De Bommeler- en de Tielerwaard
(1974-1975)–F.A.J. Vermeulen– Auteursrechtelijk beschermdDriel.Deze gemeente (niet te verwarren met Driel, gemeente Heteren, in de Overbetuwe) omvat het dorp Kerk-Driel (het oorspronkelijke Driel) en de buurtschappen Hoenza-Driel en Veld-Driel. Met zekerheid vinden we Driel in de Bommelerwaard voor het eerst vermeld in 815Ga naar margenoot+ onder den naam Driela (v.d. bergh, blz. 202). In 996 wordt het genoemd villa Thrile (sloet, Oorkondenb., 115). Zie verder: nomina geogr., II, 115, 116, III, 85, 86. In 814/15 schonk de Frank Ansbold aan het klooster Lauresham bij Mainz o.a.Ga naar margenoot+ ‘mansum unum in Driela’ (Sloet, Oorkondenb., no. 27). Later behoorde Driel aan graaf Ansfridus, die, bisschop van Utrecht geworden, aan het door hem in 996 gestichte klooster Hohorst bij Amersfoort schonk, wat hij bezat ‘in atrium Trihele cum omni eius familia et cum omni districtu, qui ad illud pertinet’......Ga naar voetnoot1) Dit klooster, in 1054 naar Utrecht overgebracht en St. Paulusabdij genoemd, schijnt Driel aan verschillende heeren in leen te hebben gegeven. We zien althans in 1179 een Brunsten van Driel optreden als getuige van den graaf van Gelre; een Alard van Driel, nobilis homo, wordt in 1196 en 1203 genoemd als getuige in het verdrag tusschen Brabant en Gelre, waarbij bepaald werd, dat de burgers van Tiel tenzelfden rechten te Driel en Zuilichem zullen staan, als zij tijdens keizer Frederik en Hendrik graaf van Gelder gehad hebben (sloet, Oorkondenb., no. 401). | |||||||
[pagina 48]
| |||||||
bleef bestaan, natuurlijk zonder dat verder met de rechten van den heer rekening werd gehouden. | |||||||
Kerk-Driel.Ga naar margenoot+ De naam Kerk-Driel is blijkbaar eerst in later tijd ontstaan teneinde de kerkbuurt Driel te onderscheiden van de buurtschappen Hoenza-Driel (in 709 als Hunseth en Hunsate, in 772 en 845 als Hunsetti en Hunsate super Mosa vermeld) en Veld-Driel (in 1317 Veldriele). In 1567 is sprake van ‘groit Driel’. - Vgl. nomina geogr., III, 86, 138 en 259. | |||||||
Kerkelijke gebouwen.1. DeGa naar margenoot+ gewijd aan den H. Martinus (joosting en muller, Bronnen, II, 414), is in eigendom en onderhoud bij de Nederduitsch Hervormde gemeente; ook de toren behoort aan de kerkelijke gemeente. Ga naar margenoot+ Het gebouw ligt vrij, grootendeels omgeven door een plantsoen (het voormalige kerkhof) en georiënteerd met een afwijking van 1o naar het Noorden. Ga naar margenoot+ c. leemans, Muurschilderingen in het koor van de kerk der Hervormde gemeente te Driel in den Zalt-Bommelerwaard. Amsterdam 1862. | |||||||
[pagina *12]
| |||||||
Plattegrond der Ned. Hervormde kerk te Kerk-Driel naar de opmeting van g. de hoog hzn.
PLAAT V. | |||||||
[pagina 49]
| |||||||
Kruis-altaar, ook nog de altaren Bte. Marie, Barbare, Sti. Spiritus, St. Joriis, Johannes Baptiste et Antonii, St. Katerine, Sti. Petri, Sti. Nicolai, en bovendien eene kapel te Veltdryel met twee vicarieën: Bte. Marie et Katherine. Afb. 37. Ned. Hervormde kerk te Kerk-Driel uit het Zuid-Oosten.
