Verzameld werk. Deel 3
(1953)–August Vermeylen– Auteursrecht onbekend
[pagina 879]
| |||||||||||||||||
Algemene aantekeningenDe uitgeverij ‘Elsevier’ had in de eerste jaren na wereldoorlog I een reeks literaire overzichten op het getouw gezet om voor de Duitse, Engelse, Franse, Nederlandse en Skandinaafse letteren het bilan op te maken, dat elk van deze na 1880 kon aanbieden. Een bilan en een inventaris van de blijvende waarden, nu nieuwe tijden in aantocht schenen te zijn en ‘oude gewaden werden afgelegd’. Herman Robbers, de directeur, en kenner van ons land, deed voor het Vlaamse nummer in de serie beroep op August Vermeylen, die terstond het weldra zo gewilde als hoog gewaardeerde Van Gezelle tot Timmermans leverde. Hij deed zijn arbeid zo beknopt, zo eenvoudig en zo goed, dat de kleine synthese na vijf jaar moest herdrukt worden (1928) en tien jaar later nogmaals (1938), maar de heruitgave was de auteur dan een aanleiding om het opzet van het werk grondige wijzigingen te doen ondergaan. Wat hier en uit de noten blijken kan. Ook de titel onderging een verandering. Zelfs na Vermeylens overlijden bleven zijn formuleringen opgeld maken, en een vierde - door F. de Backer bijgewerkte - druk verscheen in 1949. Het Verzameld Werk brengt aldus de vijfde druk (1953), naar de derde (1938) van de oorspronkelijke versie (1923). Om de betekenis van het keurige betoog te bevroeden, volstaat het de recensies te herlezen in bv. Dietsche Warande en Belfort (Juli 1923). Alhoewel de criticus er op wijst, dat onbesproken | |||||||||||||||||
[pagina 880]
| |||||||||||||||||
bleven een August SniedersGa naar voetnoot*, L. Dosfel, J. de Cock, E. Fleerackers, J. Hammenecker, E. van der Straeten, E. Reypens, Zuster Maria Jozefa, Alice Nahon, heet hij het toch ‘een zegen voor ons dat zulk een harmonisch ontwikkelde geest als Vermeylen sinds meer dan dertig jaar voorop gaat alhier naar het hoogland...’. En ook, al moet De Vlaamsche Gids betreuren, dat een - niet verder bij name genoemd - aantal auteurs vergeten werd (bv. A.H. Cornette), zodat eer toevalligheid blijkt voor te zitten dan wel critische zin, toch worden bepaalde oordelen als ‘onvergankelijk’ bestempeld, en beschouwt de recensent het overzicht als het ‘schoonste didactische proza’, dat wij bezitten. De ‘scherpte’ van de ‘doordringingskracht’ wordt sterk geloofd, wat F. Lissens in 1938 (Onze Tijd) in een andere vorm beaamt, wanneer hij de karakteriseringen als ‘definitief en onherroepelijk’ kenmerkt, ook dan, als gevoeld wordt, dat de auteur de greep mist om nà De Boomgaard-generatie even secuur te oordelen als daarvoor. Deze nuancering van Lissens over de derde editie hield verband met de principieel en om esthetische redenen vrij scherpe afwijzing door Paul Kenis in 1923 (Cinema- en Tooneelwereld: 24 Aug. 1923) voor de eerste uitgave uitgesproken, vergeten auteur, die door zijn redactie ook vlug werd bijgesprongen in het opstellen van een lange rij niet behandelde figuren, ouderen en jongeren. Daaronder komen - ten rechte of ten onrechte - voor: Clement Besseleers, Isidoor van Beughem, Gaston Burssens, Floris Couteele, Siska van Daelen (= Mevr. F. Resseler-Delvaux), Jan Eelen, Fritz Francken, [ps. van Fred. Clijmans] A.W. Grauls, Marnix Gijsen, Willem Gijssels, Ward Hermans, Amand de Lattin, Noordling, [ps. van J. Vanderven] Filip de Pillecijn, Herman van Puymbrouck, E.H.P. van Tichelen, René Vermandere. | |||||||||||||||||
[pagina 881]
| |||||||||||||||||
Vermeylen heeft dan ook een aantal van deze auteurs opgenomen in de tweede en derde editie, andere heeft hij - nu wel zeer bewust - terzij gelaten, wat Zielens (Volksgazet, 14 Mei 1938) deed besluiten, dat de auteur zijn verantwoordelijkheid had genomen (cf. diens uiteenzetting voor de Vlaamse Academie in 1927; Verz. Werk I, blz. 526). Aldus zij er op gewezen dat Aug. Vermeylen in de editie van 19282 de Vlaamse namen het vallen van F. de Backer (!), B. van Kalderkerke, R. Verhulst (?). Hij voegde er de volgende aan toe: G. Burssens, M. Gijsen, A.W. Grauls, P. Kenis, J. Lemmers, R. Minne, W. Moens, Paul de Mont, A. Nahon, E.W. Schmidt, A. Van de Velde. Als vreemde auteurs vielen uit: G. Apollinaire, Bl. Cendrars, P. Claudel, E. Rolland, B. Shaw, C. Vildrac. Voor 1938 is te constateren, dat Clovis Baert de laan wordt uitgestuurd. Zo ook K. de Gheldere. Van vreemde auteurs: Kropotkin. Door de aard van de zaak komen er - buiten F. de Backer en B. van Kalderkerke! - heel wat namen bij: R. Berghen, Th. Bogaerts, R. Brulez, P. Buckincx, H. de Cat, A. Christiaens, Marcel Coole, A.H. Cornette, J. Daisne, B. Decorte, A. Demedts, F. Demers, J. Eeckhout, N.F. Fonteyne, M. Gilliams, K. Goossens, J. Hammenecker, A. Herckenrath, R. Herreman, A. van Houtte, K. Jonckheere, K. Leroux, F. Lissens, A. de Marest, M. Matthijs, M. van de Moortel, F. de Pillecijn, J. van de Putte, J. Simons, F. Smits, D. Vansina, R. Verbeeck, P. Verbruggen, J. Vriamont, G. Walschap, K. de Winter, Zetternam (!), L. Zielens. Wat de vreemde vergelijkingspunten betreft worden ingeschakeld: Apollinaire en Vildrac (opnieuw), Chateaubriand, T. Derème, F. Dostojevski, G. Flaubert, E. Lasker-Schüler, F. Nietzsche, R.M. Rilke, A. Rimbaud, A. van Schendel, E. Toulet, F. Werfel: een niet onaardige rij voorwaar. In 19504 betuigt D(...) in de Antwerpse Gids (4 Jan.) opnieuw zijn bewondering: ‘zinnen zijn sedert de eerste uitgaven in zijn oren blijven hangen’, en S(irius)Ga naar voetnoot* in De Standaard (1 Jan.) houdt Van Gezelle tot heden voor het ‘beste synthetisch overzicht’, dat ‘niemand in de eerstkomende jaren zal verbeteren’. Deze onder- | |||||||||||||||||
[pagina 882]
| |||||||||||||||||
scheiden oordelen over de formuleringen (‘zonder superlatieven’, tekent R. Herreman aan: 2-7-1938 in Vooruit) zetten ons aan er op te wijzen, dat bepaalde karakteristieken of visies op de dingen veel ouder zijn dan 1922! Sommige komen - zoals in de noten aangetoond - reeds in 1905 (zie I) voor, andere in 1912 (zie II); vele verschijnen - 't zij in 't Frans, 't zij in 't Nederlands - opvolgend in alle literaire overzichten, die deze band bevat. A. Vermeylen kenschetst de door hemzelf bezorgde uitgaven als volgt: 1928: tweede herziene druk; 1938: om- en bijgewerkte druk van Van Gezelle tot Timmermans, om deze laatste uitgave dan ook te heten: De Vlaamsche letteren van Gezelle tot heden. Een onderscheid tussen de indeling van eerste en tweede druk is er niet, tenzij de toevoeging van hoofdstuk XI: De jongeren. De hoofden bleven - op één na - dan ook dezelfde: I. De jonge Gezelle; II. Van Gezelle's crisis tot Albrecht Rodenbach; III. Van Rodenbach's dood tot Tijdkrans en Van Nu en Straks; IV. De oude Gezelle; V. Van Nu en Straks; VI. Van Langendonck, Hegenscheidt en de Bom; VII. Over de literatuur in de laatste vijf en twintig jaren; het essay en het tooneel (in 19282 ‘De nieuwe eeuw’ gedoopt); VIII. De poëzie; IX. Buysse en Streuvels; X. Andere vertellers; XI. De jongeren. Hoe ingrijpend de omwerking voor de derde druk wordt, mag blijken uit deze vergelijkende tabel:
| |||||||||||||||||
[pagina 883]
| |||||||||||||||||
Ter wille van de volledigheid en de overzichtelijkheid zouden in de bij deze tekst passende noten nog verwijzingen hoeven te staan naar Vermeylens diverse bijdragen in Dalmeyer's maandblad voor beschaving en wetenschap, efficiency, organisatie en succes: Universum (1933-'36), teksten, die tussen de 2de en 3de drukken vallen. Vermits deze stukken, door het opzet van het Verzameld Werk, slechts hun plaats kunnen krijgen in Band IV zullen de referenties daar worden verwerkt. Trouwens, de algemene klapper op eigennamen, voorzien voor IV, zal nog menig hier ontbrekende schakel leveren. | |||||||||||||||||
[pagina 884]
| |||||||||||||||||
blz. 575, titel '23: geen jaartallen / r. 2: Slaat op de omvang van de bandjes in de Elsevier-reeks. Zie inl. / r. 3: '23 en '28: van de nieuwste Vlaamse letteren zou schrijven / r. 5: '23 en '28: hedendaagse vervangen door nieuwe / r. 10-11: Zie Verz. W. II, blz. 13 en vlg., Onze Tijd en blz. 864 en vlg.. / r. 11: cf. Vermeylen over Ruusbroec, Verz. W. dl. II, blz. 475-476 / r. 13: '23 en '28: in mijn boosheid / r. 14-17: variante op Genesis. Een van die voorname passages, waaruit blijkt hoe geïnspireerd en toch beheerst Vermeylen schrijven kon / r. 15: cf. La poésie flam. de 1880 à 1910, 1912, blz. 2. Zie blz. 812 / r. 22: Willem Bilderdijk (Amsterdam 1756-Haarlem 1831); Jan Frederik Helmers (Amsterdam 1767-1813). blz. 576 r 4: cf. de andere teksten in deze band, bv. blz. 765 / r. 11: '23 en '28: ging de Vlaming op zijn achterste pooten staan / r. 12: '23 en '28: koninkrijk nu zooveel ... / r. 20: voor de oorsprong van die spreuk: zie blz. 13, noot bij r. 31 / r. 21-28: '23 en '28: Dat volstaat ... in te nemen ontbreekt / r. 25: '49 (d. B.): geringschattend vervangt geringachtend / r. 26-27: Vermeylen onderzocht de betekenis van De Leeuw tweemaal: in 1933 en in 1938. Zie Verz. W. dl. II, blz. 602, en dl. IV / r. 30: Karel (Charles) Lodewijk Ledeganck. blz. 577 r. 4: In: Nagelaten Gedichten in 't licht gegeven door F(lorimond) van Duyse onder toezicht van J. van Beers en E. Hiel (1882-1885) / r. 6: '23: gevoelerig; '28: gevoelig / r. 8: Johan Michiel Dautzenberg; zie ook blz. 613 / r. 11: Antony Christiaan Winand Staring (Gendringen 1767-Wildenborch bij Vorden 1840): opmerkelijke, keurige en beheerste persoonlijkheid; de ‘Jaromir’-cyclus geniet in N. Nederland nog heden een verdiende belangstelling. N. Beets bezorgde de derde uitg. van zijn verz. werk (1862, 4 dln) / r. 30: vinder = troubadour, trouvère. blz. 578 r. 3: '23 en '28: vanzelf niets anders / r. 5-9: cf. La poésie flam. de 1880 à 1910 (1912), blz. 2 en blz. 284 en 285 in La poésie flamande contemporaine (1919) / r. 9-26: zie opm. bij r. 5-9; en ook Les lettres néerl. (1905), blz. 15 en 16 / r. 13: '23 en '28: met de onbepaalbaarste / r. 25: '23: om de onvatbaarste; '28: om de vluchtigste / r. 27 en vlg.: cf. passus in Les | |||||||||||||||||
[pagina 885]
| |||||||||||||||||
