Verzameld werk. Deel 4
(1955)–August Vermeylen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 755]
| |
aant.Vijfentwintigste verjaring Vereniging van Letterkundigen | |
Antwerpen, 25 Juni 1932Dames en Heren, - Als voorzitter van de Vereniging van Letterkundigen geniet ik het voorrecht, den hoofdconservator van de Stad sbibliotheek, onzen vriend Emmanuel de Bom, en zijn trouwen helper den heer Arents, die reeds voor ons een catalogus van vertalingen uit de Vlaamse literatuur heeft samengesteld, op de hartelijkste wijze dank te zeggen voor het mooie werk dat ze hier volbracht hebben. Deze tentoonstelling zal zeker indruk maken, en zal in 't bizonder van groot nut blijken voor de geschiedenis van onze letteren. Er wordt wel eens beweerd, dat onze schrijvers en dichters weinig verspreid zijn buiten de grenzen van het Nederlands taaleigen. En dit geeft me aanleiding tot drie opmerkingen. Vooreerst, werd er van Vlaams werk veel, veel meer vertaald dan over 't algemeen vermoed wordt, en zelfs is er haast geen beschaafd volk, dat niet in zijn taal 't een of ander boek van Conscience heeft overgebracht; wat niet verklaard kan worden door Conscience een soort van oppervlakkigheid aan te wrijven, die bizonder geschikt zou zijn om een schrijver populair te maken: want oppervlakkige schrijvers heten legio, en geen enkel is toch overal even populair als Conscience geworden; trouwens, ieder volk heeft er genoeg bij de hand om ze niet elders te gaan zoeken. Neen, de grote bijval van Conscience wijst er op, dat er in zijn werk een algemeen menselijk element zit, vooral in de schildering van heel eenvoudige gevoelens, iets dat fris blijft door het naïeve, | |
[pagina 756]
| |
aant.argeloze en zeggen we maar het zuivere van een wijze van voelen, die in dien vorm slechts mogelijk was in de jeugdjaren van een literatuur .- Mijn tweede opmerking is deze: bij de macht en de schoonheid van onze nieuwe letteren, is het dan toch bedenkelijk, dat niet nog veel meer daarvan werd vertaald. Uit talen die een vrij beperkter gebied dan de onze hebben, uit het Noors b.v., werd toch veel meer tot wereldbezit, - en Vlamingen, die zich in het Frans uitdrukten en dus in mindere mate een vertaling behoefden om tot wereldbezit te worden, zoals De Coster, Verhaeren, Maeterlinck, die genieten toch een ruimere verspreiding dan een Gezelle of een Streuvels. Dat ligt volgens mij aan tweeërlei oorzaak: 1o onze Vlaamse literatuur is er ene, die meer den mens van de zinnen, de gewaarwordingen en het gemoed heeft verwerkt, dan den mens van den geest, - in de grote conflicten van de moderne gedachte heeft ze zich geen eigen plaats verworven; 2o de voortreffelijkheid zelf van haar kunst, het uiterst gespecialiseerde en verfijnde van haar vorm, is een hinderpaal voor den vertaler. Streuvels biedt al heel wat moeilijkheden, maar, buiten Alexander Schröder zie ik niet in, wie het wagen zou, Gezelle of Van de Woestijne in verzen te vertalen. - Nu zou ik hieraan nog een derde opmerking willen knopen: naarmate er onder de werking van de nationaliteitsidee een groter aantal literaire talen tot ontwikkeling komen, wordt aan den anderen kant de wereld meer één, gaat de inhoud van de literaire voortbrenging in de verschillende volkeren meer gelijkenis vertonen. Wat een zogenaamd expressionistisch dichter uit Finland me geeft, is ongeveer hetzelfde als | |
[pagina 757]
| |
aant.wat me door een zogenaamd expressionistisch dichter uit Mexico gegeven wordt. In die omstandigheden is het van enig belang aan te stippen, dat juist de meest vertaalde onder onze auteurs, b.v. Streuvels, Buysse, Timmermans en een paar anderen, ook de meest Vlaamse zijn. Wat nog eens bewijst, dat het meest nationale het best geschikt is, om anderen te verrijken en dus internationaal te worden. Dat is al wat ik hier zeggen wilde. - Maar om nu uit deze tentoonstelling, die een daad is, nog een andere daad te laten groeien, meen ik te mogen sluiten met den wens, dat de Vereniging van Letterkundigen, in aansluiting met de Vlaamse Pen Club, een inrichting tot stand mocht brengen, om de verspreiding van onze literatuur in buitenlandse talen op degelijke, practische en stelselmatige wijze te bevorderen. | |