De kerk is eene kruisbasiliek, bestaande uit een thans blind-basilicaal driebeukigGa naar margenoot+ schip, een dwarspand, een met drie zijden van een achthoek gesloten koor en een ingebouwden vierkanten toren met een traptoren tegen de zuidzijde (pl. V). Het schip wordt door tweemaal vier ronde zuilen en twee kruisingpijlersGa naar margenoot+ verdeeld in drie beuken, waarvan de middenbeuk, hart op hart der zuilen gemeten, ruim 9.50 M., de zijbeuken ± 5.50 M. breed zijn. Midden- en zijbeuken telden oorspronkelijk vier traveeën; de zijbeuken zijn echter in later tijd met twee traveeën naar het Westen, langs den toren, verlengd. | |||||||
[pagina 50]
| |||||||
Ga naar margenoot+ Het dwarspand, binnenwerks 30.10 M. breed en 7.50 M. diep, heeft te weerszijden van de kruising twee armen elk van twee rechthoekige traveeën. In den zuidwestelijken hoek tusschen dwarspand en zuidbeuk is een half-achtkante traptoren aangebracht. Ga naar margenoot+ Het koor, binnenwerks ± 16 M. lang en 8.40 M. breed, telt, behalve de sluiting, drie rechthoekige traveeën. Ga naar margenoot+ De toren, binnenwerks 5.40 M. in het vierkant, staat aan de westzijde van den middenbeuk, zuiver in hetAfb. 38. Ned. Hervormde kerk en toren te Kerk-Driel uit het Zuidwesten.
verlengde van de lengte-as. Tegen zijn zuidzijde staat een vierkante traptoren. Ga naar margenoot+ Het schip, welks drie beuken thans onder één groot zadeldak liggen, is opgetrokken van baksteen (formaat: 0.25 × 0.12 × 0.057 M.; 4 lagen: 0.28 M.) met tufsteenen banden; de twee traveeën, waarmee de zijbeuken langs den toren zijn doorgetrokken, werden gemetseld van kleinere baksteen (formaat: 0.25 × 0.105 × 0.052 M.; 12 lagen: 0.72 M.) en met minder banden. Tusschen de driedeelige spitsboogvensters, met eenvoudige traceeringen (pl. VI), zijn tweemaal versneden steunbeeren aangebracht. Het tweede venster van het Westen in den zuidbeuk is dichtgemetseld. Ga naar margenoot+ Het dwarspand vertoont evenals het schip baksteen (formaat: 0.24 - 0.26 × 0.125 × 0.057 M.; 10 lagen: 0.405 M.) en tufsteenen banden, die in den zuidgevel afwisselen met banden van gele baksteen (formaat: 0.23 × 0.15 × 0.05 M.). Het bovenste derde gedeelte van het muurwerk is in den zuidelijken transeptarm uitsluitend van baksteen (zonder banden) opgetrokken, terwijl de zuidelijke puntgevel weer met speklagen is gemetseld. De noordelijke arm heeft om de vier lagen baksteen (0.26 M. hoog) twee lagen tuf (0.20 M. hoog). In den zuidgevel bevindt zich een spitsbogige ingang met een negentiendeeeuwsche profileering van cement; in den noordgevel is een ellipsvormig getoogde | |||||||
[pagina *14]
| |||||||
PLAAT VI.
Lengtedoorsnede der Ned. Hervormde kerk te Kerk-Driel naar de opmeting van g. de hoog hzn. | |||||||
[pagina *16]
| |||||||
PLAAT VII.
Dwarsdoorsnede (naar het Oosten gezien) en details van de Ned. Hervormde kerk te Kerk-Driel, naar de opmeting van g. de hoog hzn. | |||||||
[pagina 51]
| |||||||
ingang later ingebroken. Het boven dezen ingang, evenals boven den zuidelijken, aangebrachte hooge spitsboogvenster is tot op de halve hoogte gedicht. De muren worden geschoord door tweemaal versneden, zadeldakvormig afgedekte, steunbeeren, waarvan die op de hoeken van de eindgevels in normalen stand zijn geplaatst. In tegenstelling met de voorgaande deelen van het gebouw is het koorGa naar margenoot+ uitsluitend opgetrokken van baksteen (formaat: 0.24 × 0.115 × 0.06 M.; 4 lagen: 0.28 M.) in staand verband. De vensters zijn om het andere met kleine baksteen dichtgemetseld; waar de eenvoudige baksteenen traceeringen bewaard bleven, zijn ze gecement. In de dagkanten dezer vensters zijn blokjes tuf gemetseld tot op 1.12 M. onder de geboorte der spitsbogen. De steunbeeren zijn, op dezelfde wijze als die van het dwarspand, tweemaal versneden en zadeldakvormig afgedekt. De toren (afb. 37 en 38) bestaat uit drie versnijdende geledingen en wordtGa naar margenoot+ bekroond door een ingesnoerde achtkante houten