lettres néerl. (1905), blz. 14, r. 23, La poésie flam. cont. (1919), blz. 284. blz. 579 r. 5 en vlg.: cf. De Vlaamse letterk. (1912), blz. 122 r. 28 en vlg. / r. 9: '23 en '28: gezonden, en verdiende daar zijn kostgeld als portier buiten schooltijd. Gelegenheid, zoals Hugo Verriest vertelt, ‘om met zijn een oor halfopen te luisteren naar 't boekenverstand en de geleerdheid van de scholen en met zijn ander oor rekwijd-open aan de straat te liggen’.; '23 en '28: Er was daar ook een / r. 11: '23 en '28: voortreffelijk de taal van Shakespeare en Longfellow en Burns eigen te maken / r. 12: Henry Wordsworth Longfellow (Portland 1807-Cambridge, Mass. 1882) hoogleraar in moderne talen te Cambridge (1835-1854), bereisde Europa heel veel. Onder zijn werken verwierven grote bekendheid Evangeline (1847) en Song of Hiawatha (1855), dat in éen half jaar 30 uitgaven beleefde. Vertaalde Dante, Divina Comedia en de Coplas van José Maurique. Zie blz. 623; Robert Burns (Alloway bij Ayr 1759-Dumfries 1796), de Schotse liederdichter van wie de Vlaamse dichter Frans de Cort het recept overnam / r. 20-21: cf. De Vlaamse letterk. (1912), blz. 123 r. 6-7 en 124 r. 24 en vlg. blz. 580 r. 6: De titel luidt: ‘Kerkhofblommen geplukt en bewaard ter nagedachtenis van zaliger Mijnh. Edouard van den Bussche, geboren te Staden in W. Vl. op den 10 Jan. 1840, stud, in Poësis en lid der Congregatie v. O.L.V. Onbevl. Ontvangen in 't Klein Seminarie en te Rousselaere overleden op zijne geboorteparochie, den 3 v. Mariamaand in 't jaar O.H.J.C. 1858 [1859]/ r. 11: in dundr. ed.2 I / r. 11-12: '49 (d.B.): verantwoording / r. 13: '23 en 28: den dichter Bilderdijk / r. 14: '49 (d.B.): hem geschrapt / r. 21: Jozef Alberdingk Thijm (Amsterdam 1820-1899) ultramontaan estheticus van uitzonderlijke begaafdheid; bewonderaar van Vondel en Bilderdijk; stichter van “Dietsche Warande” (zie blz. 663), bevorderde de neo-gothische religieuse kunstrichting in Nederland. Vader van Lodewijk van Deyssel. August Heinrich Hoffmann (von Fallersleben im Luneburgischen 1798-Schloss Corvey a.d. Weser 1874), auteur, onder veel filolologisch werk, van de Horae Belgicae (12 dln. 1831-1862), verzameling oud-nederlandse stof; reisde daarvoor door Nederland en België en bleef | |||||||||||||||||
[pagina 886]
| |||||||||||||||||
met vele literatoren in betrekking, onder wie J.F. Willems; / r. 23: Ferdinand A. Snellaert (Kortrijk 1809-Gent 1872) geneesheer en publicist; stichtte het Kunst- en Letterblad; opsteller van het verslag van de Vlaamsche Grievencommissie (1859). Auteur van een veel geprezen Schets eener geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde (1838); bezorgde de publicatie van tal van oud-Nederlandse teksten (van Maerlant, van Boendale). Zijn Vlaamsche Bibliographie (1851-1857) baarde opzien. Deze passus komt voor, als inzet van het artikel: Bydragen tot de kennis van den tongval en het taaleigen van Kortrijk in Belgisch Museum, 1844, blz. 156 / r. 27: '49 (d.B.): in zover; zie deel II, 244; zie ook De Vl. lett. (1912) blz. 124 / r. 31: '23: landbouwende streek; '28: landbouwstreek. blz. 581 r. 16 en vlg.: cf. De Vl. letterk. (1912), blz. 123 / r. 18: Dundr. ed.2 I, 1 / r. 22: Adriaen Poirters (Oisterwijk 1605- Mechelen 1674), auteur van Het masker van de weireldt afgetrokken (1644) dat meer dan honderd uitgaven beleefde, zie blz. 781 / r. 27: '23: innerlijk-opwellend; '28: geen bindstreepje. blz. 582 r. 10: '23 en '28: niets anders / r. 12-14: cf. De Vl. lett. (1912), blz. 120, r. 10-15 / r. 13: Salomon Gessner (Duits-Zwitser: Zürich 1730-1788) een levenslustige gezel: etser, kopergraveur en dichter, beoefende, onder invloed van Theocritus, de arcadische poëzie. De door hem zelf uitgegeven Idyllen (1753) verwierven, ook terwille van de stijl van de tere illustraties, een bijzondere faam. Friedrich (von) Matthisson (Hohendodeleben bij Magdeburg 1761-Wörlitz 1831) studeerde godgeleerdheid, natuurkunde en filologie; gaf huisonderricht tot in Lyon toe; werd voorlezer van de vorsten van Anhalt-Dessau (1794-1812) en trad daarna in cultuur-dienst van de koning van Würtemberg. Zijn Gedichte verschenen in 1787 / r. 15-16: Dundr. ed.2 I, blz. 14 / r. 17: dundr. ed.2 I, 23. blz. 583 r. 3: '23: ten nieten; '28: te nieten / r. 4: '23 en '28: Het eenige woord / r. 7: Dundr. ed.2 I, 78 / 15de versregel: '49 (d.B.): wollen en werk / r. 25: Dundr. ed.2 I, 35. blz. 584 r. 13: Dundr. ed.2 I, 96 / r. 19-20: '49 (d.B.): lidwoord vóor Kerkhofblommen geschrapt / r. 31 en blz. 585: cf. De Vl. Lett. (1912) blz. 123, r. 23 en vlg. | |||||||||||||||||
[pagina 887]
| |||||||||||||||||
blz. 585 r. 7: '49 (d.B.): en, de God / r. 12: '28: drukfout: Waterspiegel; dundr. ed. 2 I, 68 / r. 16: '49 (d.B.): landelijk volk / r. 18: cf. passus in De Vl. lett. (1912), blz. 124 en in La poésie flam. cont. (1919), blz. 286 / r. 21: Dundr. ed. 2 I, 62. blz. 586 r. 20: Dundr. ed.2 I, 345. blz. 587 r. 14: '23 en '28: verschijnen, en. blz. 588 r. 3: '23 en '28: geheel wezen / r. 6: '49 (d.B.): geen alinea / r. 7 en vlg.: cf. passus in La poésie flam. cont. (1919), blz. 288 en de Vl. letterk. (1912), blz. 125 / r. 20: '23 en '28: Een Bonke keerzen, kind / r. 20-21: dundr. ed.2 I, 345. blz. 589 r. 6: De uitdrukking - de titel van een verzenbundel - is van Alb. Verwey: Van de liefde, die vriendschap heet (Verz. Ged. I, Jeugdpoëzie, 1911, blz. 50-78) / r. 6-7: dundr. ed.2 I, blz. 417. blz. 590 r. 8-9: dundr. ed.2 I, 377. blz. 591 r. 12: '23 en '28: die nood hebbe / r. 24: Dundr. ed.2 I, 393. blz. 592 r. 4-6: en ‘Ik misse u’ in '23 achteruitgebracht, na: ‘hoe vaart, hoe vaart gij nu?’ / r. 4: '23 en '28: treurnis om het verzonken geluk / r. 6: Dundr. ed.2 I, 403 / r. 11: '49 (d.B.): Geen hope meer, / r. 15: '23 en '28: En hij zit dan alleen, verlaten (zie aant. bij r. 4-6). blz. 593 r. 21: cf. La poésie flam. cont. (1919), blz. 288, r. 6; 't Laatste = ‘chant du cygne’: Dundr. ed.2 I, 440. blz. 594 titel: '23 en '28: geen jaartallen / r. 9: '23 en '28: vanzelf / r. 16: Zondagsblad voor verstandige lieden aeneengeknoopt door zeven filosofen, Antw., veeltalige drukkerij, L[ouis] V. (1861-1865) / r. 16: Louis Vleeschouwer (Antw. 1810-'66), fijnzinnig, satirisch en veelbereisd romantieker. Vertaalde Faust (1842) / r. 17: Dundr. ed.2 I, 189 (uit Kerkhofblommen) / r. 18 en vlg.: cf. Driemaal XXIII Kleengedichtjes, Dundr. ed.2 I, 443 / r. 19: Dundr. ed.2 I, 533. blz. 595 r. 1: Dundr. ed.2 I, 540 / r. 2: Dundr. ed.2 I, 563 / r. 6: Eerste jrg. II, blz. 237 (Boekbeschouwing). Zie ook Staatsblad, 20 Jan. 1881; verslag over den vijfjaarl. wedstrijd voor letterkunde / r. 13 en vlg.: cf. Voll. Werken, 1930 / r. 15: Nicholas Patrick Stephan Wisemann (Sevilla 1802-Londen 1865); zeer handig | |||||||||||||||||
[pagina 888]
| |||||||||||||||||
hersteller van de R.K. godsdienst in Engeland (1850); redacteur van tal van tijdschriften; inspirator van de ‘Society of English ladies’, die fondsen verzamelde voor geestelijke werken. Auteur van de succes-roman Fabiola (1853). Zie over hem in verband met G.G. en Rond den Heerd, dit tijdschrift I, 290; IV 89. Gezelle ontmoette Wisemann op het Congres te Mechelen (1864). (cf. A. Walgrave: Het leven van Guido Gezelle, 1923; I blz. 312: sterft 1865!; blz. 317 en vlg.: over Rond den Heerd). / r. 15-16: Henry Edward Manning (Totteridge, Herefordshire 1808-Londen 1892), kardinaal, aartsbisschop van Westminster. Auteur van The Unity of the Church (1842) en van befaamde sermoenen (4 dln.). Stichter van de Kath. Hogeschool te Londen. Hevig voorstander van de onfeilbaarheid van de Paus / r. 16: John Henry Newman (Londen 1801-Edgbuston bij Birmingham 1890), godgeleerde; met Pusey, leider van de Oxford-beweging, strekkende tot hereniging van de verschillende kristelijke kerkgenootschappen. In 1845 ging hij tot de R.K. kerk over; Frederick William Faber (Durham? 1814-Brompton 1863), anglicaans geestelijke, die in 1855 tot de R.K. kerk overging. Zeer poëtisch en origineel denker / r. 24: cf. Caesar Gezelle (1876-1939): Guido Gezelle (1918), blz. 136: woorden door de dichter aan tafel uitgesproken. / r. 28: '23 en '28: het Engelsch Seminarie. blz. 596 r. 2: Rond den Heerd, een leer- en leesblad voor alle lieden; gesticht op 2 Dec. 1865 door James Weale en G. Gezelle. Van 2 Juni 1866 tot 18 Febr. 1871 stond het tijdschr. onder de redactie van G.G. alleen. Van 19 Febr. 1871 tot 1902 was A. Duclos opsteller / r. 5-6: Jub. uitg. VII / II, 1934 / r. 8: Jub. uitg. VIII, 1933 / r. 9-10: Jub. uitg. VII / I, 1932 / r. 10: Charlotte M. Yonge (Ooterborne Winchester (1823-1901) cf. Literair Paspoort J.J. Strating; 1953, blz. 170 / r. 13: '23 en '28: Van den kleenen Hertog / r. 23: '49 (d.B.): jaar / r. 30: 1881- 1895: Een blad voor eigen Vl. taalliefhebberij en eigen Vl. taalgeleerdheid. blz. 597 r. 5: cf. o.a. Jub. uitg. G.G. IX / I, 1937, blz. 18, briefw. E. van Oye / r. 6-7: Dundr. ed.2 I, 483 / r. 13-20: vergelijk deze overgang met de overgang in De Vl. letterk. (1912), blz. 125-126 / r. 21-24: cf. De Vl. lett. (1912), blz. 126. blz. 598 r. 1-2: '49: (d.B.): beschaafden / r. 3: '49 (d.B.) van | |||||||||||||||||
[pagina 889]
| |||||||||||||||||
