't Ronde jaer, of den schat der geestelijcke lofsangen
(1660)–Christianus Vermeulen– AuteursrechtvrijStemme: Hoe werckje niet Leeuwerck?1. 't Hooft van de Phariseen,
Ginck op den Sabbath vragen:
Of Christus sich wou reen,
Tot sijn gast-mael beslagen?
Maer siet, daer quam geloopen
Een watersuchtigh mensch,
Door en door nat bedroopen,
Met een gespannen pens.
2. Maer terwijl dat den Heer
| |
[pagina 74]
| |
Hem sach: vraeght hy in't ende,
Of oock des Sabbaths eer
Het goet werck wel kon schende:
Maer als niemandt antwoorde,
Soo neemt den Heer de Man,
Raeckt hem, en seydt met oorde,
Loopt t'huys van stonden an.
3. En om dat Christus hier
Dit werck sou defendeeren:
Sprack hy; wie sal zijn Stier
In noodt, van daegh niet keeren?
Machmen op Sabbaths dagen
Helpen Esel oft' Os;
Waerom niet meer van plaghen
Een sieck Mensch maecken los?
4. Help Iesu met een vlucht
Mijn ziel, met meerder reden,
Van snoode watersucht,
Die vuyl maeckt all' mijn leden:
Al swijght mijn mondt, mijn ooghen,
Mijn hert, mijn arme Ziel
Sijn tot u opghetoghen,
Och! oft' ick noyt verviel.
5. Gundt my ootmoedigheydt,
Die ghy soo hebt gheboden,
Als tot hoovaerdigheydt
De wereldt my komt noden,
Op dat ick hier verschoven,
Daer na verheven zy,
En voorts in 't Rijck hier boven,
Eeuwich mach wesen bly.
|
|