Geen akker of hij werd met bloed gedrenkt, en naar den vorm van mijn kruis smeden mijne kinderen den greep hunner degens. Mijn beeld prijkt op oorlogsvanen, en rookende zweerden worden Mij opgedragen.
Wie steunt het zwakke recht ten koste van zijne aardsche welvaart? Wie gelooft eer in mijn woord dan in de vergankelijke macht der menschen? De standen strijden ondereen en den oogst dien Mijn Vader laat rijzen, vernielen zij bij hun twisten om zijn bezit. Tot in den huiselijken heerd leeft de mensch in oneenigheid met zijnen oorsprong en zijn nakomelingschap. Ontelbare ellendigen sterven van honger, terwijl anderen het dagelijks brood van duizenden verkwisten. Velen die men ongetroost liet weenen, leerden vloeken, en menige hand, die eene broederhand nooit drukte, werd tot vuist gebald! Geen vragen meer, maar dreigen, de vrees, niet de liefde, doet geven.
O Mensch, wat bracht ik u anders als broederlijkheid, wat hield ik u voor van Bethleëm tot Calvariën? Hebt gij de wraak in mijn hert gevonden als uwe lans in mijne zijde drong? Ik liet mijne engelen door den vredezang mijne geboorte aankondigen, en toch beheerscht het geweld de gemoederen. Waar is mijn volk dat medegaan zou met mij langs den weg der