Rijswijck / r. 4 en vlg.: cf. De Vl. letterk. (1912), blz. 121 / r. 6-7: zie noot op blz. 785 / r. 8: '49 (d.B.): ingewikkelde / r. 9: '49 (d.B.) warmte en aandoening; cf. La poésie flam. cont. (1919), blz. 283 r. 20 / r. 12 en vlg.: cf. De Vl. letterk. (1912), blz. 282 / r. 15: '49 (d.B.): greep op de realiteit / r. 16 en 17: zie Gedichten-Eeuwfeestuitg. (1921), blz. 125 en 217 / r. 21 en vlg.: cf. La poésie flam. cont. 1919, blz. 282-283 / r. 28: cf. La poésie flam. cont. (1919), blz. 283 / r. 31: cf. De Vl. lett. (1912), blz. 126. blz. 599 r. 14: '49 (d.B.): in gekuiste vorm / r. 16: Geeraard Jan D. / r. 19 en vlg.: cf. De Vl. lett. (1912), blz. 126 en La poésie flam. cont. (1919) blz. 282 / r. 24: Everhardus Jan Potgieter (Zwolle 1808-Amsterdam 1875), Brieven aan C. Busken Huet, uitg. door G. Busken Huet, 3e deel 1870-1874, brief XVIII, 21-7-1871, blz. 62 / r. 27: Gentil Th. Antheunis / r. 29: Servaas Daems. blz. 600 r. 2: Het Land van Rubens, 1879, blz. 248-268 / r. 3: Nevele / r. 10: cf. Brief van N. Beets aan A. Bergmann, 19 Jan. 1874, in voorrede (blz. XIII) van J.F.J. Heremans tot Verspreide Schetsen en Novellen door Tony, Gent 1875. Tony lag reeds zwaar ziek en mocht geen kennis meer krijgen van deze lof / r. 19: Uitgegeven onder het ps. ‘Wazenaar’ (= van het land van Waas) / r. 20 en vlg.: cf. De Vl. lett. (1912), blz. 126, r. 7 en vlg., waar deze overgang tot een andere, genuanceerder richting voert; althans niet tot een doorbraakformule / r. 27: '23 en '28: dat wil zeggen; / r. 29-30: cf. merkwaardig identische formuleringen in Les lettres néerl. en Belgique (1905), blz. 19; La poésie flam. de 1880 à 1910 (1912), blz. 3; De Vl. letterk. (1912), blz. 129; La poésie flam. cont. (1919), blz. 289. blz. 601 r. 2: cf. La poésie flam. cont. (1919), blz. 288/ r. 19 en vlg.: cf. De Vl. lett. (1912), blz. 129, r. 3. Enkele woorden slechts stammen uit de eerste tekst; en noch in 1905 of 1912 (La poésie flam. de 1880 à 1910) was V. zo breedvoerig; wel in de Vl. lett. (1912) blz. 129. blz. 602 r. 11 en vlg.: cf De Vl. lett. (1912), blz. 129 / r. 20: cf. Les lettres néerl. en Belgique... (1905), blz. 22. blz. 603 r. 1: 1901 / r. 6: cf. De Vl. lett. (1912), blz. 129, r. 25 / r. 7-8: Uitg. 1904, Rousselare-Amsterdam / r. 14-16: cf. ‘Ter | |||||||||||||||||
[pagina 890]
| |||||||||||||||||
waarheid...’ in Gedichten, 1909 / r. 17: '23 en '28: Dat Klein Seminarie / r. 19: blz. 71 in De Vlaamsche Vlag; viermaandelijksch tijdschrift voor de Leerende Jeugd van Vlaanderen, uitg. onder de bescherming van Sinte Luitgaarde, Patronesse der Vlaamsche Taal en Letterkunde. Heilig jaar 1875. Van de eerste twee jrgn. verscheen, in groter formaat, een tweede druk onder de titel: De Vlaamsche Vlagge; tijdschr. voor het Vl. Studentenvolk. Eerste en tweede jaar 1875-1876. En Almanak voor de Leerende Jeugd van Vlaanderen voor 1875 en 1876. De volgende jaargangen dragen de titel De Vlaamsche Vlagge. De drukker is steeds Modest Delplace, Brugge. Uit de mauve omslag van de eerste editie van de 1e Aflevering (Hoogdag van Paaschen) vernemen wij dat ‘De Vl. Vl.’ zelf een ‘vervolg is der bloemlezing van den Almanak der Leerende jeugd.’ / r. 21: cf. blz. 19; en voor de hele passus zie ook De Vl. lett. (1912), blz. 128; alsmede Verz. W. II, blz. 472. blz. 604 r. 13: Fragmenten van 1875 in De Vlaamsche Vlagge, 1878, I, blz. 20-21; in V.N. & Str. N.R., Juli 1897, nr. 2. Opgenomen in Gedichten, 1909, blz. 14. blz. 605 r. 3: Zie de titelpagina van Het Pennoen / r. 9: cf. De Vl. lett., blz. 129 onderaan / r. 10: Duitse studentenbeweging, waarvan de sporen zeer ver in het verleden teruggaan, maar die in 1815, na de bevrijdingsoorlog, een bizondere strekking vertegenwoordigde. In 1818 solied georganiseerd als ‘Allgemeine Deutsche Burschenschaft’ streefde zij idealistisch en op vrijheidsgrondslag de bewustwording van de Duitse samenhorigheid na. Na de moord op de toneelschrijver Kotzebue (23 Maart 1819) door de regering verboden. De organisatie bleef echter in het geheim voortbestaan. De ‘Burschenschaft’ kenmerkte zich door verschillende strekkingen, die meer en meer op politieke tendenzen werden ingesteld. Haar leden liepen bijwijlen zware straffen op. Na 1848 traden de Regeringen minder streng op. ‘Armenen’, ‘Germanen’ en ‘Teutonen’ sloten in 1874 de ‘Eisenacher Konvention’, waaruit in 1881 het ‘Allgemeine Deputierten-Konvent’ ontstond / r. 14: o.a. onder ps. ‘Harold’, van de eerste jrg. af. 1875. Voor de titel zie hierboven, bij blz. 603 / r. 19: Zie hierover blz. 786 / | |||||||||||||||||
[pagina 891]
| |||||||||||||||||
r. 27: cf. La poésie flam. de 1880 à 1910 (1912), blz. 3 / r. 30 en vlg.: cf. De Vl. lett. (1912), blz. 130 en verderop (blz. 131); Les lettres néerl. en Belg., blz. 29, 224 en vlg.; La poésie flam. de 1880 à 1910 (1912), blz. 3; La poésie flam. cont. (1919), blz. 290, r. 13-14. blz. 606 r. 18: '23 en '28: het priesterlijk kleed. blz. 607 r. 1: '23: vanzelf; '28: van zelf / r. 13: cf. De Vl. lett. (1912), blz. 131; Les lettres néerl. en Belg., blz. 20 / r. 16: De Vl. lett. (1912), blz. 131 r. 13: schone menselijkheid (zie ook La poésie flam. cont. (1919), blz. 290 r. 2) / r. 25 en vlg.: cf. De Vl. Lett. (1912), blz. 131, r. 20 en vlg. / r. 26: '23 en '28: bovenmate. blz. 608 r. 12: '23 en '28: en met al 't overige / r. 30-31: '23: die een gedicht als geheel doorgolft; '28: die een geheel gedicht doorgolft. blz. 609 r. 15: Cf. de commentaren in de teksten van 1905 (blz. 21); 1912, La poésie flam. de 1880 à 1910, blz. 4-5; in band III: blz. 816 / r. 27: '49 (d.B.): alleven. blz. 610 r. 3: Uit Macte animo, zie blz. 767; en Gedichten (1909), blz. 221 / r. 9: cf. La poésie flam. cont. (1919), blz. 290 r. 13 / r. 20: op het thema: ‘Uit houwe trouw wierd Moerenland herboren’ / r. 24: cf. La litt. néerl. en Belg. (1905), blz. 20, onderaan. blz. 612 r. 2: '49 (d.B.): Dela Montagne / r. 3: cf. De Vl. Lett. (1912), blz. 134, 2de alinea / r. 9: '23 en '28: Wereldbibliotheek / r. 10: '49 (d.B.): Dela Montagne / r. 11: Theofiel Coopman (zie Verz. W. dl. II, blz. 881); Nederlandsche Dicht- en Kunsthalle, 1878-1897, tijdschr. toegewijd aan taal- en letterkunst, geschiedenis en onderwijs. In VI zetelt Pol de Mont, enkele maanden slechts, mede in de redactie / r. 16: '49 (d.B.): 1857-1938 / r. 18 en vlg.: zie blz. 327; bij r. 27; onbetwistbaar = ontegensprekelijk, in De Vl. lett., blz. 132, r. 28. blz. 613 r. 3: Cf. De Vl. lett. (1912), blz. 133; ‘Les Parnassiens’: groep van Franse dichters, verzorgers van de vorm - op het koele af -, die zich in de tijd van de Romantiek rond Leconte de Lisle schaarden en hun naam kregen naar aanleiding van de uitgave van hun verzen door Alph. Lemerre, getiteld Parnasse | |||||||||||||||||
[pagina 892]
| |||||||||||||||||
contemporain (1866, 1869, 1876). In de groep stonden: Th. Gautier, Sully Prudhomme, E. Manuel, F. Coppée, José Maria de Heredia / r. 19: Georg Brandes (= Morris Cohen, Kopenhagen 1842-1927) schreef zijn oordeel aldus neer: ‘Seit dem Sommernachtstraum (Shakespeare) sind kaum Elfenlieder wie diese geschrieben worden.’ (Gesammelte Schriften, 1902, IX, 443; artikel over P. de Mont in Politiken, 26 Dec. 1888. Over de verhouding Brandes-de Mont, zie Correspondance de G.B. 1952; I, blz. 131, Brief G.B. aan G. Naufflard, Kopenh. 26 Jan. 1888. Brandes beklaagt zich over de onverschilligheid van Frankrijk tegenover zijn ijver om dit land bekend te maken, en zegt: ‘Quand j'avais écrit un seul article sur les Flamands on était prêet à m'ériger des statues en Flandre; tous les poètes m'envoyaient leurs oeuvres, tous les journaux parlaient de moi.’ Slechts het eerste vol. briefwisseling is op het ogenblik, Sept. 1953, gepubliceerd. / r. 21: alias Ferguut / r. 27: Boekbeoordeling over Fladderende Vlinders; P.v. Langendonck in ‘Vl. Parnassus’, Ned. Dicht- en Kunsthalle, 1888, Xe jrg., blz. 564, en Rooses in Nederl. Dicht- en Kunsthalle, VIII, 1886, blz. 491 (zie blz. 620) / r. 29: Zie blz. 4 van het Verslag over de Nederlandsche Letterk. Vijfjaarl. Prijs; IV Tijdvak; 4 Dec. 1869. Samenstelling van de Jury: F.A. Snellaert, voorz., A. van Hasselt, J. Nolet de Brouwere van Steeland, P. Willems, P. Génard, D. Delcroix. Secr. J.J.F. Heremans. (Zie blz. 884). blz. 614 r. 4: In Mathilde-krans: 1) Kloos-uitg. 1901, boek II, vers LII; 2) Stuiveling-uitg. 1941, dl. I, Vosmaer-hs, vers LXXVI, dl. II Kloos-arch., vers L, dl. III M.A. Perk-arch., XLI / r. 7: verweer tegen M. Rooses: Pro domo in Nederl. Dicht- en Kunsthalle, X, 1887-1888, blz. 243-291. Zie ook dupliek van M. Rooses: Nog eens over de jongste richting in de Ndl. poëzie; ibid. blz. 461. In deze polemiek mengde zich nog Prosper van Langendonck (zie blz. 620) / r. 19 en vlg.: P. de Mont maakt in feite een innerlijke crisis door. Cf. briefwisseling H. Swarth / P. de Mont, Kon. Bibl., Brussel / r. 22: '23: zijn pasverschenen Zomervlammen (1922) komt hij...; in '28: versie '38 / r. 23: '23: dood is; '28: dood was / r. 24: '23: verrassen kan; '28: verrassen kon / r. 25: '23: vanzelf. | |||||||||||||||||
[pagina 893]
| |||||||||||||||||
blz. 615 r. 3-4 en vlg.: Cf. alle andere teksten (1905, 1912, 1919) / r. 5: '49 (d.B.): echt-mannelijk / r. 10-11: '23 en '28: het waarlijk-fijngevoelige van een subtiel-kiesche natuur / r. 13: De Vl. lett. (1912), blz. 134, bovenaan / r. 18 en gehele alinea: cf. Les lettres néerl. en Belg. (1905), blz. 23; La poésie flam. de 1880 à 1910 (1912), blz. 5-6; De Vl. lett., blz. 133; La poésie flam. cont., blz. 290 / r. 27 en vlg.: zie r. 18 en vlg. blz. 616 r. 1.: Cf. blz. 817 / r. 7: '23 en '28: hernieuwende / r. 15: A.V. zond hem zijn werk toe met opdracht / r. 17: '49 (d.B.): veld van den geest; cf. De Vl. lett. (1912), blz. 127 / r. 21: Opmerkenswaard, hoe A.V. zich hier een kritiek permitteert, die in De Vl. lett. (1912) niet voorkomt! Zie blz. 127. blz. 617 r. 6: '23 en '28: hunne richting / r. 19: Vol. II, blz. 415 (Maartnr.). blz. 618 r. 5-6: Medewerking aan Nederlandsch Museum, 1886-1891. Dock ook aan Het Volksbelang, 5 Sept.-10 Dec. 1885. Feuilleton: Het erfdeel van onkel Baptiste (cf. R. Roemans: Krit. Bibliogr. van C. Buysse, nr. 1 Krit. Bibliographieën van Vlaamsche Schrijvers, 1931, blz. 31) / r. 7-8: 5de jrg. Juni 1890, blz. 186 / r. 8: '23 en '28: volkomen-onbevangen / r. 13: zie blz. 192 / r. 15: Ch. de Coster (München 1827-Brussel 1879) / r. 20: C. Lemonnier (Elsene 1844-1913); cf. blz. 685 en 894 / r. 23: L'art moderne (1881-1914); revue critique des arts et de la litt.; Edmond Picard (Brussel 1836 - Dave bij Namen 1924) advokaat, met ongemeen groot gezag, die vele processen pleitte waarin de avant-gardisten, zowel op het artistieke als op het politieke plan, betrokken werden. Auteur o.a. van het hekelschrift Aux pays des bilingues; voerde als karakteristiek voor de Belgische aard de term ‘middelmatisme’ in / r. 24: G. Rodenbach, neef van Alb. Rodenbach (Doornik 1855-Parijs 1898), auteur o.a. van Bruges-la-Morte; G. Eekhoud (Antw. 1854-Schaarbeek 1927), auteur van Kees Doorik ou La mi-carême sanglante, La nouvelle Carthage, Escal Vigor; cf. blz. 770 / r. 24-25: E. Verhaeren (S. Amands aan de Schelde 1855-Rouen 1916, begraven te S. Amands aan de oever van de Schelde), auteur o.a. van Toute la Flandre, Les multiples splendeurs, Le cloître / r. 25: M. Maeterlinck (Gent 1862-bij Nice 1949), Nobelprijs letter- | |||||||||||||||||