Brussel, Koninklijke Bibliotheek, 26 Juni 1932Dames en Heren, - Aan de woorden van den Hoofd- conservator heb ik maar weinig toe te voegen. Ik wil hem vooreerst hartelijk dank zeggen voor den gullen heilgroet, dien hij de Vereniging van Letterkundigen heeft toegewuifd, en voor de zorg en den ijver waarmee hij deze tentoonstelling heeft ingericht. Ik vergeet daarbij trouwens niet zijn medehelpers, en in de eerste plaats de heren Schauwers, Lebeer en Lyna, en onzen eigen secretaris, den heer Van Hoogenbemt, wiens toewijding onvolprezen blijft. We stellen het bizonder op prijs, dat de heer Tourneur, die een volbloed Waal is, zich inspant om te verkrijgen, dat de Vlamingen zich hier evenzeer | |
[pagina 758]
| |
thuis gevoelen als andere Belgen, en dit niet doet alleen omdat het zijn plicht is, maar ook uit oprechte genegenheid voor de taal en de literatuur die ons lief zijn. De tijden zijn nu voorbij, die ik zelf heb mogen beleven, dat iemand, die in de Koninklijke Bibliotheek in het Nederlands een inlichting vroeg, als een pathologisch verschijnsel werd beschouwd en zoveel opschudding verwekte, dat er de hoofdconservator zelf moest bijgehaald worden. Dat zijn nu gelukkig alleen nog heel verre herinneringen... Als we nu door deze tentoonstelling wandelen, die, zoals vanzelf spreekt, slechts een overzicht in vogelvlucht van onze letteren in de laatste honderd jaar geven kan, dan zal de onvoorbereide bezoeker er toch dit uit leren, dat de Vlaamse literatuur, sedert de jaren 1830, zich op een voortdurende, samenhangende wijze heeft ontwikkeld, zonder horten of stoten, aldoor rijker en veelzijdiger wordend. Die onafgebroken ontwikkeling bewijst dat ze geen kunstmatig iets, geen broeikasproduct is, niet het werk, bedoel ik, van enkele bizonder geniaal aangelegde liefhebbers van onze taal, maar dat ze gesproten is uit het gezamenlijke volk, dat ze een natuurlijk voortbrengsel geweest is, waarin het geestes- en gemoedsleven van geheel ons volk zich onweerstaanbaar uitdrukken moést. Gegroeid als bomen uit den Vlaamsen grond. Het is in dat opzicht belangrijk, het verband tussen de Vlaamse en de Franse literatuur in België na te gaan. In het eerste tijdvak verschijnen de Frans-Belgische schrijvers en dichters slechts sporadisch, en geen enkel onder hen kan als onze Hendrik Conscience tot Europees gemeengoed worden, de toestand laat zich | |
[pagina 759]
| |
daar geenszins vergelijken met de gesloten eenheid en de volheid in den groei van de Vlaamse letteren. Dan, na een paar geslachten, hebben zich de gevolgen van de verfransende politiek van 1830 duidelijk laten gevoelen. Onze ontwikkeling is niet afgebroken, maar heeft een trager tempo aangenomen, en terwijl ten onzent een Guido Gezelle over 't algemeen onbegrepen en miskend bleef, waren het de Fransschrijvende Vlamingen die de beweging aanvoerden en de wereld veroverden. Maar in een derde tijdvak ging de Vlaamse cultuur als met een kracht van noodwendigheid weer opschieten, met de gezondheid van wat door de moederaarde, het volk zelf, gevoed wordt. En als we nu zien wat de Vlaamse letteren in de laatste 25 jaar voortgebracht hebben, dan hoeven we waarlijk niet naar oratorische grootspraak te grijpen, dan mogen we eenvoudig vaststellen dat ze er zijn mag, en haar betekenis in Europa heeft, en dan mogen we gerust de toekomst tegemoet zien: die kan alleen nog mooier zijn dan wat zich thans reeds overzien laat. Ik kan niet beter sluiten dan op dat woord van gerechtvaardigde hoop. | |
Paleis voor Schone Kunsten, 26 Juni 1932Dames en Heren, - Als voorzitter heb ik hier niet anders te doen, dan met enkele woorden deze vergadering te openen en u allen welkom te heten. We vieren het vijfentwintigjarig bestaan van de Vereniging van Letterkundigen. We mogen met voldaan gemoed terugzien op hetgeen de Vereniging in dat kwart van een eeuw | |