spits, met leien gedekt en in het midden geknikt, zoodat het bovendeel sterk helt naar het Z.W. De onderste geleding is tot op 5 M. boven den kerkvloer opgetrokken van groote baksteen (formaat: 0.295 × 0.14 × 0.063 M; 10 lagen: 0.785 M.); het muurwerk is hier ± 2 M. zwaar; de spitsbogige hoofdingang aan de westzijde is in later tijd uitgebroken. Het verdere gedeelte van den bovenbouw is van kleinere steen (formaat: 0.25 × 0.115 × 0.057 c.M.; 10 lagen: 0.68 M.), overeenkomend met die van het schip. In de tweede geleding zijn aan iedere zijde rondbogige nissen uitgespaard; in de derde geleding gaat tusschen twee van deze nissen (aan de noordzijde tusschen twee spitsboognissen) een hoogere spitsboognis op, welke de gekoppelde spitsbogige galmgaten omsluit, waarin een eenvoudig zandsteenen deelzuiltje met lijstkapiteel (pl. VII), met uitzondering van het westelijke galmgat, dat door wegbreken van deelzuiltje en boogveld tot een enkelvoudige opening is geworden. De traptoren gaat tegen den zuidmuur op tot de halve hoogte van de derde geleding, waar hij met een pyramidedak is gesloten; zijne benedenste helft wordt thans omsloten door de voortzetting van den zuidbeuk langs den toren. Inwendig is het schip thans gescheiden van het dwarspand door in de boogopeningenGa naar margenoot+ over de volle breedte gemetselde baksteenen vullingen, terwijl het dwarspand van het koor werd afgesloten door in den triomfboog aangebracht muur- en schotwerk. Van deze drie aldus afgezonderde ruimten is alleen het schip voor de godsdienstoefeningen in gebruik; in het dwarspand zijn een kamertje en portaal voor den predikant, benevens een berghok getimmerd; in het koor is eene consistoriekamer ingebouwd. Het schip (afb. 39), thans geheel gewit, is, zooals reeds werd opgemerkt,Ga naar margenoot+ blind-basilicaal: een in den middenbeuk op 9 M. boven den kerkvloer aangebracht stucgewelf onttrekt thans de bovenvensters aan het oog. Deze bovenvensters zijn echter blijkbaar ook oorspronkelijk blinde vensters geweest: aan de buitenzijde der lichtbeukmuren, boven de gewelven der zijbeuken, | |||||||
[pagina 52]
| |||||||
zijn althans geen sporen van openingen te vinden en tusschen de eenvoudige baksteenen traceeringen zijn vischblaasvormige traceeringen en heiligenfiguren
Afb. 39. Schip der Ned. Hervormde kerk te Kerk-Driel inwendig naar het Noord-Oosten.
geschilderd (afb. 40 en 41). De oorspronkelijke gewelven, waarvan men de muralen in de lichtbeukmuren boven het stucgewelf aantreft, zijn | |||||||
[pagina 53]
| |||||||
blijkbaar weggebroken om eene instorting te voorkomen, waarvoor het gevaar stellig niet denkbeeldig was, gezien de sterke ontzetting van den noordelijken
Afb. 40. Blind bovenvenster met geschilderde traceeringen te Kerk-Driel.
Afb. 41. Detail der geschilderde traceering van afb. 40.
lichtbeukmuur (pl. VII). Ten einde dit wankele deel van den bouw te verstijven, zijn tezelfder tijd onder de gordelbogen, tusschen zuilen en zijmuur van den noordbeuk, versterkingsbogen Afb. 42. Kapiteel in den zuidbeuk der Ned. Hervormde kerk te Kerk-Driel.
gemetseld met pseudo-gothische profileeringen. Middenbeuk en zijbeuken zijn gescheidenGa naar margenoot+ door ronde zuilen op achtkante voetstukken en met rijk versierde ronde kapiteelen, waarin tusschen halsringen en dekplaat een krans van koolbladeren is gehouwen, onderbroken door uitkomende koppen en halve figuren, welke als consoles de gordelbogen van de zijbeuksgewelven en de schalken der overwelving van den middenbeuk dragen (afb. 39 en 40). Dit figurale beeldhouwwerk der kapiteelen stelt voor, wat betreft de zuidelijke rij zuilen: aan de halve zuil tegen den zuidelijken kruispijler, onder den scheiboog een duif (H. Geest?), onder den gordelboog van | |||||||
[pagina 54]
| |||||||
den middenbeuk (gedeeltelijk in den vullingsmuur gemetseld) een kinderkopje; aan de overige zuilen, in den zuidbeuk vrouwelijke halve figuren,
Afb. 43. Kapiteel aan de noordzijde van den middenbeuk.
