meer op rekenen haar door mijn afsterven de wanhoop in 't hert te jagen.
Onder 't wikken en wegen van hare toekomst droeg mijn levensgezellinne allerlei bekommernissen in haar gemoed. Doch als zij, met rijpen overleg, van 't geen zij eenerzijds door mijn afsterven moest verliezen, anderzijds aftrok hetgeen zij er bij winnen zou, was 't overschot van kleen bedied.
Mijn laatste wensch hier beneden was te weten welk uur het op den toren rammelde, maar nog vóór de zuster, die aan mijn ledekant stond, de vraag had beantwoord, wist ik dat de Dood zelve mijn stervensuur aan 't slaan was, op de klok van den tijd.
Daar kwam Zij, boog over mijn sponde en wilde mij in hare dorre armen drukken.
Hoe levensmat ook, verweerde ik mij, gelijk het kindje, doodmoe van spelen, vecht tegen den vaak.
De mare vloog door 't huis en elk spoedde naar boven. Zelfs de geburen kwamen aangeloopen. Ik alleen nochtans zou den zwaren kamp uitvechten tegen de onverbiddelijkheid.
Mijn vrouw, mijn knecht, de non, de buurvrouwen, konden slechts bidden en met angstige nieuwsgierigheid nagaan hoe dikwijls mijn borst nog snakken zou, en de laatste kloppen tellen van mijn hert, dat