[pagina 760]
| |
aant.heeft verricht. Om u gerust te stellen, zeg ik maar dadelijk, dat ik daarvan geen officieel verslag zal leveren. Dat zou een uurtje in beslag nemen en het zal toch in ons Jaarboek verschijnen, zodat de geschiedenis van de Vereniging den volke eens terdege zal verkondigd worden. Hier wens ik alleen op de hoofdzaak te wijzen, dat is dat de Vereniging, door te zorgen voor de vakbelangen, een vasten band geschapen heeft tussen de beoefenaars van de Vlaamse letteren, en persoonlijke betrekkingen van kameraadschappelijken aard onder hen allen mogelijk heeft gemaakt. Feitelijk zijn er haast geen Vlaamse letterkundigen of ze zijn lid van de bent geweest, en het is dus geen onrechtmatige grootdoenerij, als we ons vereenzelvigen met de Vlaamse literatuur, en de viering van de Vereniging meteen de viering wordt van de laatste 25 jaar der Vlaamse literaire bedrijvigheid, - een taak die hier voor Jozef Muls en Reimond Herreman weggelegd is. Toch moet ik hier een opmerking laten voorafgaan: er is helemaal geen reden om die 25 jaar als een ‘tijdvak’ te beschouwen, het jaar 1907 was niet het begin van een nieuwe aera en zelfs in geen enkel opzicht een grenslijn. Niemand zal beweren, dat het begin van de nieuwe Vlaamse literatuur samenvalt met de stichting van de Vereniging. Waar begint trouwens de nieuwe Vlaamse literatuur? We zijn er zeker beter aan toe dan de Engelse geschiedschrijver Froude, die zich ergens afvraagt, waar hij de geschiedenis van de moderne wereld zou laten aanvangen, bij Napoleon of bij aartsvader Abraham. Zover hoeven wij nu niet op te klimmen, maar een eigenlijke breuk, een doorhakken van de schakels, kan ik in onze literatuur uit de laatste | |
[pagina 761]
| |
100 jaar niet ontwaren. Bij de opening van de tentoonstelling in de Koninklijke Bibliotheek vanochtend, had ik nog eens de gelegenheid vast te stellen, dat die Vlaamse literatuur zich onafgebroken heeft ontwikkeld, zodat er nergens een diepe gaping valt tussen een geslacht en het volgende. Ge zijt altijd iemands zoon. De zoons doen wel eens hun best om zich van hun vaders te onderscheiden, waarmee ze misschien gelijk hebben, maar willens nillens hebben ze van hun vaders toch heel wat overgeërfd. De nieuwste tijd werd voorbereid door den tijd van Van Nu en Straks, zoals voor dezen reeds de weg gebaand was door Gezelle, en Gezelle zelf niet mogelijk ware geweest zonder die arbeiders der eerste ure die voor hem den Vlaamsen grond hadden omgeploegd. Als ik nu even daaraan herinner, dan is het eenvoudig om het gevoel van saamhorigheid te versterken, en meteen het besef, dat onze Vlaamse literatuur een eenheid heeft, iets eigenaardigs dat haar een reden van bestaan in de wereldliteratuur verzekert, iets dat haar tot een bizondere provincie van de wereldliteratuur maakt. Het spreekt vanzelf, dat al de Vlaamse schrijvers en dichters niet in een bepaalde nationale formule mogen omsloten worden, ik bedoel alleen, dat de Vlaamse literatuur, als een groot geheel beschouwd, globaal genomen, een eigen karakter heeft. Het zit hem niet in scherpafgelijnde omtrekken, maar in een kern, - er zijn slingeringen, maar hoe wijd die soms uitdeinen, ze blijven toch altijd in verhouding tot een bestendige as. Het eigenaardig karakter van de Vlaamse literatuur, ik meen dat het moet gezocht worden in de nauwe aanraking met het volk. Waar de zogenaamde hogere standen verfranst | |
[pagina 762]
| |