Afb. 44. Kapiteel aan de noordzijde van den middenbeuk.
het hoofd gedekt door een kroon of door een gehoornde muts, in de hand eene vaas houdend, waaruit een vlam komt (afb. 42); aan de zijde Afb. 45. Kapiteel aan de zuidzijde van den middenbeuk.
Afb. 46. Kapiteel aan de noordzijde van den middenbeuk.
| |||||||
[pagina 55]
| |||||||
van den middenbeuk koppen van baardige mannen met spreukbandenGa naar voetnoot1). Aan de noordzijde vindt men tegen den kruisingpijler een soortgelijk kapiteel als dat aan de zuidzijde, maar zonder duif (afb. 43); het hierop volgende kapiteel vertoont aan de middenbeukzijde twee als elkander steunende halve figuren van baardige mannen, naar de hoofddeksels te oordeelen wellicht een paus of hoogepriester en een vorst, spreukbanden houdend (afb. 46). De figuur aan de noordbeukzijde van dit kapiteel, wordt evenals bij de twee volgende, bedekt door de daartegen gemetselde versterkingsbogen. Terwijl
Afb. 47. Noordbeuk der kerk te Kerk-Driel naar het Westen.
het derde kapiteel van het Oosten wederom een baardigen kop met spreukband onder den schalk heeft (afb. 45), treffen we aan het volgende op de overeenkomstige plaats den kop van een jongeren man, met gladgeschoren gezicht, het hoofd gedekt door een kaproen, waarvan hij den lang neerhangenden rechterslip met beide handen vasthoudt. Aan de linkerzijde van deze figuur ligt, tusschen halsring en dekplaat van het kapiteel, een man uitgestrekt, gekleed in strakke hozen en een kort, van voren dichtgeknoopt nauwsluitend wambuis. Van onder een ronde muts met opstaanden rand hangen dikke lokken langs een groven kop met uitspringende jukbeenderen, platten neus en breeden mond; de linkerhand steunt op de heup, de rechter omklemt een knuppel (afb. 44). De zijbeuken zijn overdekt met ribgewelven, en wel de noordbeuk (afb. 47) met een kruisribgewelf, twee netgewelven en drie kruisribgewelven, en de zuidbeuk (afb. 48) met een kruisribgewelf en vijf netgewelven. Tegen de sluitsteenen, in de snijpunten der ribben, zijn gebeeldhouwde rozetten aangebracht. De ribben en gordelbogen dezer gewelven komen aan de | |||||||
[pagina 56]
| |||||||
middenbeukzijde neer op de reeds beschreven kapiteelen; tegen den zuidmuur rusten ze in het midden der vensterdammen op de gefigureerde kapiteelen van korte schalken, welke eindigen op als kopjes gebeeldhouwde kraagsteenen (afb. 49). In de gewelfschelpen zijn later hier en daar luchtpijpjes aangebracht, tevens dienend tot waterafvoer. De vensterdammen der zijbeukmuren, opgemetseld naar het beloop derAfb. 48. Zuidbeuk der kerk te Kerk-Driel naar het Westen.
Afb. 49. Kerk-Driel. Schalk in den zuidbeuk.
muralen, omsluiten spitsbogige nissen, waarin de vensteropeningen zijn gespaard. Onder de vensters loopt een rechthoekig om de dammen verkropte neuslijst. In de vullingen, die thans de zijbeuken scheiden van het dwarspand, zijn spitsbogige nissen gemetseld met traceeringen in navolging van die der vensters (afb. 39). | |||||||
[pagina 57]
| |||||||
Het dwarspand (afb. 50) is overkluisd met een stergewelf over de kruisingGa naar margenoot+ en twee door spitsbogige gordelbogen
Afb. 50. Dwarspand der Ned. Hervormde kerk te Kerk-Driel naar het Noorden.
gescheiden kruisribgewelven over elk der armen. De ribben dezer gewelven rusten in de beide zuidelijke hoeken op gebeeldhouwde vrouwenkopjes, in het midden der oostelijke en westelijke muren op halve figuren van baardige mannen met spreukbanden (afb. 51), in de hoeken tegen de kruising op bladkapiteeltjes; in de kruising komen de ribben van het stergewelf neer op korte schalken met baardige koppen, kapiteelen en bladvormen tot draagsteenen; de sluitsteen in het middelste snijpunt der ribben is gebeeldhouwd als stervormige rozet, waarin een engelenfiguur met spreukband (afb. 52). De ingangen in noord- en zuidwand worden geflankeerd door korfbogige spaarnissen. Afb. 51. Kerk-Driel. Kraagsteen in het dwarspand.
