Verzameld werk. Deel 4
(1955)–August Vermeylen– Auteursrechtelijk beschermdaant.De Vlaamse letterkunde van 1830 tot 1905Geachte Toehoorders, - Het is zeker een zonderling feit, dat, terwijl wij de gebeurtenissen van 1830, met het oog op de algemene kultuur, als een ramp mogen beschouwen, de Vlaamse letterkunde toch ongeveer van dat onzalige jaar 1830 dagtekent. Dat verklaar ik aldus: niet aan de Belgische onafhankelijkheid hebben wij onze letterkunde te danken, maar | |
[pagina 514]
| |
ondanks de Belgische onafhankelijkheid is zij ontstaan. Die enkele jaren van samengaan met Noord-Nederland hadden alhier de kiemen gelegd van een nationaal leven, vooral in het voortreffelijk ingericht onderwijs, en die kiemen begonnen juist te schieten toen de omwenteling losbrak. Ons eerste geslacht van dichters en schrijvers is groot geworden vóór de scheuring. En met wat anders dient er ook rekening gehouden te worden. De Frans-dolheid van het nieuwe bewind moest noodzakelijk een weerstuit teweegbrengen. Want bij mensen die niet tot slaaf geboren zijn, werkt niets zo heilzaam op het waardigheidsgevoel als een duchtige rammeling! De Vlaming werd zo vrijpostig over het hoofd gezien en zo bars van de Belgische familietafel weggeduwd, dat zijn bewustzijn wel móest wakker schieten, en dat bewustzijn heeft zich voor het eerst uitgedrukt door de letterkunde. Het blijft de eer dier schrijvers, dier dichters, die onmiddellijk na 't jaar 1830 aan 't werk zijn gegaan, dat zij de eerste stem waren van dat ontwakend bewustzijn van Vlaanderen, de eerste stem die duidelijk iedereen toeriep: ‘Vlaanderen zal herleven!’ De wedergeboorte van Vlaanderen was dus in de allereerste plaats het werk der arbeiders met het woord, der mannen van de verbeelding. En dit is reeds voldoende om u te tonen wat de letterkunde kan, in een land als het onze. Wat ons het meest eigen is, is dan toch de taal, en zolang er dichters overblijven, zolang er één dichter overblijft, die iets van het hoogste leven in de taal | |
[pagina 515]
| |
aant.uitdrukt, het in die taal tot tastbare schoonheid maakt voor zijn volk, is dit volk niet dood, al ware 't ook verarmd, vernederd, verscheurd, verspreid. Die éne dichter volstaat om dat volk te doen voelen dat het zijn eenheid nog heeft en niet ten onder kan gaan. Welnu, enige mannen zijn er geweest, kort na 1830, die heel, sterk en duidelijk beseft hebben dat zij in de eerste dagen stonden van een volk, dat herleven wilde, een volk dat eigenlijk ter dood veroordeeld was, en dat toch zou herleven, eenvoudig omdat zij, die dichters, de toekomst van dat volk in hun hart hadden gevoeld. Hun namen kent ge allen: Willems, Ledeganck, van Duyse, Door van Rijswijck, anderen nog! Eén onder hen is er geweest: Conscience, die volkomen bereikt heeft, wat hij in die moeilijke dagen voor zijn levenszending had gedroomd. Die mannen hadden het geloof, en dit is weer een les voor ons: hoeveel geloof was er niet nodig om de Vlaamse letterkunde hier wortel te doen schieten! De Vlaamse taal lag geboeid, slecht onderwezen, afgesloten van een hogere kultuur, weggedrongen uit het openbaar leven. De Vlaamse taal was alleen nog de taal van het onwetende volk. Het onderwijs maakte den Vlaming zelf tot vijand zijner taal. Ik spreek daar in den verleden tijd: maar de toestand is thans nog niet wat hij zou moeten wezen, en er blijft nog wat anders te doen, dan feest te vieren. Ja, dat moet óók gezegd worden, de Vlaamsgezinden hebben niet altijd hun mannen erkend, en het wordt tijd dat alle Vlamingen eens goed beseffen, hoe moeilijk de positie der letterkunde is in een land als het onze, | |
[pagina 516]
| |
