In tweeërlei opzicht is dit opstel belangrijk. Vooreerst: vergeleken met zijn Van de Catacomben tot Greco bestrijkt dit overzicht een veel
uitgebreider stof. Het vangt aan met de voorhistorie en het eindigt met het
hedendaagse gebeuren. En vervolgens: ook de bouwkunst wordt heel even behandeld.
Alle oud-studenten van Vermeylen zullen betreuren dat er behalve de vier
bladzijden waarin hij ‘de voorhistorische tijden en de Oudheid’ (blz. 533-536)
doorloopt, ternauwernood twaalf bladzijden resten om de stof samen te vatten die
hij even goed beheerste als deze in zijn Van de Catacomben tot
Greco behandeld: de Bloeitijd van de Barokkunst, de Late Barok,
Neoclassicisme en Romantiek, Realisme, Impressionisme, Post-Impressionisme en
Nieuwe Stromingen (558-570).
Dat hij ook de bouwkunst opnam in zijn overzicht van de kunstgeschiedenis was
zijn plicht. Maar dan kan men de vraag stellen waarom hij de hiërarchie der
kunsten niet in acht nam, - beginnend met de architectuur en daaraan
ondergeschikt de plastiek en de schilderkunst, althans in die tijden en periodes
waar het kunsthistorisch beeld zulks vergt: de voorhistorie, de grote
historische beschavingen in de dalen van de Nijl, de Tigris en de Euphrates, de
Indus, verder op Kreta, in Mykene én in Griekenland. Men heeft wel de indruk dat
Vermeylen pas vlot op dreef komt, wanneer hij zijn uitverkoren stof, de
West-Europese kunst, samenvat. Daar gunt hij de architectuur wel de haar
hiërarchisch toekomende plaats.