., en een dergelijk glas met het wapen van Zalt-Bommel en het opschrift: ‘T . Welvaere . van . de . Stadt . Salt: Bommel’, hoog 17.1 cM. (afb. 258). Een beddesprei (XVI) met een ornament van pauwen en ranken in gouddraad geborduurd, afkomstig uit het kasteel Ammerzoden, Een perkamenten handschrift (1405). Een bijbel, incunabel (1477) met geteekende hoofdletters. Een verzameling afgietsels van klokken. Verder de volgende schilderijen:
Ga naar margenoot+ Portret van François de Virieu, heer van St. Raphaïn, hofmeester van prins Willem I. Paneel, 95.5 × 71.5 cM. Hollandsche school, omstr. 1580. (Bruikleen uit het Mauritshuis te 's Gravenhage). Literatuur: E.W. Moes, Iconographia Batava, no. 8520. Portret van Françoise de Wit (of de With), echtgenoote van François de Virieu. Paneel, 95.5 × 71.5 cM. Hollandsche school, omstr. 1580 (in bruikleen als voren).
Vogelvlucht van de Bommelerwaard, zonder Monnikenland (afb. 153). Boven in het midden drie engeltjes met banderol, waarop: ‘De Belegering der Stadt Salt-Bommel, Anno 1574’. Doek, 124 × 227 cM. (dagmaat). Hollandsche school, XVId (Zie ook hierboven, blz. 181). Afb. 257. Drinkhoorn van het Snijdersgilde in de Oudheidkamer.
Profiel der stad Bommel, gezien uit het Noorden, van over de Waal. Links op den voorgrond, gefantaseerd, de ruïne van het kasteel Waardenburg. Hollandsche school, omstr. 1650. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 285]
| |||||||||||||||||||||||||||
David triomfantelijk terugkeerend met het hoofd van Goliath. Roodkrijtteekening op papier, 49 × 38½ (dagmaat). Door Gerard Hoet (1648-1733). Dorpsfeest. Teekening in O.I. inkt. Rechts beneden gemerkt: ‘H. Soukens inv. 1704’. Door Hendrik Soukens (1680-1711). Portret van François Willem de Virieu (geb. 17 Maart 1789), lid van de Staten van Gelderland. Borstbeeld naar rechts. Gemerkt: ‘F. Jacquin fecit Anno 1819’ Portret van Maria Clasina Johanna van Gysen Koning, gehuwd op 4 Oct. 1816 met François Willem de Virieu en overl. 4 Jan. 1831. Borstbeeld naar links. Gemerkt als voren. Twee portretten van een echtpaar Everwijn. Paneel, 28 × 23.5 cM. Hollandsche school, omstr. 1820. Portret van Jozef Haydn. Kniestuk naar rechts, een open boek in de rechterhand houdend, in geschilderde ovale omlijsting, waaronder op een steenen tafel een stilleven van muziekinstrumenten. Op den rand der tafel: ‘JosephAfb. 258. Glazen in de Oudheidkamer.
Haydn’. Geschilderd door F.W. de Virieu Wz. Doek, 150 × 96 cM. (dagmaat). In bruikleen van de Maatij tot Nut van het Algemeen (zie blz. 253). Zelfportret van Willem de Visser, stadsteekenmeester en schilder (geb. 1802). Paneel, 28 × 21.5 cM. Geschilderd in 1844. Ten slotte een belangrijke verzameling topographica (teekeningen, prenten en foto's) Zalt-Bommel en de Bommelerwaard betreffend, en plaatselijke curiosa. |
|