[pagina 894]
| |||||||||||||||||
kunde, auteur van L'oiseau bleu, Pelléas et Mélisande, Ruusbroec l'admirable, Monna Vanna, La vie des abeilles / r. 26: Ch. van Lerberghe (Ledeberg 1861-Brussel 1907), auteur o.a. van Chanson d'Eve / r. 27: Voor deze beweging zie: G. Charlier, Le roman réaliste en Belg. (1944); M. Gauchez, Cours de litt. fr. en B. (1943); C. Hanlet, Les écrivains belges de la litt. fr. 1800-1946. (Critisch te raadplegen). blz. 619 r. 3: Eerste Wagner-concert te Brussel 1861. Eerste opvoering (Lohengrin, met zeer grote uitwerking) 22 Maart 1870. Cf. Kufferath, Le théâtre de R.W. Lohengrin 1891 / r. 4: Vermoedelijk doelt A.V. op Joseph Dupont (Ensival 1838; August, zijn broer, was klaviervirtuoos, Ensival 1827-Elsene 1890). Joseph werd dirigent van de Munt voor het seizoen 1871-72; in 1873 chef van de ‘Concerts Populaires’; in 1885 directeur van de Munt met Lapisoista; ontslag Conc. Pop. in 1889. Reeds in 1871 ging D. te Amsterdam een uitvoering leiden van de Meistersänger in een symfonische omwerking van hemzelf (Concerten Stumpff) / r. 4-8: komen in andere teksten niet voor / r. 5: 1884-1914; revue intern. Sociologie, art, sciences, lettres. Fondée et dirigée par F. Brouez, Brux.-Paris. / r. 8: '23: jongste Europeesche; '28: jonge / r. 15: cf. La poésie flam. de 1880 à 1910 (1912), blz. 6. Zie ook blz. 291 / r. 22: Jeune Belgique, paraissant le 1 et le 15 de chaque mois (1881-1897). I-V: Dir. A. Grésil; VI-VIII: Dir. I. Gilkin; XIII-XIV: Dir. A. Giraud; secr. M. des Ombiaux; XVI-XVII: Revue hebd. d'art et de critique; secr. F. de Croisset, R. Cantel; Franse verzen van H. Swarth in J.B.: II, blz. 277: Etoile du soir (15-8-1882); III, blz. 49: Oiseau de paradis ('83-'84); V, blz. 374: Mépris ('85-'86) / r. 24: In haar eerste Nederlandse verzenbundel ‘Eenzame bloemen’, schreef ze de volgende opdracht neer: ‘Aan den dichter Pol de Mont die mij de Dietsche tale leerde liefhebben, aan den Vriend die mij moed insprak’. Elsene-Brussel, 31 Januari 1884. / r. 31: '49 (d.B.): innerlijke. blz. 620 r. 1: '23: 1862-1919; '28: 1862-1920 / r. 2: o.a. Nederl. Dicht- en Kunsthalle / r. 4: zie blz. 613 / r. 6: Titel De Vlaamsche Parnassus, 1887-88, blz. 564. Een ander, hard stuk - voor H. Swarth - publiceerde P.v.L. niet: Open brief aan den heer | |||||||||||||||||
[pagina 895]
| |||||||||||||||||
Max Rooses; zie Het werk van P.v.L. (1926), blz. 178 / r. 21: zie r. 6 / r. 22: Brussel 1870-Vorst 1914. Theoreticus van de ‘volkskracht’, d.i. de volwaardige ontplooiing van de vrije mens in een sociaal-economisch uitgebalanceerde wereld. L. de Raet paste de stellingen van de wereldeconomisten en statistici op een te ontvoogden Vlaanderen toe. Cf. M.H. Lamberty: L. de R. 1951 / r. 24: Hubert Langerock, (zie Verz. W. II, blz. 396) voor zijn tijdgenoten een vitale, begaafde man, die zich in de sociaal-democratische richting bewoog. Publiceerde in J.V. de eerste naturalistische roman ‘Suzanne de Linières’ (door Kloos slecht ontvangen) daarna afzonderlijk verschenen, en o.a. een studie over Hugo van der Goes. Was daarna medewerker van Vlaamsch en Vrij (3 Sept. 1893); maakte naam met ‘Le socialisme agraire’ (In: Bibliothèque belge des connaissances modernes, 1895. Prof. Université nouvelle); werd medewerker van ‘Le Peuple’, en geraakte als burgerlijk intellectueel, volgens Louis Coenen, in conflict met de ‘ouvriéristes’ van de Belgische Werkliedenpartij. (Zie blz. 847). De omstandigheden van zijn vertrek naar Z.-Amerika, na een dramatische nacht te Antwerpen rond 1897-1898, bleven steeds duister. blz. 621 r. 3: Te Brussel, in twee oplagen. Voor verdere details: zie blz. 899 / r. 12: '23 en '28: buiten alle / r. 23: Dundr. ed.2 II, 23 / r. 4 v.o.: '23 en '28: In 1881 nieuwe Kleengedichtjes (Dundr. ed.2 I, blz. 443) / r. 3 v.o.: '23 en '28: uitgegeven, en onder die nieuwe: ‘'k Hoore tuitend hoornen’ / r. 2 v.o.: '49 (d.B.): eerste proef (sic!) / l.r.: Dundr. ed.2 II, blz. 699. blz. 622 r. 11: Dundr. ed.2 II, blz. 313 / r. 18: '23 en '28: Andleye. In Tijdkrans, Herfstmaand 9de vers, 1ste strofe. Dundr. ed. 2 II, blz. 234. blz. 623 r. 2: Dundr. ed.2 II, blz. 137 / r. 4: Id. II, blz. 28; II, blz. 305 / r. 13: Dundr. ed.2 I, blz. 199; I, blz. 607. Zie n. bij blz. 579. G.G. vertaalde reeds in 1855-56 een eerste stuk van The song of Hiawatha. - Longfellow gaf in een brief (Maart 1877, Cambridge) zijn instemming te kennen over het ‘toog- | |||||||||||||||||
[pagina 896]
| |||||||||||||||||
blad’ van de bewerking hem door G.G. gezonden. Voor de tekst zie Dundr. ed.2 I, blz. 607. blz. 624 r. 10: Zie blz. 596 / r. 12: 4 Mei 1874. Guido Gezelle aan Hugo Verriest; cf. A. Walgrave: Het leven van G.G., vlaamschen Priester en Dichter, II, 1924, blz. 31 / r. 22: '23 en '28: van Tijdkrans. - Dundr. ed.2 II, blz. 5. Meilied in ‘Wonnemaand’. II, blz. 138-140; 7de vers, 12de strofe, zonder ondertitel. Zie ook blz. 635, bij r. 5. blz. 625 r. 2: bent. cf. De Vl. lett. (1912), blz. 140 / r. 4. Toespeling op de inzet van Gorters Mei: ‘Een nieuwe lente en een nieuw geluid’, een stijlfiguur, die trouwens reeds in de middeleeuwse dichtkunst is na te wijzen. blz. 626 titel: '23 en '28: De oude Gezelle; ondertitel: zie titel / r. 4: E.H. van Hee; Lauwers / r. 14: Mgr. Waffelaert / r. 19: '23 en '28: geheel eenigszins schaden / r. 21: '28: tijden met,. blz. 627 r. 8: Dundr. ed.2 II, blz. 323 / r. 12: dundr. ed.2 II, blz. 751 / r. 16: dundr. ed.2 II; '23 en '28: prijskamp / r. 17: Een dure eed; 1895. Verslag in Staatsblad van 1 Febr. 1896 / r. 19: Art. van A.V., cf. Letterk. Kron. 128, V.N. & Str., Maart 1896. zie Verz. W. II, blz. 83. / r. 30: III, blz. 191. blz. 628 r. 1: '23 en '28: Noord-Nederlandsch / r. 12: '23 en '28: Zoals ...: alinea. blz. 629 r. 2: 1819 Westhills-Long Island - 1892 Camden (Philadelphia), boekdrukker, timmerman, landbouwer, onderwijzer en publicist, ook staatsambtenaar en verzorger van gekwetsten tijdens de Burgeroorlog; vrijbuiter naar de geest en naar het leven; de auteur van de Leaves of Grass, als filosofische incantaties geschreven in zgn. vrije verzen en door hemzelf gedrukt, verwierf heel grote invloed op verschillende dichter-generaties (Zie Verz. W. I, 539 en vlg., III blz. 715, 726-730, 927 / r. 6: cf. La poésie flam. cont. (1919), blz. 293. blz. 630 r. 6: '23 en '28: Zo weet ...: alinea / r. 12: '23 en '28: het onvatbare leven / r. 15: '23 en '28: gouden-regen. Dundr. ed.2 II, blz. 626 (Laatste verzen) / r. 17: Hokusai: cf. De Vl. Lett. (1912), blz. 137, 1ste al. en blz 788. blz. 631 r. 18: '23 en '28: Bron ontbreekt / r. 3 v.o.: impressionist: cf. La poésie flam. de 1880 à 1910 (1912), blz. 2. Cf. blz. 812. | |||||||||||||||||
[pagina 897]
| |||||||||||||||||
blz. 632 r. 28: '23 en '28: Hij ziet altijd de natuur. blz. 633 r. 7-8: '23 en '28: Om dit ... (1860): ontbreekt / r. 15: ‘Ueber allen Gipfeln ist Ruh’: woorden van Goethe, in 1780 neergeschreven op de wand van een jachthuisje bij Ilmenau; gepubl. in 1815 (Werken, I, blz. 99); cf. ook Band II, blz. 179 / r. 16: '23 en '28: gouden-regen / r. 21: cf. De Vl. Lett. (1912), blz. 123, r. 27; dundr. ed.2 II, blz. 323; '23 en '28: bron ontbreekt / r. 22: '23 en '28: in de trapsgewijze. blz. 634 r. 4: Dundr. ed.2 II, blz. 47 / r. 10: '23 en '28: haargesperstel. blz. 635 r. 3: '23 en '28: Bron ontbreekt / r. 5: Bedoeld is het Meilied uit Tijdkrans (zie blz. 624, r. 24); 7de vers, 8ste strofe / r. 6: '23 en '28: Bron ontbreekt / r. 17: dundr. ed.2 II, blz. 151 / tussen voorlaatste en laatste r.: '23 en '28: regel wit / l. r: '23 en '28: Bron ontbreekt. blz. 636 r. 5: '49 (d.B.): eenvoudig / r. 6: dundr. ed.2 II, blz. 137 / r. 14: '23 en '28: bron ontbreekt / r. 15 en vlg.: cf. De Vl. Lett. (1912), blz. 123 / r. 4 v.o.: cf. blz. 575 r. 11. blz. 637 r. 1: Groeningen's grootheid: Dundr. ed.2 II, blz. 586 / r. 4: '23 en '28: - de sublieme zekerheid .... Ego flos in Laatste verzen (Dundr. ed.2 II, blz. 661) / r. 4: '23 en '28: Ego flos, of de oude liefde die even teeder en roerend als vroeger nog eens zingt: ‘Ik droomde alree van u, mijn kind ...’ / r. 10: cf. De Vl. lett. (1912), blz. 137 / r. 15: cf. Les lettres néerl. en B. (1905), blz. 15. blz. 638 r. 2: '23 en '28: tegelijk ('49, d. B.: te gelijk) / r. 7: (voor en na): te vergelijken met besluitformuleringen in De Vl. Lett. (1912), blz. 107 / r. 14: '49 (d.B.): helder / r. 16: cf. A. Walgrave: Het leven van G.G., Vlaamschen Priester en Dichter (1924), II, blz. 342; D.W. & B. 1899, over G.G.; I, blz. 587-588 / r. 19: '23 en '28: V (voor de indeling zie inleidende noot) / r. 30: nu: A.V. onderlijnt het feit, dat noch Antwerpen, noch Gent de leiding hadden, zoals in het verleden. blz. 639 r. 11: cf. blz. 191 / r. 19: zie blz. 192. blz. 640 r. 1: '23: na eenigen tijd breedere scharen te zien volgen. Cf. De Vl. Lett. (1912), blz. 138: phalanx; ook in de uitgave van 1932! / r. 3: In alle edities: Emmanuël / r. 5: het tijdschrift kwam tot stand te Kalmthout in de ‘Withoeve’; de villa be- | |||||||||||||||||
[pagina 898]
| |||||||||||||||||
