- Zeker, steek maar uwen vinger op.
Als mij nu 't woord werd verleend, gaf ik den wensch te kennen dat men mij in betrekking zou stellen met mijn vriend Van Zon-zaliger, den bakker uit de Zwaanstraat die, vier jaar geleden, zijn broos bestaan, zijne nog tamelijk jonge vrouw, en een aanzienlijke klandizie, tegen het eeuwige had verwisseld.
Ik heb met Frans Van Zon meer dan duizendmaal op de ton gespeeld in het ‘Haasken’. Hij bakte al mijn brood, ik maakte al zijn broeken, en bij dit wederzijds hongerigen spijzen en naakten kleeden, waren wij twee dikke vrienden geworden.
Van Zon was een dier vertrouwbare bakkers van den ouden eed; voor de worstebrooden, bijvoorbeeld, mocht men van hem zeggen gelijk van zoo menig staatsman, kerkvoogd, oorlogsheld: men kon hem wel opvolgen, maar vervangen, nooit.
Zijn weduwe trouwde den eersten gast, zoo gauw hare wanhoop en de Wet het haar toelieten, en welhaast was het paar, de bakkerij, de winkel, heel de doening in een woord, eene zaak die, gelijk vele dingen op aarde, met veranderen dezelfde was gebleven. Van Zon's opvolger sprong in Van Zon's kleeren, sliep in zijn ledekant, brak het brood met zijne vrouw, en hoorde hare bedsermoenen aan met dezelfde gelatenheid als zijn voorganger. De naam alleen boven