- Langs waar ik buiten kan, Mijnheer Van Zon...
Het spook lachte op een zonderlinge wijze, dooden eigen, en die de grootste letterkundigen tot hiertoe niet konden beschrijven.
- Moest gij mij daarvoor uit het rijk der geesten roepen? spotte de gewezen bakker.
- Neem het niet kwalijk, Mijnheer Frans, doe mij geen kwaad. Is de Dood bij u?
- Toch niet, bij u, zei Van Zon, zoo onverschillig alsof hij mijn tanden niet hoorde klepperen.
- Genade... Frans.., heb compassie met mijn vrouw en kinderen, riep ik uit, en wilde op mijn knieën vallen. Verloren moeite! De schrik hield mij letterlijk aan mijnen stoel genageld.
- Wees gerust, klonk het, vriendelijk ditmaal. Zoo sterk als ooit is het haarken waaraan uw leven hangt, en dat ik tot u kom, geldt als beste bewijs dat gij daarboven nog zoo spoedig niet verwacht wordt.
Op dit oogenblik schoof de maan de wolken weg en piepte eens met de gauwte tusschen de vensterbehangsels de kamer binnen. Ik spalkte mijn oogen open om den geest te kunnen gewaar worden. Verloren moeite, ik zag er dweers door.
Zonderling! De klaarte dreef opeens den angst uit mijn hert en de nieuwsgierigheid nam hare plaats in. Zou de geest mij soms iets vertellen van ginder hoog?