staat nog; een gedenksteen herinnert aan het feit / r. 7: zie r. 2 v.o. / r. 8: '23 en '28: gelastte / r. 10: onder invloed van William Morris. Cf. E. de Bom: W.M. en zijn invloed op het boek (1905). Zie blz. 643, r. 2 / r. 15: 1e uitg. nr. 1, rood vignet, gedrukt bij Xavier Havermans; 2e uitg., nr. 1, geel vignet, bij Al. Berqueman, waar ook de andere nummers ter perse werden gelegd / r. 16: zie reeds Les lettres néerl. en Belg. (1905), blz. 25 /r. 18: Demosthenes: de vergelijking komt voor in La poésie flam. de 1880 à 1910 (1912), cf. blz. 819 / r. 21: zie blz. 292 / r. 22: reeds in La poésie flam. de 1880 à 1910 (1912), blz. 818 en La litt. flam. cont. (1919), blz. 292 / r. 2 v.o. - blz. 641 r. 3: Henry van de Velde (Antwerpen 1863), estheticus en bouwmeester met wereldreputatie; van hem zijn o.a. de Werkbund te Frankfurt; het Museum te Otterlo op de Hoge Veluwe, de Universiteitsbibl. te Gent; Gerrit Willem Dijsselhof (Zwollerkerspel 1866-Overveen 1924); Richard Nicolaus Roland Holst (Amsterdam 1868-Haarlem 1938), echtg. van Henr. Roland Holst-van der Schalk; Thorn Prikker ('s-Gravenhage 1869-Keulen 1932); Th. van Rijsselberghe (Gent 1862-St. Clair, Frankr. 1926); Georges Lemmen (Schaarbeek 1865-Ukkel 1916); Richard Baseleer (Antw. 1867-Genève 1951); Xavier Mellery (Brussel 1845-1921); Jan Toorop (Poerworedjo 1858-'s-Gravenhage 1928); Jan Veth (Dordrecht 1864-Amsterdam 1925), de portrettist van zijn generatie, en grafisch medewerker aan P. Taks Kroniek; James Ensor (Oostende 1860-1949); Charles Ricketts (Genève 1866-Londen 1931): weinig bekend begaafd artist: zin voor het decoratieve, werk met religieuze inslag, bewonderde Michel Angelo, cf. The Studio, 1910, vol. 48; Lucien Pissarro (Louveciennes 1863-Londen? 1944), zoon van Camille P., uit de kring van Cézanne enz. blz. 641 r. 5: Van Gogh-nummer: 1893, III / r. 10: A. Jolles (Den Helder 1874-Leipzig 1945); Johannes Diederik Bierens de Haan (Amsterdam 1866-Haarlem 1943), de filosoof van de N. Gids-beweging / r. 17: zie blz. 640 noot bij regel 15 / r. 23: Perzië komt reeds voor in La Poésie flam. de 1880 à 1910 (1912), zie blz. 292. Van Denemarken en Engeland is pas hier sprake / r. 28: zie blz. 292. | |||||||||||||||||
[pagina 899]
| |||||||||||||||||
blz. 642 r. 7: zie noot bij r. 2 van blz. 645 / r. 12: '49 (d.B.): schaar / r. 21, en vlg.: cf. De Vl. Lett. (1912), blz. 139 / r. 27: Elisée Reclus (Sainte Foy-la-Grande 1830-Torhout 1905), van een uitermate begaafde en actieve familie, broeder van de bekende geografen Onésime en Elie Reclus; steun van I. Bakoenin (zie verder) en vriend van P. Kropotkin (zie verder); groepeerde de Franse anarchisten en zorgde als ethnograaf voor een soliede fundering van hun leer (L'évolution, la révolution et l'idéal anarchique). Nam deel aan de Parijse Commune, had toen de hoede over de sector onderwijs. Zijn invloed op de Belgische theoreticus van het anarchisme Jacques Mesnil (= J. Dwelshauwers; medew. aan V.N. & S.; cf. ook blz. 905) is groot geweest. Zie ook Twee vrienden; verz. W. I, blz. 187 / l.r. Pjotr Kropotkin (Moskou 1842-Dmitrow 1921), anarchist van adellijken huize met uitermate bewogen leven; kende Europa en Azië; verbleef o.m. te Brussel, waar hij de eerste socialisten leerde kennen; medewerker van de geograaf-anarchist Elisée Reclus, en leerling van I. Bakoenin (anarch, van de daad); na diens dood leider van de anarchisten. Zelf bewustzijn en trots kenmerken zijn theorieën tegenover de Staat. Precies in de jaren '90 stond het anarch, in de aandacht doordat in congres en tegencongres van socialisten en aanhangers fel gestreden werd om de ideologische suprematie. K. schreef o.a. Paroles d'un révolté (1885); In Russian and French prisons (1887); Memoirs of a revolutionist (1899). In vele talen verscheen La conquête du pain (1892), dat ook in Ned. vertaling (De verovering v.h. brood, 1895) in België veel gelezen werd. '23 en '28: dweepten we. blz. 643 r. 2: zie blz. 644. Walter Crane (Liverpool 1845-Hortham 1915), kunstschilder en tekenaar, die voor de Meiviering 1894 zijn grote houtsnede ontwierp De verheerlijking van de arbeid in de trant van de oude Duitse meesters. Voor het IVde intern. anarch. congres stelde hij ook een map van twaalf passende platen ter beschikking van de arbeidersbeweging; W. Morris (Walthamstow 1834-Londen 1896), bekend gebleven als schrijver van Nieuws uit nergensoord, de utopistische roman over een ‘tijdvak van rust’, zonder staatsbegrip, en aanleunend bij de Utopia van Thomas Morus. Verkondigde de belijdenis van | |||||||||||||||||
[pagina 900]
| |||||||||||||||||
een nieuwe levenskunst, niet afgekeken op het verleden en gekenmerkt door bezitsbesef. Zie verder blz. 898; Henry van de Velde: zie blz. 898 / r. 5: Henrik Ibsen (Skien 1828-Oslo 1906); Friedrich Wilhelm Nietzsche (Röcken bei Lützen 1844-Weimar 1900) / r. 6: Max Stirner (= J. Kaspar Schmidt, Bayreuth 1806-Berlijn 1856), auteur van het voor altijd bekende Der Einzige und sein Eigentum (1845); behoorde tot de kring Jong-Hegelianen van de ‘Weinstube’ Hippel (Berlijn), die een individualistisch anarchisme verkondigde met eerbiediging van elke overtuiging. Zijn stellingen gaan om ‘míjn macht’, ‘míjn verkeer’, ‘míjn zelfgenot’ en staan dus buiten elk proletarisch gemeenschapsgevoel. Sleet een troosteloos bestaan en had inderdaad ‘sein Sach auf Nichts gestellt’. Typisch is hier dat de V.N. en S.ers over Nietzsche naar Stirner grepen, waar sommigen in Nietzsche's aristocratische Uebermensch een verlenging zien van Stirners (plebeïsche) ‘Einzige’ / r. 7-8: 1849; 1850; zie ook blz. 619 / r. 10 en vlg.: Zie Verz. W. I, blz. 9 / r. 18: cf. De Vl. Lett. (1912), blz. 139 / r. 22: ‘Nooit’ doelt op de trouw van Van Langendonck, die, gepolst door E.H. Jozef de Cock om samen (1907) een nieuw tijdschrift te stichten, onmiddellijk voorhield, dat hij eerst zijn oude vrienden wenste te raadplegen. Zie: Brieven in Arch. en Mus. Vl. Cult. leven te Antw. Zie blz. 769. / l.r.: 1893-'94, VI-VII, 26; VIII-X, 43. blz. 644 r. 1: 1893-'94: VIII-X, 12; / r. 2: '49 (d.B.) mijn stuk De Kunst in de vrije Gemeenschap; 1893-'94: VI-VII, 52 en VIII-X, 2 / r. 16: zie blz. 643 / r. 25: '38: sommige (ook in '49, d.B.) / r. 28: VIIde jrg., I, blz. 325. Andrew de Graaf (1867-1945), vriend van Alfons Diepenbrock, componist, en Derkinderen; advokaat met sociale belangstelling; ijverde voor de verbetering van het gevangeniswezen en voor de leniging van de nood van zwakzinnigen; cf. Mr. H. de Bie: Mr. A. de Graaf, waardig zoon van het Réveil (Lichtstralen op de Akker der Wereld, 52ste jrg, 1951, 3) / r. 28-29: Anthonius-Johann Derkinderen ('s-Hertogenbosch 1859-Amsterdam 1925). Derkinderen bezorgde een luxe-editie van Vondels ‘Ghysbrecht van Aemstel’, waarmede lang, boek-technisch, gedweept werd / r. 30-31: Zie art. in Kunstbeschouwingen, 1904, blz. 32-36 / r. 31: | |||||||||||||||||
[pagina 901]
| |||||||||||||||||
zie blz. 643, r. 2; met ill. van G.W. Dijsselhof. (Zie blz. 897). blz. 645 r. 2: Albert Verwey en Lodewijk van Deyssel stichtten alsdan (1894) Het tweemaandelijksch tijdschrift, omdat zij met het exclusief-literair standpunt van Willem Kloos niet konden blijven accoord gaan. Van 1894 af (9de jrg.) zet W. Kloos De Nieuwe Gids alleen voort. In 1904 treedt Van Deyssel op zijn beurt uit de redactie van het Tweem. Tijdschrift. Albert Verwey sticht daarop De Beweging. Ondertussen had Henriëtte Roland Holst De Nieuwe Tijd gesticht (1898-1921) / r. 3: '23 en '28: dat hare / r. 20: '28: toen een deel. blz. 646 r. 5-7: cf. La poésie flam. cont. (1919), blz. 295 / r. 11: geschreven onder ps. Victor Lieber; V.N. en S. 1893-'94, IV, blz. 15 en vlg. cf. Verz. W. I, blz. 18. blz. 647 r. 29: Cf. La poésie flam. cont. (1919), blz. 299. blz. 648 r. 8-9: Nieuwe Reeks Iste Jrg. 1896, blz. 128-129, A.V. in Letterk. Kroniek / r. 13: zie blz. 605 / r. 17: '23, '28 en '38: Wacken; '49 (d.B.): Wakken. Wakken ligt in het Z. van W.-Vlaanderen, zie ook blz. 121 en 785. Te Wakken werd ook Joris van Severen geboren / r. 24: A.V. doelt hier op de ‘November idylle’ (met motto van G. Gezelle; pseudoniem: Pijm; gedateerd ‘Doodenmaand 1894’), opgenomen in nr 24, 7 April 1895 van ‘De jonge vlaming’, tijdschrift der jongeren tot bevordering der Dietsche Letteren onder leiding van Leo van Lee en Fern. Toussaint. (Leuze: ‘Vlaanderen, stout en moedig vooruit’; Eerste nr. 1 April 1894). Streuvels had dan reeds geschreven; cf. Stijn Streuvels: Avelgem, 1946, blz. 238 (De Lijsternestreeks, XXVII). Stijn Streuvels vergist zich echter op blz. 239 als hij over zijn medewerking spreekt aan Vlaamsch en Vrij. Vóor Dec. 1895 publiceert hij nog elf stukken, van 9 Juni tot 10 November. Het ging dus reeds ‘full speed’ van half 1895. / r. 30: Nwe Reeks, 1896, I, blz. 187: Een ongeluk. blz. 649 r. 1: Bedoeld zijn o.m. Het Belfort en Nederlandsche Dicht- en Kunsthalle / r. 11: Er mag wel op gewezen worden, dat het Vlaamse halfmaandelijkse kroniekblad Vandaag (1929-'30), geredigeerd door H. Teirlinck en M. Roelants, in zijn titel- | |||||||||||||||||
[pagina 902]
| |||||||||||||||||
formulering enigszins terugslaat op de vroegere V.N. & S. / r. 26: Cf. o.a. Verz. W. II, 333 / r. 27: cf. Vermeylens tekst in V.N. & S. 1896, blz. 124, Letterk. Kroniek. In het Brusselse maandblad Vlaamsch en Vrij, strijdblad van de oude garde (J. Hoste, J.M. Brans enz.) werd V.N. &. S. bij herhaling bespot, bv. in dezer voege door Tist Meerkat: ‘Wij zullen rusten nu / en werken straks’. blz. 650 na r. 7 wit: '23 en '28: VI. Van Langendonck, Hegenscheidt en de Bom / r. 11: '22: 1862-1919 / r. 20-21: cf. De Vl. Lett. (1912), blz. 135. blz. 651 r. 5: Aug. Graf von Platen (graaf von Hallermund; Ansbach 1796-Syracuse 1835), was aanvankelijk in militaire dienst en publiceerde toen (1821-'23) zijn Ghaselen; een reis naar Zwitserland en Venetië gaf hem zijn Sonnette aus Venedig in (1824), die zijn naam vestigden. Te laat weergekeerd en daarvoor bestraft, zo nam hij ontslag; nu keerde hij zich heftig tegen de zinledige romantiek (Die verhängnisvolle Gabel, blijspel, 1826) en vestigde zich dan in Italië, omdat hij zich niet gevolgd zag; Der romantische Oedipus (1828) bezorgde hem weldra moeilijkheden met Heinrich Heine. Te Napels dichtte hij zijn beste lierzangen en oden, balladen en romancen. In 1834 bezorgde hij in Duitsland een uitg. van zijn verzen, vertrok terug naar Italië en overleed er op 5 December 1835 / r. 19: cf. La poésie flam. cont. (1919), blz. 291 / r. 3 v.o.: uit vorige geslachten het geval mocht zijn. blz. 652 r. 3: Cf. V.N. & S. 1893-1894, VIII-X, blz. 43: Herleving der Vlaamsche Poëzy. blz. 654 r. 3: Slotregel van ‘Maskers’ (1883). Cf. Gedichten, 1939, blz. 26 / r. 5: 1887. Uit: ‘'k Heb u in smert ...’. Cf. Gedichten, 1939, blz. 37 / r. 9: April 1888. Uit: ‘'k Ben vreemd te moede’. Cf. Gedichten, 1939, blz. 44 / r. 16: beginregels van ‘Naar Linkebeek’, 1891. Cf. Gedichten, 1939, blz. 53 / r. 20: Schepping, 1891; blz. 54. Beatrice, 1892, blz. 62-68. blz. 655 r. 3: 1892. Ibid. blz. 60 / r. 19: 1892. Ibid. blz. 61. blz. 656 r. 14: '49 (d.B.): om zijn slapen / r. 18: 1895. Op. cit. blz. 78 / r. 24: Oct. 1896. Op. cit. blz. 88. De aangesproken | |||||||||||||||||
[pagina 903]
| |||||||||||||||||