of verbeulemanst waren, bleef het volk Vlaams. En onze schrijvers sproten uit dat volk, of voelden althans met dat volk mee, want dat was het Vlaamse, het echte. Geen wonder, dat ze met het volk meevoelden, daar ze de taal zelve, datgene waar ze kunst mee maken wilden, bedreigd wisten, de strijd voor de kunst was meteen de strijd voor de taal, de Vlaamse cultuur werd beschouwd als een voorwaarde tot ruimere ontplooiing van de Vlaamse kunst, - kortom, de zaak van de Vlaamse literatuur was een en hetzelfde als de zaak van het Vlaamse volk. Dat verklaart het oorspronkelijke van onze literaire voortbrenging, dat minder bezonnen lyrisme, die lossere ongedwongenheid, dat vol-warme, dat zwierige, dien zin voor de zingende kleur, die zinnelijkheid van spier en bloed. Zelfs waar ze aan hoogsten geestelijken inhoud gewonnen hebben, kunnen onze letteren dat niet afzweren, blijven ze getrouw aan de spontane gezondheid die van het volk komt, en nergens werd zoveel verfijnde kunst aan zulk een natuurlijken rythmus gepaard. En dat is dan ook de reden van die solidariteit, die geslacht aan geslacht verbindt, en eenzelfde geslacht, ondanks alle verscheidenheid van richtingen, in eenzelfde ideaal verenigt, - die solidariteit, waar de Vereniging van Letterkundigen een symbool van is. Want is het niet merkwaardig, dat we in geen secten verdeeld zijn, dat er zich ten onzent geen scholen vormen die elkaar vurig bevechten? Er wordt wel eens gekibbeld, maar zoals dat onder broers gebeurt. Tot een scheuring komt het nooit. Want we voelen allen dat we het volk dienen, dat we van het volk zijn, en dat vrijwaart ons voor dat soort van klein individualisme, dat alleen op | |
[pagina 763]
| |
aant.verdorring en verderf uitloopt. Is het niet mooi, dat het in de Vereniging van Letterkundigen, waar toch alle kleuren van den regenboog vertegenwoordigd zijn, nooit tot een eigenlijken strijd gekomen is? En het is goed zo. Want zonder de nodige deugd van ootmoed te kort te doen, mogen we toch gemst zeggen: wij zijn het zout der aarde, wij zijn de Vlaamse toekomst, - daarom blijven we verenigd, en mocht de Vlaamse letterbent altijd zijn wat ze in de Vereniging van Letterkundigen is, een verbond van mannen, die, met het oog op het te volbrengen werk, voor hun volk, zich als kameraden gevoelen! | |
Eetmaal, 26 Juni 1932Dames en Heren, Waarde Vrienden, - Bij deze 25e verjaring van de Vereniging van Letterkundigen heb ik al drie redevoeringen uitgesproken, en mijn instinct zegt me, dat de vierde zeer kort moet zijn. Ons 25-jarig bestaan moet toch met een heildronk bezegeld worden. Vergeef me, als ik daarbij niet bizonder vrolijk kan doen: het leven is zo, dat droefenis er voortdurend met vreugde verweven is, - ik denk terug aan degenen, die ons in die 25 jaar ontvallen zijn, waaronder vooral die drie, Victor de la Montagne, Prosper van Langendonck, Karel van de Woestijne, en onder de Hollandse vrienden, die zo vaak aan dezen dis meezaten, den onvergetelijken Johan de Meester. Hun geest leeft nog altijd onder ons, als een bestendige aanwezigheid. Maar gelukkig zie ik hier nog zoveel arbeiders der eerste ure, en onder hen | |
[pagina 764]
| |
aant.die twee, die volgens de boeken der historie als de eigenlijke stichters van de Vlaamse Vereniging moeten aangezien worden, Mane de Bom en Lode Baekelmans, - een derde was er nog, die daarbij, zijdelings, een handje heeft toegestoken: ik noem Herman Robbers, - en dat bewijst u, hoe van het begin af, Noord- en Zuid-Nederlanders schouder aan schouder stonden. Dat is in genen dele veranderd, en ik verheug me, hier Boutens te mogen begroeten, die nu weer iets meer tot ons behoort, sedert hij tot lid van de Vlaamse Academie benoemd werd, en Bastiaanse, en Mijnssen ... die zo vriendelijk waren, naar hier over te komen, om mèt ons die 25 jaar van kameraadschappelijke samenwerking [te vieren]. Aan phrases heb ik een broertje dood en ik wil niet vervallen in die rhetorica van banden die steeds nauwer toegehaald worden, enz. Want wat ons op het hart ligt laat zich het best op de eenvoudigste wijze uitdrukken: wij zijn kinderen van 't zelfde bloed, en staan voor denzelfden hogen dienst. Dames en Heren, drinken we op de stichters van de Vlaamse Vereniging van Letterkundigen, op onze Hollandse broers, op hun Muzen, en op den geest die ons allen verenigt en zal blijven verenigen.
1932 |
|