vereerder verlaten om naar een ander te gaan. Uit woede hierover verbrandt hij hun heiligdom (Harð. s. 19).
Het meest onwaarschijnlijke verhaal vertelt de Þorleifs þáttr jarlaskálds (Het verhaal over Thorleif Jarlaskald) in het Flateyjarbók. De held van dit korte verhaal heeft jarl Hakon in een gedicht bespot en om zich te wreken maakt de jarl met behulp van zijn godin een houten man met een menselijk hart die hij met de speer uit het heiligdom van de godin naar IJsland stuurt om Thorleif te doden (Flat. i, pp. 235-236).
Was deze Thorgerd een godin of niet? Allereerst valt op dat zij ofwel in zeer jonge, ofwel in oudere, maar zeer christelijk gekleurde teksten optreedt. De oudste vermeldingen zijn te vinden in de Óláfs saga Tryggvasonar (De saga van Olaf Tryggvason) van de monnik Oddr en in het gedicht Jómsvíkinga drápa van bisschop Bjarni Kolbeinsson († 1222). Vrijwel alle teksten wijzen in de richting van een plaatselijke cultus.
Snorri noemt haar niet als een van de Asinnen. In zijn Edda noemt hij haar in de hoofdstukken die de kenningen voor goud behandelen terloops als dochter van ‘Hölgi, naar wie Halogaland genoemd wordt’. Daar lezen we dat goud ook ‘het dak van Hölgi's grafheuvel’ genoemd kon worden omdat Hölgi's grafheuvel uit een laag offergeld (zilver en goud) en een laag stenen en aarde was opgebouwd. Volgens Snorri werd zowel aan Hölgi als aan Thorgerd geofferd (SnE. ii, 55) In zijn Heimskringla noemt hij Thorgerd niet, hoewel hij wel kort vermeldt dat men zegt dat Hakon zijn zoon geofferd heeft om de overwinning op de Jomsvikingen te behalen (Óláfs saga Tryggvasonar 42). Dit zou erop kunnen duiden dat hij aan de echtheid van de verhalen over een godin Thorgerd twijfelde.
Over de naam van Thorgerd zijn de teksten niet eenstemmig: het eerste deel van haar bijnaam verschijnt als Hölga- (van Hölgi) maar ook als Hörða- (= van de bewoners van Hördaland), Hörga- (= van de altaren) of Hölda- (= van de mannen). Hölgi zou de stamvader van de jarls van Halogaland zijn.
Het tweede deel van Thorgerds bijnaam betekent ‘bruid, vrouw’ en daarom bevreemdt het dat Snorri haar ‘dochter’ en niet ‘vrouw’ van Hölgi noemt. De meeste teksten stellen haar voor als een boosaardig wezen, zelfs als een toverkol. In het Flateyjarbók heet ze Hölgatröll (Hölgi's toverkol).
Samenvattend moet gesteld worden dat deze godin misschien eens plaatselijk vereerd werd, en wel in het gebied van de jarls van Lade, maar dat de christelijke auteurs zo weinig van haar, haar cultus en haar heiligdom afwisten dat zij in de verhalen nog sprookjesachtiger en demonischer trekken kon krijgen dan de bekende goden. Haar zuster Irpa is niet meer dan een naam. Pogingen om de functie van Thorgerd en haar zuster Irpa te achterhalen, hebben dan ook nog niet tot bevredigende verklaringen geleid.
De enige onder de aandacht gekomen afbeelding van Thorgerd is een tekening uit 1895 van Jenny Nyström-Stoopendaal, Thorgerd Hörgabrud.
Halvorsen 1981f; Storm 1885.