vriend is Dr. G. Schamelhout, ‘penningmeester’ van Van Nu en Straks. blz. 657 r. 2: '23 en '28: met dubble / r. 8: '23 en '28: kindren / r. 22: geb. S. Jans Molenbeek 1866 / laatste r.: slotregel van Waarheid, 1877 (Gedichten, 1930, I, blz. 1-2). blz. 658 r. 1: '23 en '28: poëtica; vers aldus omschreven omdat het de verzenbundel opent. Cyriel Verschaeve noemt het in zijn ‘Voorwoord’ tot de uitgave: ‘een van de poësis geworden levensplannen’. / r. 4: Hegenscheidt werd hoogleraar aan de Vrije Universiteit van Brussel (in 1913). Hij speelde viool. In De Distel luisterde hij met Franz Ruhlmann menig concert op / r. 4-5: toespeling op Hans Sachs (1494-1576), Duits ongemeen vruchtbaar rederijker, die van zichzelf zei: ‘Er macht' ein Schuh und auch ein Vers dazu’ / r. 13: '23 en '28: geen alinea r. 15: 1893-1894; VIII-X; blz. 20. blz. 659 r. 1: Frans Gittens, bibliothecaris van Antwerpen, was van Engelse afkomst en trok er op uit om na te gaan in hoeverre zijn familie verwant kon zijn met Shakespeare. Beproefde zijn geluk eerst in de Franse letteren. Zijn stukken, o.m. De maire van Antwerpen, hielden lang repertoire te Antwerpen / r. 3: Victorien Sardou: Parijs 1831-1908 / r. 11: zie Verz. W., dl I, blz. 886, aant. bij Starkadd / r. 12: '49 (d.B.): makkelijk te zien / r. 15: Joh. W. Broedelet: Dramatisch overzicht: Hegenscheidt's Starkadd, in Nwe Gids, 1899-1900, blz. 470 (‘mislukte Hamlet-verdraaiingen’) / r. 22: '23 en '28: stemt, als vijf en twintig jaren geleden / r. 28: cf. Starkadd, Verz. Opst. I, in Verz. W., dl. I, blz. 117; en Alb. Verwey, Tweem. tijdschr. 1899, blz. 49: Hegenscheidts Starkadd; en Aug. Vermeylen in Proza, 1921, II, blz. 69 ff en in Stille toernooien, 1901, blz. 252. Zie ook M. Rutten in zijn inleiding tot Starkadd; Bibl. Ned. Lett. 1939. blz. 660 r. 12: Cf. De Vl. Lett. (1912), blz. 140 / r. 17 en vlg.: Vierde bedrijf. Starkadd tot Helga (r. 21-24, beginnend met: ‘Gelijk een zuster, Helga, mint ge mij...’; blz. 263, uitg. 1939, Bibl. der Ned. lett.) / r. 22: '49 (d.B.): tegenover de wereld. blz. 661 r. 1 en vlg.: Slot van Starkadd / r. 8 en 9: Uit het vers ‘Lilium asphodelum’ III, in Claribella (1893) / r. 10: vijfde | |||||||||||||||||
[pagina 904]
| |||||||||||||||||
bedrijf. In Starkadd's uitval: ‘Zover reeds kwam het in uw huis, o Froth...’ 13de regel, blz. 268 in uitg. 1939 (Bibl. der Ned. lett.) / laatste r.: '23 en '28: zijnen onbekenden. blz. 662 r. 9-11: '23 en '28: Een anderen roman heeft de Bom helaas niet geschreven. Zijn verder werk waren menigvuldige dagbladkronieken... Bij deze schrapping moet aangetekend worden, dat E. de Bom zijn autobiografische roman In het land van Hambeloke in 1946 liet verschijnen / r. 13: '23 en '28: humor waarlijk heel / r. 14: '23 en '28: in een paar deeltjes, die een blijvende waarde / r. 17: '23 en '28: van Vlaanderen. blz. 663 titel: '23: VII. Over de literatuur in de laatste vijf en twintig jaren. Het essay en het toneel; '28: VII. De nieuwe eeuw; voor de indeling zie inl. noot / vóór r. 1: '23: Wie weet er, hoe de toekomst over den jongsten tijd zal oordeelen? Wij staan er nog midden in: eerst op grooteren afstand zal men de heuvelketens kunnen onderscheiden, de algemeene structuur beter begrijpen. Ik loop hier voortdurend gevaar, zeer onrechtvaardig te zijn: er dringen zich te veel namen op, waaronder ik het niet waag streng te schiften. Eenige typische verschijningen zeker, maar welk een aantal schrijvers en dichters, wier persoonlijkheid niet hoog genoeg uitsteekt om in een overzicht als dit naar behooren gekenschetst te worden! Ik moet wel bekennen, dat ik niet best weet hoe die te rangschikken, in zuiveromtrokken groepen onder te brengen. Of er zelfs een lijn van ontwikkeling te ontwaren valt?; '28 (zie '23): Wie weet er... tot streng te schiften. Welk een aantal schrijvers... tot gekenschetst te worden. Het lijkt me dan geraden, alleen op de meest typische verschijningen te wijzen. / r. 1-2: '23 en '28: Het eenige wat vaststaat is de ongemeene rijkdom waartoe onze literatuur in de tien à vijftien jaren voor den oorlog gedijd was / r. 3: zie blz. 669, r. 1 / r. 5: cf. o.a. zijn rede uitgesproken in de Kon. Vl. Acad. ‘Wat er in Vlaanderen roert en wat er stil blijft’ op 8 Juli 1906. Cf. V. & M.K.V.A. 1906, blz. 407; Werk van Hugo Verriest, 1913, met inl. van Aug. Vermeylen en Voordrachten 1904 / r. 16: A.V. doelt in de eerste plaats op het Vlaamse tijdschrift Het Belfort (Gent), ‘tijdschrift toegewijd aan letteren, wetenschap en kunst’, 1886-1899 (met, als bijblad, ‘Philologische bijdragen’) onder leiding van Amaat Joos, dat in 1900 versmolten werd met | |||||||||||||||||
[pagina 905]
| |||||||||||||||||
het Noordnederlandse Dietsche Warande (van Thijm, zie blz. 885, 1855-1899, I-X: Tijdschr. voor Ned. oudheden en nieuwere kunst en letteren, best. J.A. Alberdingk Thijm; (1ste N.R. I-V:) Nederl. tijdschr. v. aesthetische beschaving, opger. en best. door J.A. Alberdingk Thijm; (2de N.R. I-III:) Tijdschr. voor kunsten zedegesch.; (2de N.R. IX-XII:) Tijdschr. voor schoone kunst, letteren, zedegesch., enz. I-X; V (2de) N.R. IV luidt dit: Dietsche warande en wetenschappelijke Nederlander. Samengev. sinds 1900 met Het Belfort en voortgezet als Dietsche Warande en Belfort 1900...: van Jan. 1942 tot Mei 1945 niet verschenen. / r. 18-19: Ontwaking en Nieuw Leven (Antw.), alg. maandschr. onder red. van G. Eekhoud, J. Mesnil, L. Baekelmans, A. Delen, W. Gijssels, J. Greshoff, S. Rabauw (= V. Resseler), O. Six en G. Vermeersch. 1896-1910. Jrg. I-IV met bovenstaande red.; ondert. I-II: kunsten, wetenschappen, sociologie; III: tweemaandel. tijdschr.; IV: maandschr. voor soc., kunst en wetensch. Jrg. V-X: V. Resseler e.a. (titel: Ontwaking); ondert.: IV-VIII: maandschr.; IX: alg. maandschr. voor lett., kunst, sociologie en wetenschappen (jrg. IX zonder Greshoff). Niet verschenen 1897-1900.; Alvoorder: tweemaandel. tijdschr. (Antw.), red. J.B. Madou, 1900-1901; Vlaams(ch)e Arbeid: hoofdred. J. Muls, Antw. 1905-1930 (met Registers in XXVste jrg.). Ondert. I-III: Tweemaandelijksch tijdschr. voor Vl. lett.; IV-IX: Maandschr. voor Vl. letterk. X-XIII: Maandschr. voor lett., kunst en wet.; De Boomgaard: Alg. geïllustr. maandschr. voor lit. en kunst. Antw. 1909-1911. Red. A. de Ridder / r. 19: ‘menig ander’: te raadplegen R. Roemans: Bibliografie van de Vl. tijdschriften 1890-1930; '23: De Boomgaard niet vernoemd, in '28 en '38 wel. blz. 664 r. 6: '23: te lande zelf geen deel viel / r. 7: gevestigd te Bussum / r. 8: zie fondscatalogus 1895-1910: C. Buysse (6 werken), M. Sabbe (3), H. Teirlinck (5), G. Vermeersch (3) / r. 10: Jan. 1903-Dec. 1907. Red. I-III: Stijn Streuvels, H. Teirlinck, E. de Bom, A. Vermeylen, A. Hegenscheidt en P. van Langendonck; jrg. IV: zonder Hegenscheidt, maar met K. van de Woestijne; jrg. V: plus L. de Raet. blz. 665 r. 30: A. Vermeylen was hoogleraar; E. de Bom was | |||||||||||||||||
[pagina 906]
| |||||||||||||||||
verbonden aan de Stadsbibliotheek te Antwerpen en redigeerde met dela Montagne bet Tijdschrift voor Boek- en Bibliotheekwezen; in deze periode valt ook de merkwaardige briefwisseling tussen E.H. Jozef de Cock en Prosper van Langendonck over de stichting van een nieuw - ditmaal christelijk - tijdschrift De groene Linde (cf. Vlaamsche Arbeid XII; 1922, blz. 243-246), waarin P. van Langendonck de trouw aan de principes van Van Nu en Straks belijdt (zie blz. 769 en 900). blz. 666 tussen r. 2 en 3: '23: Na den oorlog had in Vlaanderen zooals elders het uitgeven van tijdschriften groote moeilijkheden te overwinnen, - toch verschenen er nog enkele die bijzondere aandacht verdienen: de leidende gedachten van het jongste geslacht zal men vooral moeten zoeken in Vlaamsche Arbeid, Ter Waarheid, Ruimte, - welk laatste ook al weer ter ziele is -, en het pasgeboren Pogen. Ik durf niet beweren, dat in de literatuur der laatste vijf-en-twintig jaren de drijfkracht van verrassend-nieuwe elementen zich voelen laat: / r. 3 en 4: '23: Die literatuur verschijnt me in haar geheel veeleer als... / r. 7 en verderop: '23 en '28: Van de Woestyne / r. 11: zie blz. 725 / van r. 11 af: '23: werkwoorden in praesens; in '28 soms gewijzigd in imperfectum / tussen r. 15 en 16: '23: Daarbij is 't hier de plaats voor een opmerking, die men moeilijk ontgaan kan: bijna al de kunstenaars met het woord, die zich in die periode hebben doen gelden, zijn geboren in de jaren 1870; onder de later gekomenen blijken zij, die door de muze mild werden bedeeld, veel minder talrijk; enkele dichters, en voor het proza, naast den stralenden Felix Timmermans, slechts een paar sterren van veel bescheidener grootte. De vraag dringt zich op, of het geheim van vloeien en ebben der geslachten ons thans niet voor een tijdelijke inzinking stelt. Hetzelfde verschijnsel, dunkt me, doet zich trouwens ook in de Fransch-Belgische letteren voor. / r. 19: '23 en '28: blijft het meest ruimte beslaan: Buysse, Streuvels, Timmermans en de epigonen van Gezelle / r. 27: '23: optrad. Buiten Herman Teirlinck is daar haast niemand die zich aan de ... heeft gewaagd. / r. 30: Zie over George Meredith en de foutief gebruikte uitdrukking Franz de Backer ‘More brains’ in ‘Nieuw Vlaams Tijdschrift’, 1946-47; I, blz. 1024 en vlg. ‘More brain’ komt | |||||||||||||||||
[pagina 907]
| |||||||||||||||||