Afb. 52. Kerk-Driel. Sluitsteen in het dwarspand.
| |||||||
[pagina 58]
| |||||||
Te weerszijden van het spitsboogvenster in elk dezer eindwanden (afb. 50) zijn sporen zichtbaar van muurschilderingen: aan iedere zijde een tengevolge van de beschadigingen niet nader te bepalen heiligenfiguur. Deze schilderingen, welke, evenals de hierna te bespreken gewelfschilderingen in het koor, blijkbaar nooit zijn overgewit, hadden, naar eene mededeeling van Leemans, vooral veel te lijden in den winter van 1861-1862, toen ‘het kerkgebouw tot een verblijfplaats (moest) dienen voor een groot aantal door de overstrooming uit hunne woningen verjaagde inwoners, en de rook en walm van een aantal kachels niet weinig hebben toegebragt, om wat de tijd tot dusverre nog had gespaard te doen verdwijnen’ (c. leemans, A.w., blz. 2). Afb. 53. Kerk-Driel. Gewelf met beschildering in het koor.
Ga naar margenoot+ Door een deur in het schotwerk dat den triomfboog vult, staat het dwarspand in verbinding met het koor, waarvan de behandeling overeenkomt met die van het dwarspand. De overkluizing wordt gevormd door twee vierdeelige kruisribgewelven (afb. 53) en wat de sluiting aangaat door een zesdeelig straalgewelf (afb. 54), welks sluitsteen in het middelpunt van den achthoek ligt. Ga naar margenoot+ Deze gewelven hebben hunne oude beschildering, zij het in sterk beschadigden toestand, bewaard. De hierbij gebruikte kleuren zijn: rood, blauw, gele oker, bruin en groen. Elk der gewelfschelpen is verdeeld in twee gelijke deelen door geschilderde banden van den top der muraal- en gordelbogen naar de sluitsteenen getrokken. In elk der door deze banden afgescheiden vakken omgeven bloem- en bladranken een medaillon, met uitzondering van de groote meest westelijke gewelfschelp der koorsluiting, die niet door | |||||||
[pagina 59]
| |||||||
een band is onderverdeeld en negen medaillons bevat, omsloten door geschilderde traceeringen. Te midden van deze drie aan drie gegroepeerde medaillons, welke grootendeels vergane engelenfiguren bevatten, is als hoofdtafereel de kroning van Maria geschilderd. De H. Maagd is gezeten tusschen den Vader aan hare linker- en den Zoon aan hare rechterzijde, terwijl boven haar hoofd de H. Geest zweeft in de gedaante eener duif. Op den achtergrond vertoont zich rechts en links een engel, waarvan die aan de zijde van
Afb. 54. Kerk-Driel. Straalgewelf der koorsluiting met beschildering.
God den Vader een zwaard draagt, en die aan de zijde van Christus een palmtak. In den zuidelijken hoek van deze gewelfschelp is een overblijfsel van een spreukband te zien, waarop eenige gothische minuskels, die echter geen leesbaar woord meer leveren. De vijf overige gewelfschelpen der koorsluiting bevatten elk twee medaillons, waarin heiligen en musiceerende engelen zijn voorgesteld. Tegen een rooden achtergrond geschilderd, dragen deze engelen allen een lang, in vele driehoekige plooien neervallend wit ondergewaad, groen gezoomd en met lange mouwen; de twee in de middelste (oostelijkste) schelp hebben over dit onderkleed groene mantels, over de borst met een agraaf gesloten en over de armen vrij naar achteren afhangend; de engelen in de ter rechter- en linkerzijde aansluitende vakken hebben een blauw overkleed zonder mouwen, de overigen schijnen geheel zonder oppergewaad te zijn voorgesteld, of dragen er een van dezelfde kleur als het onderkleed; de vleugels zijn alle aan de buitenzijde groen, aan de binnenzijde wit of lichtblauw. De | |||||||
[pagina 60]
| |||||||
twee engelen in de oostelijke gewelfschelp bespelen een harp en een draagbaar orgel; die, welke aan de noordzijde hierbij aansluiten, strijkinstrumenten; tusschen deze beide medaillons is in den rand, tegen den top van den spitsboog het wapen-Rademaker geschilderd (afb. 55); de twee in de aan de zuidzijde naastgelegen schelp dragen een luit en een bazuin. In de beide naar het Westen hierop volgende schelpen zijn nog slechts vaag overblijfselen van engelen en
Afb. 55. Kerk-Driel. Detail der gewelfschilderingen in de koorsluiting.
