geen einde kwam, strekte naar het scheen mijne vrouw, niet mij, ter eer.
- En of zij gehoord had dat er Mijnheer Wagemans en Mijnheer Van den Heuvel ook waren? wilde vrouw Hamels weten.
- Och schaap toch, ik heb geen levende ziel gezien of gesproken, buiten juffrouwke Pittoors, Eulalieke, die is komen vragen of Frans toch wel alles had gehad wat hij hebben moest. - Maar wat voor 'nen hoed had ze daar weer aan! En dat zijn me nu menschen die nog voor geen honderd duizend frank uit hunnen weg moeten gaan!
Die bezoekster was het die haar vertelde dat het zegenen zoolang had geduurd, en dat er zoo veel volk medereed naar 't kerkhof.
Over het getal rijtuigen was men niet eens: vrouw Laenen had er elf geteld, vrouw Devries veertien.
- Maar nu valt er te zien, buurvrouw, of zij allen medereden tot op het kerkhof, alhoewel zij in de rij stonden.
- Ik heb een schoone begraving gewild, besloot mijn weduwe, 't was toch 't eenige dat ik voor hem nog doen kon! - Hier werd zij, ocharme, weer ontroerd: met een diepen zucht vulde zij nogeens de glaasjes, zonder dat een enkele troosteres er aan dacht