voor in het vers ‘Modern love’ (1862). Zie ook Verz. W. II, blz. 536. Er weze echter met nadruk op gewezen, dat A.V. de uitdrukking reeds gebruikte in de tekst van 1923, blz. 78. blz. 667 r. 22: '23: ... in onze letteren veld heeft gewonnen. / na r. 22: '23: gewonnen. En bij onze jongste dichters is een vooruitgang van denzelfden aard waar te nemen: door sommige verzen van Wies Moens b.v. of van Urbain van de Voorde - al zullen die om andere redenen wellicht minder bevredigen, - voelen we toch een breederen wereldadem varen dan b.v. door die van Guido Gezelle of zelfs van Prosper van Langendonck. / na r. 22: '23 en '28: titel niet voorzien. blz. 668 r. 5: Cf. De Vl. Lett. (1912), blz. 143 / r. 12: '23 en '28: essays / r. 13 tot blz. 669 r. 1: '23: o.m. de Kritische Opstellen van Karel van den Oever, geloofsgenoot van Julius Persijn, maar die op minder-academische, nerveuzer en scherper wijze de meeningen der jong-katholieken vertegenwoordigt; de soms zo heerlijk-lyrisch bewogene Uren van bewondering van Cyriel Verschaeve, Mozaïek van Maurits Sabbe, Het Levende Vlaanderen van Emmanuel de Bom, Kunst en Geest in Vlaanderen van Karel van de Woestijne, de Verzamelde Opstellen van August Vermeylen en zijn nog onvoltooide Geschiedenis der Europeesche plastiek en schilderkunst, Moderne Kunst en Steden van Jozef Muls (geb. 1882), en andere / r. 28: cf. De Vl. lett. (1912), blz. 143 / r. 24-29 in editie '23 sluiten aan bij 12 / r. 31: Arthur H. Cornette, zoon van Arthur Cornette (Brugge 1852-Antwerpen 1907). blz. 669 na r. 8: '23: blz. 80-81 passus over toneel, verwerkt op blz. 716 (R. Verhulst, L. Scheltjens, C. Buysse, M. Sabbe, E.W. Schmidt, H. Teirlinck) / tussen r. 8 en 9: '23: VIII. De poëzie / r. 9: '23 en '28: Ik wens ... geborenen ontbreekt. blz. 670 r. 1: V. de Meyere overleed te Antwerpen op 27 December 1938 / r. 2: C. Verschaeve overleed te Solbad Hall (Oostenrijk) 8 November 1949 / r. 4: '38: en Adolf Herkenrath (geb. 1879) toegevoegd; verbetering in ed. '49: Herckenrath / r. 7: '23: waar hij, in zijn Kruisbloemen weet...; in ed. '28 versie als in '38 / r. 11: in Het werk van O.K. de Laey, uitg. door C. Vliebergh en J. Persijn, 1911, blz. 225-234 / r. 15: '23: ... want wat zijn er b.v. ook intiem-mooie zangen in Het Licht van Jan van | |||||||||||||||||
[pagina 908]
| |||||||||||||||||
Nijlen (geb. 1879) en waarom; in ed. '28: intiem-mooie en groot-zuivere zangen / r. 16: '49 (d.B.): van dien / r. 24: '49 (d.B.): als enige / r. 27: '23 en '28: Woestyne / van r. 3 v.o. af: cf. La poésie flam. de 1880 à 1910 (1912), blz. 10, waar A.V. omstandig uitweidt over R. de Clercq. Zie blz. 822, passages, die in La poésie flam. cont. (1919) geheel wegvallen. Zie noot bij r. 9 van blz. 671. blz. 671 r. 9: '23 en 28: ... van het instinct - van zijn politiek instinct zal ik liever niet reppen! ... het ware me te pijnlijk, en daar heeft een literaire geschiedenis zich niet mee te bemoeien - de gulle / r. 10: '23 en '28: zijn eersten impuls / r. 13: '23 en '28: poëtica / r. 17: Allusie op de uitspraak van Karel van de Woestijne over Vlaanderen in ‘Vlaanderen, o welig huis, waar wij zijn als genoten / aan rijke taeflen!’ Uit: De boom-gaard der vogelen en der vruchten, cf. Verz. W. I, 1948, blz. 173 / r. 26: '23 en '28: Gedichten (zonder datum) / r. 29: In proza en in extenso vertaald in La poésie flam. de 1880 à 1910 (1912), blz. 10-11. Zie blz. 822. Franse karakterisering op blz. 11 van de brochure. Vers in Gedichten (1918), blz. 14. blz. 672 r. 3: Orig. tekst: witschuim / r. 17: cf. La poésie flam. de 1880 à 1910 (1912), blz. 11 / r. 21: in Natuur; in Gedichten (1918), blz. 131. blz. 673 r. 1.: Uit Natuur (1918, II Jeugd, blz. 129) / r. 5 en vlg.: cf. La poésie flam. de 1880 à 1910 (1912), blz. 12, zie blz. 824 / r. 16: '23 en '28: datering ontbreekt / r. 20: in Toortsen (1909, XXXVII, blz. 59) / r. 24-26: '23 en '28: Als activist ... oude Geuzenliederen ontbreekt. Activisme: beweging van flaminganten die tijdens de oorlog 1914-1918 de actie hebben voortgezet, terwijl hun tegenstrevers, de pacifisten, geen beroep wilden doen op de bezetter; cf. blz. 153 / r. 26: '23 en '28: Nu hebben de jaren... blz. 674 r. 1: '23 en '28: tijd - ik denk bv. aan zijn gedicht van den zondeval, - bereikte R. d. C... / r. 7: '23 en '28: Woestyne / r. 8: '28 en '38: o.m. toegevoegd. - Het Vaderhuis (1896-1903) / r. 11: '23: twee bundels Interludiën (1912 en 1914) en laatst De Modderen Man (1921), eerste deel van een trilogie; in 1928 vervangen door: drie bundels epische verhalen en laatst De Modde- | |||||||||||||||||
[pagina 909]
| |||||||||||||||||
ren Man (1920) en God aan Zee (1926), eerste twee deelen van een trilogie die met Het Bergmeer voltooid zal zijn; in '38 nieuwe versie van drie bundels tot wilde zien / r. 16: A.V. stelde deze beide dichters ook in La poésie flam. de 1880 à 1910 (1912) tegenover elkaar (cf. blz. 821); voor de algemene karakteristiek: blz. 14-15; en La poésie flam. cont., zie blz. 294 / r. 17: '23 en '28: Niemand zal dezen / r. 19: '23 en '28: snappen voor vatten. blz. 675 r. 4 en 16: '23 en '38: Woestyne / r. 7: In Vlaanderen, II, 1904, blz. 568 / r. 18: '23 en '28: hare. blz. 676 r. 4 tot 22: Cf. De Vl. lett. (1932), blz. 244 / r. 16 en 21: '23 en '28: Woestyne / r. 18: '23: epische verhalen in de Interludiën zijn ... blz. 677 r. 2: '23 en '28: Woestyne / r. 5 en 6: zie: Die Chierheit der Gheesteliker Brulocht; Werken van J. v. R., I (1933), Die gh. Br. 3de boek: Het god. beschouwend leven; 2de deel: De bruidegom komt, blz. 243. cf. A. Vermeylen over Ruusbroec, Verz. W. II, blz. 484 / r. 10: '23 en '28: weleens / r. 21: '23 en '28: grote dichters, kunnen / r. 28: '23 en '28: vanzelf er toe neigt, om te werken / r. 30: '23 en '28: makkelijker. blz. 678 r. 3, 14 en 18: '23 en '28: Woestyne / r. 18-19: cf. La poésie flam. de 1880 à 1910 (1912), blz. 14; La poésie flam. cont. (1919), blz. 295-296 / r. 19: '23 en '28: ... dichters onder de thans levenden; ed. '49 (d.B.): dichters van zijnen tijd / r. 20: '23 en '28: Zo verheft: alinea / r. 20: '49 (d.B.): persoonlijke / r. 28: Paul Fredericq in Het Volksbelang. cf. P. Minderaa in K.v.d.W.; zijn leven en werken (1942), blz. 243. blz. 679 r. 7: '23 en '28: Woestyne / r. 9: '49 (d.B.): hunne / r. 19-20: H. de Régnier (Honfleur 1864-Parijs 1936). blz. 680 r. 2 en 5: '23 en '28: Woestyne / r. 2: spreekt die eenheid / r. 7: '38: toegevoegd: hoe reeds in zijn eersten bundel de meest / r. 9: uit Het Vaderhuis, Verz. W. dl. I, 1948, blz. 57 / r. 10: ibid. blz. 33 / r. 11: ibid. blz. 68 / na r. 12: '23 Ik moet me hier beperken tot een typisch staal uit elken van zijn twee voornaamste verzenbundels:
Gezichten mijner dood, ik draag in mij
de klare blikken van uw teedre heerschappij,
en 't warme streelen van uw glijdende gewaden...
| |||||||||||||||||
[pagina 910]
| |||||||||||||||||
Ik ken u niet, maar ben in u verblijd,
want gij blijft jeugdig door de tijden, en de tijd
breidt om uw haren heen de zachtste dageraden.
Ik min u. Ge zijt mijn; ik leef, ik léef
van u,
gij, die mijn dagen als een bed spreidt, en zoo luw
de 'aêm van uw nadering laat waren om mijn slapen ...
- Ik wilde rústen; maar ik zie uw oogen
staan
zóo onbegrepen-goed met droeve vreugd belaên
dat ik voor éeuwig in uw vrede nú wou slapen...
Gij komt. Ge zijt de beelden van mijn záchte dood...
Hoe jóng ge zijt! Ik zie hoe zich uw mond
ontsloot
voor 't simpel woord dat deze nieuwe vrede beidde ...
Ik ben zoo licht. Ik ben een knaap die needrig gaat
in 't zoete wenken van uw goeilijk wijzen raad,
en mijne nieuwe jeugd die ademt aan uw zijde.
Uit Het Vaderhuis; Verzen eener ziekte, blz. 27. ed. '28: Ik moet me hier beperken tot een paar typische stalen uit zijn eerste twee verzenbundels... / r. 14: '23 en '28: uit De Gulden Schaduw kies ik / r. 15: Verz. W. I, 1948, blz. 183 en vlg. / r. 16: '23 en '28: tot helderen zang; Verz. W. dl I, 1948, blz. 275; '38: toegev.: van een ziel ... in zich samengevat. blz. 681 r. 6 tot blz. 683: '23 en '28: Ontbreekt vermits Het Bergmeer nog niet verschenen was / r. 10: gongorisme = gemaakte, gewrongen stijl (Luis Gongora Y Argote, Cordova 1561-1627) / r. 14: Verz. W. dl. I, 1948, blz. 473 / r. 15: ibid. blz. 591 en vlg. / r. 21 en vlg.: ibid. blz. 628. blz. 683 na r. 11: '23 en '28: Onder de dichters van het volgend geslacht staat Firmin van Hecke (geb. 1884) het dichtst bij Van de Woestijne ('28: poëzie van hooghartige mijmerweelde, in effen zuiverheid uitgezongen). Enkele verzwakte echo's van zijn ('28: Van de Woestijne's) poëzie verneemt men ook nog in den eersten bundel van August van Cauwelaert (geb. 1885), die echter in teerstille verzen omwasemd van mildheid een eigen toon ontwikkelt. Minder persoonlijk lijkt me pater Hilarion Thans (geb. 1884), al zijn er wel lief-gevoelige dingen in zijn godsdienstige lyriek. Wat hier | |||||||||||||||||
[pagina 911]
| |||||||||||||||||
op volgt enkel in '23: Doch gaan we over tot de jongeren ... tot laat ik het oordeel liever aan een ander over (blz. 95) komt, elders en gewijzigd, in 1928 en in 1938 voor (zie blz. 925) / r. 12 titel: '23 en '28: IX. Buysse en Streuvels / r. 13: '23: proza van de laatste vijf en twintig jaren: daar neemt het Van-Nu-en-Straks-geslacht de ruimste plaats in. Vooraan gaat ... Versie '38 in '28. / r. 15: '38: Wrakken van De Bom (geb. 1868) kwam in 1898 uit kwam in 1938 ter vervanging van de hoop gewekt door Wrakken van de Bom (1898) ging verder helaas niet in vervulling. - E. De Bom (Antw. 1868-Kalmthout 1953) / r. 20: '23 en '28: En dan wast. blz. 684 r. 2: '49 (d. B): zou zijn / r. 5: '23 en '28: met een beetje goeden wil / r. 28: '23 en '28: Woestyne. blz. 685 r. 3-4: 1886-1888 (cf. Twee herinneringen uit Amerika in Ned. Mus. 1888, derde reeks IIde jrg. 2, blz. 73 en 168. Zie evenwel noot bij r. 9: En verder R. Roemans: Krit. Bibliografie van Cyriel Buysse, 1931, blz. 104) / r. 7: '23 en '28: een zestiental romans / r. 9: Broeder en Zuster in Ned. Mus. 1886, 2de reeks, IIIde jrg. 1, blz. 307-321. In 1885 gaf. C.B. te Nevele reeds een satyrisch blaadje uit: Gemeenteraad van Nevele. / r. 23: E. Zola (Parijs 1840-1902) / r. 24: zie blz. 618. / r. 25: G. de Maupassant (Miromesnil 1850-Parijs 1893). blz. 686 r. 1: Zie blz. 800 / r. 5-6: cf. De Vl. lett. (1912). Zie blz. 141 / r. 15: 1888 / r. 17: 1889 / r. 20: '23 en '28: ‘heeft’, omdat C. Buysse toen nog leefde. Zie echter r. 28. / r. 30: '23 en '28: vanzelf. blz. 687 r. 12: '23 en '28: bloemlezing kunnen opgenomen zijn. - Prof. Willem de Vreese ontleedde met zijn studenten te Gent hetzij een werk van Buysse, of van Bergmann, en wel zo dat er qua zuiverheid van stijl en woordenschat haast niets overbleef / r. 17: cf. De Vl. lett. (1912), zie blz. 141 r. 18 / cf. Les lettres néerl. en Belg. (1905), blz. 28 / r. 21: '23 en '28: ziet eerst de menschen. blz. 688 r. 22: '23: vijf en dertig à veertig boeken; '28: veertigtal / r. 25: '23 en '28: fabriekswerkman; '49 (d.B.): fabriekwerker. blz. 689 r. 1-2: Rond de Buysse-viering (1911) schreven Karel van den Oever (Van onzen Tijd: ‘ethische onwaarheden over het | |||||||||||||||||