heiligenbeelden te onderscheiden. De eerste gewelftravee, volgend op het straalgewelf der sluiting, bevat in de beide medaillons harer oostelijkste schelp voorstellingen van de boodschap der engelen aan de herders en, vermoedelijk, van den verloren zoon. In de overeenkomstige westelijke schelp zijn afgebeeld Esther voor Ahasverus en Judith met het hoofd van Holophernes. De voorstellingen in de overige medaillons, welke thans niet meer voldoende zijn te onderscheiden, gaven volgens leemans nog in 1862 tafereelen uit het leven van den H. Martinus te zien, voor de uitvoerige beschrijving waarvan zij verwezen naar diens reeds aangehaalde mededeeling in de verhandelingen der Kon. Academie van Wetenschappen, Afd. Letterkunde. Ga naar margenoot+ Over de benedenruimte van den toren is een vierdeelig baksteenen kruisgewelf gemetseld, op zware afgeschuinde ribben, welke samenkomen tegen een eenvoudigen ronden sluitsteen en in de hoeken rusten op gebeeldhouwde kopjes (afb. 56). De drie hierboven gelegen verdiepingen, in later tijd gewijzigd, | |||||||
[pagina 61]
| |||||||
zijn overdekt met balkenzolderingen. Op de eerste verdieping is in den oostmuur een doorgang gebroken, welke langs een steektrap voert naar de ruimte boven het stucgewelf in den middenbeuk. Deze bovenverdiepingen van den toren zijn toegankelijk langs den zuidelijken traptoren met gemetselde wenteltrap,Ga naar margenoot+ welke men thans door den zuidbeuk binnengaat. Aangezien de oude kerkelijke archieven geheel verloren gingen, zijn we voor de bouwgeschiedenisGa naar margenoot+ der kerk nagenoeg uitsluitend aangewezen op de vormentaal van het monument. Vier bouwperioden laten zich al aanstonds onderscheiden. Blijkbaar is men ook hier begonnen met het koor, waarna men het dwarspand heeft opgetrokken volgens een afwijkend plan; aan noord- en zuidzijde van het koor toch is een steunbeer gedeeltelijk opgenomen in het muurwerk der transeptarmen. Een derde periode begint met den bouw van het schip. Uit de onregelmatige, als toevallige wijze, waarop de twee oostelijkste halve zuilen in dit gedeelte tegen de beide westelijke kruisingpijlers, en de muren der zijbeuken bij het dwarspand aansluiten, valt op te maken dat hier andermaal eene wijziging in de bouwplannen werd gebracht, of dat althans na de voltooiing van het transept de werkzaamheden stokten. Nadat men aanvankelijk de drie beuken tot aan den toren had opgetrokken, is men later op het denkbeeld gekomen de beide zijbeuken naar het Westen langs den toren uit te leggen, zooals blijkt uit het verschil in materiaal en behandeling van het muurwerk der twee westelijke traveeën van noord- en zuidbeuk, met het overige deel van het schip. Afb. 56. Kraagsteen van het gewelf in den toren te Kerk-Driel.