aant.waar men veel drinkt, maar... weinig leest, - in een land waar de kleinburgerlijke geest zodanig den baas speelt, - in een land waar men nog vrij dikwijls de dichters toelacht of aftakelt, naarmate zij liberaal of katholiek zijn, alsof dit iets met het wezenlijke leven der kunst te maken had, - in een land waar onze grootste dichter, wellicht de grootste Nederlandse dichter sedert Vondel, Guido Gezelle, zijn leven lang door al wat een macht was, op enige stille vrienden na, miskend werd of verguisd, - in een land waar de boekhandel over 't algemeen zo weinig weet wat zijn taak en zijn belang is, - in een land waar ook de pers doorgaans niet op de hoogte van haar plicht schijnt. Wanneer ge dit alles beschouwt, moet ge bekennen dat het eigenlijk een wonder is, zo de Vlaamse letterkunde heeft kunnen groeien en bloeien, een wonder dat ze bestaat. En dat bewijst u dat die Vlaamse letterkunde bezield is door een eigen, spontane kracht, dat haar leven niet van buiten ingeblazen wordt. Zij leeft op zichzelf, organisch en om zo te zeggen noodzakelijk. Wat dit te meer bewijst: die Vlaamse letterkunde sedert 1830 heeft een eigen wezen en een onafgebroken traditie. Ons land is een eigen stukje schoonheid op de wereld. De manier van denken en gevoelen der Vlamingen is een bijzonder iets, dat hun wel toebehoort. Zo ook heeft de letterkunde, die dat land en die mensen uitdrukt, een bijzondere schoonheid. Zij is een bijzondere schoonheid, die, als uitdrukking van dat stukje mensheid dat wij zijn, door geen andere letterkunde ter wereld kan vervangen worden. | |
[pagina 517]
| |
aant.Maar vooral op de onafgebroken traditie wil ik wijzen, want dat is van het hoogste belang. Onze letterkunde heeft zich in die 75 jaren gestadig ontwikkeld. Er is geen enkel tijdperk, dat van verslapping zou getuigen. Ik heb daareven gesproken van het eerste geslacht. Het was breed lyrisch en romantisch. Na dat geslacht kwam dan langzamerhand een realistischer geest op, die vooral den roman kenmerkt, in den tijd dat Sleeckx met Conscience wedijverde. Die realistischer geest laat zich niet alleen gelden bij de prozaschrijvers, maar ook bij de dichters: Jan van Beers, Vuylsteke, De Geyter, Emanuel Hiel, terwijl een andere richting meer bepaald streefde naar zuiverheid van den vorm: Dautzenberg, De Cort, Van Droogenbroeck, enz. In dien tijd schreef Guido Gezelle reeds zijn geniaalste gedichten. Een zonderlinge macht, een zonderling noodlot heeft echter die gulden stem lange jaren tot zwijgen gedoemd. Maar zijn invloed leefde verder, vooral, ja vooral in Albrecht Rodenbach, die de breedst aangelegde van al onze dichters is geweest, de ruimst voelende, de diepst menselijke, Albrecht Rodenbach, wiens werk iets beloofde, dat geen enkele dichter na hem, zelfs niet Guido Gezelle, geheel heeft kunnen verwezenlijken. Dat noodlot, dat zo dikwijls in het hart van Vlaanderen heeft gegrepen, viel ook op hem: nauwelijks 24 jaar oud sterft Rodenbach! Een onherstelbaar verlies! En toch gaat de ontwikkeling der Vlaamse letterkunde geleidelijk voort. In die tijden zet Stijns de traditie van den realistischen roman voort, | |
[pagina 518]
| |
terwijl in de poëzie Pol de Mont nieuwe motieven brengt. Enz., enz. Een opsomming als deze moet natuurlijk onrechtvaardig zijn. Ik kan hier niet alle grote namen noemen. Waar het meer op aan komt, is dat de lijn, die lijn welke door heel onze letterkunde loopt sedert 1830, voortgaat zonder een ogenblik af te breken. In de laatste vijftien jaren herleeft Guido Gezelle, die nu wel mag gelden voor een der zuiverste kunstenaars der 19e eeuw in Europa, en terzelfdertijd komt een jonger geslacht zijn eigen plaats innemen. Er zal mij nu wel niemand durven tegenspreken, wanneer ik beweer dat dit jongere geslacht ook wel verdiend heeft van het Vlaamse volk, met mannen als Van Langendonck, Hegenscheidt, Buysse, Streuvels, Teirlinck en zovele anderen die nu nog verenigd optreden in hun orgaan Vlaanderen . Hoe ernstig en zuiver de bedoelingen van die jongeren waren en zijn, blijkt wel hieruit, dat zij altijd een traditie der Vlaamse letterkunde erkend hebben, hoe zij zich ook soms moesten verdedigen tegen achterbakse aanrandingen; al wisten zij dat ze nieuwe idealen droegen, toch hebben zij nooit het vroegere geslacht aangevallen of gekleineerd, want zij hebben altijd gevoeld wat zij aan dat geslacht verschuldigd waren, zij hebben altijd gevoeld dat de zaak der Vlaamse literatuur zelve eerst en vooral moest verdedigd worden, en eindelijk dat er een solidariteit bestaat onder alle mensen, tot welke geestesrichting, tot welken godsdienst of tot welke partij zij ook behoren, een solidariteit onder alle mensen die werken voor de geestelijke schoonheid van Vlaanderen. Thans hebben wij over den toestand onzer letteren | |
