kon mij helpen. De dood dwingt ons allen, maar geen mensch heeft ze ooit kunnen dwingen.
- Arme drommel, dacht het meerendeel, en bekloeg mij omdat ik blijven moest.
- Arme tobbers, dacht ik, omdat zij niet blijven mochten.
Ja, zij moesten de lastige wereld weer in, waarvan ik voortaan door den zwaren kerkhofmuur gescheiden was; zij moesten terug naar al de bekommernissen van het leven; terug naar den altijd ontweken kalant, naar den slechten betaler, naar den onbermhertigen schuldeischer, naar den deurwaarder en het proces; terug naar de burgerwacht, naar het bedsermoen, naar het hoofdzeer door kleine, naar het hertzeer door groote kinderen; terug naar den tandmeester, naar den dokter, naar het ziekebed, naar verdriet en angst en pijn en smerten. Zij zouden den kamp tegen de dood voortzetten en, gestadig onder de wapens, hare aanvallen afweren; dierbare wezens verliezen, en op den levenswagen geschokt en geschud worden tot dat zij eindelijk in eenen kuil langs de baan terecht kwamen.
Nog eenigen tijd zouden zij brood eten in het zweet van hun aanschijn, en den vloek dragen die over Adam viel op den nootlottigen dag dat hij, uit de wellust van 't paradijs verdreven, te midden de distels