Terwijl overigens deze vier bouwperioden elkaar met niet zoo bijzonder lange tusschenruimten moeten zijn opgevolgd, gezien de steenformaten en de profileeringen, die wijzen op een bouwtijd, welke moet reiken van de tweede helft der 14e tot in het begin der 16e eeuw, moet de toren in zijn onderbouw uit een aanmerkelijk vroegeren tijd stammen. Het hier gebruikte steenformaat, het oorspronkelijk ontbreken van een westelijken ingang, de profileering der gewelfribben en de kopjes waarop deze rusten, welker haardracht met langs het gelaat opgenomen den hals vrijlatende vlechten (afb. 56) sinds het eind der 13e eeuw gebruikelijk werd, al deze kenmerken wijzen op een bouwtijd, die niet veel later dan 1300 kan zijn. | |||||||
[pagina 62]
| |||||||
hoofddeksel, dat de andere figuur draagt, en waarbij men om de hoeden een band, ‘cornette’ genaamd, aanbracht, die met vele plooien tot bijna op den grond afhing en daarom om hals en schouders werd geslagen (afb. 46). De kerk bezit de volgende voorwerpen:
Ga naar margenoot+ In de kruising van het dwarspand, als dorpel voor het ingebouwde portaal van het thans tot kerk dienende schip gelegd, een altaarsteen (XIV?) van roode zandsteen met vijf wijdingskruisjes. Ga naar margenoot+ Een fragment (± 1500) van een priesterzerk (z.g. Evangelistenzerk) met overblijfselen van een randschrift in gothische minuskels, liggende buiten voor de tweede travee aan de zuidzijde. Een priesterzerk (in de kruising) met in gothische minuskels het opschrift: Hic jacet sepultus dominus et mgr. petrus de u (a)? beymt(?) vice curat. in Wyck de driel... qui obiit Anno dni XVcXXIX die mensis april XIX oretis pro ea. Blijkens schutjes (III, blz. 484) is dit de zerk van den pastoor Martinus Petrus Ubeimt, en lag deze vroeger in het koor. Een eenvoudige zerk (in het westportaal) met in gothische minuskels het opschrift: Hier leet be..ave Serefaes de Slijer die sterf AoXVc ende 53 op Sint...n Mar... sij huysf. sterf ao 67 opte 10 decebris. Een halve gebeeldhouwde zerk, waarop een wapen met drie dwarsbalken waarboven twee klimmende leeuwen, en het opschrift: Hier rustet Mr. Joh. van Strijp sterf Ao MDC XXXVII den... Decembris ende... Een zerk, waarop gebeeldhouwd een ovaal wapenschild, gevierendeeld: 1. een rad, II een springend paard, III een jachthoorn, IV drie geblokte palen; en het opschrift:... huysvrou van Steyns Diercksen sterf int jaer onsses Heeren 1643. Een gebeeldhouwde zerk (vóór den ingang van den toren) waarop een alliantiewapen: het mannelijk schild met een bok naar rechts opstaand tegen een boom, het afgesleten vrouwelijk schild met drie vogels geplaatst 2 en 1; gedekt door een helm met een bok als helmteeken. Opschrift: Begraffenis van Nicolaes | |||||||
[pagina 63]
| |||||||
H. Bock. Sterft den... Ao 1669. Ende sijn Huysvrou Adriaentyen Cornelis Loenen Dochter van Wel Sterft den 4 Ianuarius Ao 1665. Een gebeeldhouwde zerk, waarop een gedeeld wapen (alliantiewapen): rechts drie plompebladeren, geplaatst 2 en 1; links in de benedenhelft een schildje beladen met een hoofdletter A, waardoor een zwaard, hierboven een geplante boom, waarnaast een bijl; boven het rechterdeel de letters I.G., boven het linkerdeel V H. Opschrift: Hier leyt begraven Elisabeth Joosten Huysvrouw van Jan Gerritsen van Handelt sterf den 12 Julius 1654. Hier leyt begraven Johan Geritsen van Hauselt SchepenAfb. 57. H. Maagd met Kind. Schilderij in de R.K. pastorie te Kerk-Driel.
der Hoogh Gheritsbanck van Driel en heemraet van hooge schouw in Bommel... weert sterft den... December Ao 1673. Een afgesleten zerk (in het westportaal onder den toren) met het opschrift: Hier leyt begraven Egen Dirck... en syn huysvrow Christina Jansdr. sterf den 18 November ao 16... Een gebeeldhouwde zerk (in den middenbeuk vóór den preekstoel) met een ovaal wapenschild, waarin rechts een heg van drie takken, links een toestel gelijkend op een seinpaal met twee armen waaruit vlammen opslaan, geflankeerd door een roos en een vlam(?). Opschrift: Hier leyt begraven Juffr. Cornelia Ceporinuslast (aldus!) wede Roelants obiit 8 April 1720. De door een fout van den steenhouwer verminkte naam moet gelezen worden: cornelia ceporinus, laatst wede Roelants. Men vergelijke ook de hierna beschreven Avondmaalsbekers. | |||||||
[pagina 64]
| |||||||
naam Ceporinus, die eene vergrieksching schijnt te zijn van Hofman, van Hove, of wellicht van Wiesendam. Deze laatste naam toch staat in den catalogus der Utrechtsche bibliotheek achter dien van Jacobus Ceporinus als schrijver van een Compendium Grammaticae Graecae, Vgl. hieromtrent: acquoy, blz. 175 en 212.Ga naar margenoot+ Twee zilveren Avondmaalsbekers, aan twee zijden versierd met het gegraveerde wapen-Ceporinus (als op de Afb. 58. R.K. kerk te Kerk-Driel. a groote en b kleine ciborie.