[pagina 519]
| |
aant.waarlijk niet te klagen. De lezerskring breidt zich gedurig uit, zowel in ons land als in het buitenland. Vlaams werk wordt tegenwoordig vertaald in het Duits, in het Engels, in het Frans. Noord-Nederland heeft onze Vlaamse letterkunde nooit zoveel bijval geschonken als juist tegenwoordig. En zo nu in Holland de beste intellektuele krachten met toenemend belang volgen wat er hier gebeurt, en ons bereidwillig hun steun aanbieden, dan is dat weer aan onze letterkunde te danken. Het besef groeit ginder boven dat wij, Zuid- èn Noord-Nederland, op het gebied van den geest een sterke eenheid kunnen uitmaken, een eenheid van betekenis in Europa, en voor die eenheid hoeven we waarlijk niet bescheiden meer te zijn. Want: neemt de Nederlandse produktie in haar geheel en zegt mij welk land ter wereld tegenwoordig op zulk een rijke verscheidenheid van talenten kan wijzen! Daar weten onze Frans-Belgische broeders maar heel weinig van. Door hun dagbladen worden zij goed ingelicht omtrent de laatste klucht die te Parijs opgevoerd werd, maar hun literaire tijdschriften reppen geen woord van Vlaamse letterkunde. Nu hebben ze juist in dat hoekje altijd den mond vol met ‘la patrie belge’, ‘l'âme belge’, ‘l'âme nationale’, ‘l'esprit belge’, enz. Maar ze negeren ons, en als het er op aan komt ‘l'âme belge’ te vieren, dan beginnen zij met meer dan de helft ervan eenvoudig weg te cijferen! En toch: stelt nu eens de Vlaamse produktie tegenover de Frans-Belgische. Ik wil deze zeker niet gering schatten. Zij telt dichters, die ons met bewondering | |
[pagina 520]
| |
aant.slaan, en waarvan wij alleen kunnen betreuren dat zij geen Vlaams schreven, al zijn ze Vlamingen. Maar de Frans-Belgische letterkunde heeft slechts één geslacht beleefd. Er zijn eerst enige alleenstaande krachten geweest, zoals De Coster, en dan die pleïade wier orgaan de Jeune Belgique was. Dit waren voornamelijk Vlamingen, door het Belgisch onderwijs verfranst. In de laatste twintig jaar echter werd er toch iets gedaan om de verfransing van het onderwijs te keer te gaan! En wat was het gevolg daarvan? Na Maeterlinck is geen enkel Frans-Belgisch schrijver van grote betekenis meer opgekomen. Neemt de tegenwoordige zeer goede Belgische schrijvers beneden de 35-40 jaar, 9 op 10 schrijven Vlaams. Wij hebben dus alle reden om met moed en hoop de toekomst te gemoet te gaan. Zeker wij zijn er nog niet! Er moet nog veel gedaan worden! De Vlaamse letterkunde zal eerst haar volle ethische werking kunnen uitoefenen en de volledige uitdrukking zijn, een eigen en toch Europese uitdrukking, van het bewustzijn van den modernen Vlaamsen mens, van het geweten van den modernen Vlaamsen mens, wanneer de Vlaamse beweging, in den ruimsten zin, hier geheel het sociaal en geestelijk leven zal doordrongen hebben, wanneer de Vlaamse letterkunde terdege door een echte Vlaamse kultuur zal gesteund worden. Dat is een toekomst, die misschien al onder ons aan het worden is. Er zijn zovele krachten onverwachts uit dit land gesproten! Wie weet? degenen die deze toekomst zullen maken zijn misschien hier reeds, ergens | |
[pagina 521]
| |
voor mij, aan 't dromen van wat zij eens zullen volbrengen! Mijn laatste woord zij voor hen: Mochten zij eens de 75 jaar die wij nu vieren in de schaduw stellen, mochten zij ons weldra het duidelijk bewijs brengen, dat dit alles niets meer is geweest dan een begin.
1905 |
|