hierboven beschreven zerk) en onder tegen den bodem voorzien van het opschrift: Herm. Lamb. Noortbergh Pastor in Driel. Anno . Juff. Cornelia Ceporinus laast wede Roelants Testatrice. Merken: Zalt-Bommel, jaarletter S en een lelie in schild. Een zilveren broodschaal versierd met hetzelfde wapen als de bekers en om den rand met het door bladranken afgewisselde opschrift: ‘Hermanus Lambartis Noortbergh, Predt. te Driel 1723. Dees spijs is voor de ziel der vroomen Die hongerig tot Jezus komen. En door 't Gelove in Zijnen Doot versterking zoeken bij dit broot’. Merken als voorgaande. Ga naar margenoot+ Twee tinnen broodschaaltjes met versierden rand. Merken: engel in schild, waaronder ‘Blocktin’, en vier schildjes waarin D R, een engeltje, een leeuw en een boompje. Twee tinnen bekers, elk met twee gebogen ooren. Onder tegen den bodem is een opschrift gekrast: . Diakenen A.F. van Rangelroy en H. van Ophuisen.
2. De R.K. parochiekerk van den H. Martinus, in 1832-1842 gebouwd (Kalf, Kathol. kerken, blz. 468), is een baksteenen driebeukige kerk in Water- | |||||||
[pagina 65]
| |||||||
staatsstijl, bestaande uit een schip van zeven traveeën, een halfrond gesloten koor en eenen in 1905 gebouwden toren. Middenschip en koor zijn met halfronde, de zijbeuken met segmentvormige tongewelven gedekt.
De kerk bezit: Een schilderij voorstellend de H. Maagd met het kind (afb. 57), halve figuur,Ga naar margenoot+ in geschilderde ovale omlijsting met een krans van rozen, tulpen, druiven, perziken enz.; aan de bovenzijde in het midden gedateerd: 1641; in het midden Afb. 59. R.K. kerk te Kerk-Driel. Zilveren kelk.
Afb. 60. R.K. kerk te Kerk-Driel. Kazuifel.
der benedenzijde een ovale cartouche, waarin een wapen, gedeeld, met rechts in rood twee zilveren dwarsbalken en een kwartiervoet van 't zelfde, links geschakeerd van goud en blauw (Antwerpsch?). Doek: 1.38 × 1.05 M. (dagmaat). Vlaamsch meester in de manier van Daniel Seghers S.J. Lindenhouten groep (XVIII), voorstellend het Laatste Avondmaal, verguldGa naar margenoot+ en gevernist, fragment van een draaitabernakel. Hoog: 0.53 M. Een zilveren monstrans en een dergelijke ciborie (afb. 58a) in de verwardeGa naar margenoot+ barokke vormen van omstreeks 1850. Een kleine gedreven zilveren ciborie (XIXb) met deksel 0.38 M. hoog | |||||||
[pagina 66]
| |||||||
(afb. 58b) De voet is versierd met drie door cherubkopjes gescheiden medaillons, waarin voorstellingen van Golgotha, de H. Agnes, en een ovaal wapenschild met geschakeerden linkerschuinbalk; hierop rust een balustervormige stam, met een door gedreven cherubkopjes en acanthusbladen versierden nodus, welke de in een krans van afwisselend schelpen en acanthusbladen gevatte cuppa draagt. Het deksel, waarin tusschen engelenkopjes
Afb. 61. Voorstraat B 51 te Kerk-Driel.
de passie-emblemen zijn gedreven, wordt bekroond door een met acanthusbladen versierden knoop, waarop een zilveren bol welke een kruisje draagt. Merken: op den rand onder aan den voet een afgesleten, onleesbaar merk. Een kleine koperen ciborie (XIXb), 0.49 M. hoog. De nodus is versierd met een cartouche. Een zilveren kelk (1812 of 1813) in den stijl van het Keizerrijk, 0.255 M. hoog (afb. 59). De cuppa is verguld. Merken: , een haantje (gehaltemerk), en een gehelmd kopje (waarborgteeken voor middelgroot werk).Het hier voorkomende haantje is het Fransche gehaltemerk, dat in Nederland van Februari 1812 tot November 1813 in gebruik is geweest. Ga naar margenoot+ Een kazuifel (XIXb) van witte zijde. Op den voorkant een band met in zwaar relief geborduurde gouden acanthusranken; op den achterkant een kruis van dergelijke ranken, waarin een medaillon met een voorstelling der Onbevlekte Ontvangenis (afb. 60). | |||||||
Particuliere gebouwen.
| |||||||
[pagina 67]
| |||||||
|
|