[pagina 912]
| |||||||||||||||||
stamwezen van het Vlaamsche volk’), E.H. Jozef de Cock (Vl. Arbeid, geleid door K. van den Oever: ‘het zoedelbeeld van het Vl. Volk’, ‘lasterboeken’), Jozef Muls (La Presse) en Jules Persijn (Dietsche Warande en Belfort) tegen C. Buysse / r. 5: allusie op de roman van R. Stijns (zie blz. 617). Wellicht ook op het werk van Aug. de Winne: Door arm Vlaanderen / r. 6 en 7: '23 en '28: Eerst ... doorbreken, ontbreekt / r. 8: '23: Twee eeuwen zonder andere cultuur; '28: Twee eeuwen zonder ruimer cultuur / r. 12: '49 (d.B.): dwingelandij / r. 22: Een onbewuste allusie op Willem Gijssels' populaire in 1912 te Londen geschreven Vlaanderen. Zie Willem Gijssels, LXV, 19 / r. 24: zie noot bij r. 5 / r. 29: cf. in dit verband Piet van Aken, Het begeren, 1952. blz. 690 r. 7: Cf. De Vl. lett. (1912), blz. 141, r. 11 / r. 12: '23: kieschkeurig-artistieke; '28 = '38 / na r. 15: '23: Onder de boeken waaruit men hem m.i. het gunstigst leert kennen, noem ik: Het leven van Rozeke van Dalen (1905), Het Bolleken (1906), Lente (1907), Het Ezelken (1910), De nachtelijke aanranding (1912) en Zooals het was (1921) / r. 19: '23 en '28: Avelghem / r. 21: '23 en '28: Ingoyghem / r. 28-29: cf. Frans Netscher over de Vlaamse ontwaking, Verz. W. Verm. dl. II, blz. 192 / r. 28: Hans Christian Andersen (Odense 1805-Kopenhagen 1875) / r. 29: Björnsterne Björnson (Kvikne in Osterdalen 1832-Parijs 1910); St. Str. vertaalde voor de Duimpjes uitgave: Korte verhalen (1909), Het bruidslied (1911); Tolstoj (Jasnaja Poljana, Tula 1828-Astapow, Kaluga 1910). St. Str. vertaalde, weer voor de Duimpjes uitgave: Geluk in het huishouden (1903), Twee vertellingen (1908). Zie ook Verz. W. II, 291. blz. 691 r. 14: '23: De Werkman, zonder datum / r. 17: '23: en eindelijk die proeve / r. 18-20: '23 en '28: Eindelijk Werkmenschen (1927) en De teleurgang van den Waterhoek (1927), waarover straks nog enkele woorden. blz. 692 r. 23: '23 en '28: doet denken. 692-693: Verwey zegt in de boekbeoordeling van Streuvels' Vlaschaard in het Maartnr. van ‘De beweging’, 1908; blz. 373: ‘Als de zon kon schrijven zou hij het min of meer doen als St. Str.’ blz. 693 r. 1: '23: zou ze schrijven / r. 5: '23: vanzelf / r. 11 en | |||||||||||||||||
[pagina 913]
| |||||||||||||||||
vlg.: zie De Vl. lett. (1912), blz. 141-142 / r. 21: cf. Les lettres néerl. en Belg. (1905), blz. 28 en Verz. W. II, blz. 417. blz. 694 r. 7: cf. Vermeylen over Streuvels Minnehandel, Verz. W. dl. II, blz. 327. blz. 695 r. 16: Cf. A.V. over Minnehandel, Verz. W. dl. II, blz. 327. blz. 696 r. 9-10: '23: Het schijnt bv... / r. 11: '23: blijft. blz. 697 r. 10: 1907 / r. 22: '23: geen alinea / r. 25: '23: Waarbij ... zou, luidt aldus: Het eenige wat men soms nog wenschen zou is meer concentratie / r. 27 tot r. 5 van blz. 698: In dit opzicht ... van vroeger ontbreekt in '23 / r. 27 tot r. 1 van blz. 698: In dit opzicht ... hernieuwen kon, komt voor in '28, doch werkwoorden in praesens. / r. 28: De teleurgang van den Waterhoek, 1927 r. 31: '28: ‘Ast’ zonder voetnoot. blz. 698 r. 1: '28: hernieuwen kan en zeker zijn laatste woord niet heeft gesproken; In het werk ... vroeger toegevoegd in '38; en zeker ... gesproken geschrapt in '38: / r. 2: zie ook blz. 740, voetnoot / tussen r. 5 en 6: '23 en '28: X. Andere vertellers / r. 19: '23: ... verwant Piet van Assche, vooral te waardeeren in de wildknoestige dorpsnovellen van Marcus en Theus / r. 19: '23: alinea bij Dichter ... / r. 27: '23: in zijn reeds uitgebreid werk - Uit mijn land (1904), Langs den Stroom (1907), De roode schavak (1909), De gekke hoede (1919), Nonkel Daan (1922) - zoekt hij ... blz. 699 r. 4: '23 en '28: ongemerkt-kunstig / r. 11: '23: een twaalftal / r. 18: door L.B. weer ingeburgerde term, afkomstig uit de Renaissance-tijd / r. 25: figuur uit De schrik der kindermeiden. blz. 700 r. 9-10: Figuren uit De Zonnekloppers / r. 12: 1912 / r. 18: cf. Les lettres néerl. en Belg. (1905), blz. 30 en De Vl. lett. (1912), blz. 142. blz. 702 r. 10 en vlg.: Zie De Vl. lett. (1912), blz. 142 / r. 15: 1874!-1951 / r. 19: '23 en '28: menschjes en mensjes; '49 (d.B.) dus foutief: meisjes / r. 21: '49 (d.B.): fris en nergens. blz. 703 r. 9: '23: Zijn beste werk acht ik Trimards (1912), dat het bedrijf schildert van de Vlaamsche pikkers die den oogst in Frankrijk gaan doen; hetzelfde onderwerp als - jammer alleen voor Vermeulen, - Streuvels in De Oogst behandeld had. / r. 16: '23 en '28: verteller en door / r. 27: '23: zijne werken. | |||||||||||||||||
[pagina 914]
| |||||||||||||||||
blz. 704 r. 1-2: Cf. De Vl. lett. (1912), blz. 142 / r. 4: '23: Ik heb wel het besef, dat het werk van Maurits Sabbe uitvoeriger behandeling verdienen zou, doch nu ik het eind van dit boekje nader is de ruimte me knap gemeten, en de goedjongstige lezer gelieve 't te verontschuldigen, zoo de schrijvers die ik nog bespreken moet wat minder krijgen dan hun toekomend deel. / r. 5 en vlg.: zie De Vl. lett. (1912), blz. 142 / r. 6: '23: meer dan met Streuvels van / r. 9: '23 en '28: vervormt, - een fantasie. blz. 705 r. 2: '23 en '28: caleidoscoop / r. 24: '23 en '28: lijken me dikwijls silhouetten. - Charles Dickens: Landport op eiland Portsea 1812 - Chatham, Rochester 1870 / r. 28: cf. De Vl. lett. (1912), blz. 142 / r. 31 en vlg.: cf. De Vl. lett. (1912), blz. 143, r. 7. blz. 706 r. 6: Cf. De Vl. lett. (1912), blz. 142 / r. 14: ibid. blz. 142, r. 31 / r. 19: ibid. blz. 142, r. 29. blz. 707 r. 11: '23 en '28: den samenvattenden greep / r. 12-26: '23 en '28: In samenwerking ... uitvoert ontbreekt / r. 27: '49 (d.B.): geen kwaad als ik / r. 31: '23 en '28: bijna alles vermag wat hij wil. blz. 708 r. 23: Antwerpen. blz. 709 r. 3: '23 en '28: mag heeten / r. 5: '23: schrijver van Elooi in 't Woud ontbreekt; '28: geen vermelding van voornaam / r. 9: '23 en '28: woord-kunst / r. 10: '23 en '28: die zich ten onzent meten kunnen / r. 11: '23 en '28: (1912) / r. 15: '23 en '28: van hem nog / r. 17-27: '23: ontbreken; in ed. '28 ontbreken Petrusken's Einde en r. 19-27 / r. 28: '23 en '28: Woestyne / r. 29 tot blz. 710 r. 17: '23 en '28 gewijzigd en aangevuld. De passus luidde: ... verbeelding. Buiten een deeltje Afwijkingen (1910), dat meest korte fragmenten bevat, biedt van de Woestyne ons zijn uiterst vreemde en voor een gewonen lezer verbijsterende verhalen aan in Janus met het dubbele Voorhoofd (1908), Goddelijke Verbeeldingen (1918) en De Bestendige Aanwezigheid (1918). blz. 710 r. 30-31: Cf. De Vl. lett. (1912), blz. 144 r. 6. blz. 711 r. 1-6: Cf. De Vl. lett., blz. 144, r. 16 en vlg. / r. 4: '49 (d.B.) doorheen / r. 10: '23 en '28: subtielste innerlijke / r. 16 en 25: '23 en '28: Woestyne / r. 23: Jules Laforgue (Montevideo 1860-Parijs 1887), auteur van Les complaintes; OEvres | |||||||||||||||||
[pagina 915]
| |||||||||||||||||
compl. 1895; stond met Verlaine tegenover Mallarmé en Sar Péladan ten opzichte van de traditionele versificatie; spotte met het academische vers en de Parnassiens; behoorde tot de richting die de directe verstaanbaarheid offerde aan de diepte van gevoel; beoefende het vrije vers. Zie ook blz. 16, 287 en 743 en dl II, 14. blz. 712 r. 6: Cf. De Vl. lett. (1912), blz. 145, bovenaan / r. 8: '23 en '28: gongorisme voor gezochtheid / r. 8-10: '23 en '28: Waarbij ... De Boer die sterft ontbreekt / na r. 19 volgt in ed. '23 (blz. 119-123): En nu nog het jongste geslacht! Ik heb reeds moeten vaststellen, dat het minder goed vertegenwoordigd is dan het voorgaande: het blijkt, buiten Felix Timmermans, armer aan talenten van algemeen-erkende beteekenis. Van de allerjongsten - de mannen beneden de vijfendertig jaar ... - is er zelfs geen enkel boek dat op een hernieuwing wijst zooals die in onze poëzie merkbaar wordt. Berto van Kalderkerke in zijn landelijke novellen (Uit Donkere Dagen, 1913; Uit Blijde Dagen, 1914), Ernest ClaesGa naar voetnoot1 (geb. 1885), die oorlogsherinneringen ophaalt, de dichterlijk-droomerige Hugo van WaldenGa naar voetnoot2, schrijver van Elooi in 't Woud, en Franz de Backer (geb. 1891) met Het Dochterken van Rubens (1922), zijn aangename vertellers, van wie zeer goede brokken kunnen aangehaald worden. André de Ridder (geb. 1888)Ga naar voetnoot3, vooral te prijzen in Filiep Dingemans' Liefdeleven (1911) en De Gelukkige Echt van Mijnheer Dingemans (1912), gaf gevoelige psychologie van wufte | |||||||||||||||||
[pagina 916]
| |||||||||||||||||
jongelingschap in de moderne grootestad, terwijl Lode MonteyneGa naar voetnoot1 (geb. 1886), die met De tweede Lente van meneer Quistwater (1914) dichter bij Baekelmans kwam te staan, in zijn liefdesroman Het Schoone Avontuur (1923) een proeve levert van rustig en zeker uitgewerkte karakterteekening. De beste onder die realisten lijkt me Willem ElsschotGa naar voetnoot2 te zijn (pseudoniem van Alfons de Ridder, geb. 1885): de zuiverste, die op de meest objectieve wijze, sober, helder en raak, met een humor die alleen in het cynisch-koele der waarneming ligt, en met preciese keus der trekjes die ‘het doen’, zoo weet te verhalen dat de menschelijke werkelijkheid rechtstreeks tot ons spreekt. Door zijn toon is Villa des Roses (1913) een eenig verschijnsel in onze letteren. Naast die dienaars der dagelijksche waarheid hebben we de minnaars der fantasie: in de eerste plaats het Liersche groepje, waar Felix Timmermans met zijn vroegste werk toe behoorde, en dat door zijn licht in de schaduw werd gesteld: Jozef ArrasGa naar voetnoot3 met zijn Gekke Sprookjes (1909), waaronder die aardige Begijnhofsprookjes, en Frans ThiryGa naar voetnoot3 die samen met Timmermans ook een reeks Bagijnhof-Sproken schreef (1910). Buitengewoon fantastisch, en niet zonder invloed van Pallieter-stijl, is Het tweede Leven van Wieske Veyt (1922), door den Gentenaar Clovis Baert, een der laatst-gekomenenGa naar voetnoot4 Midden in dat geslacht straalt kalm de glundere gezondheid van Felix Timmermans (geb. 1886). Daar staat hij: wie kent hem niet? En wat zou ik veel over hem gaan praten? Zijn kunst is zoo klaar | |||||||||||||||||
[pagina 917]
| |||||||||||||||||
en hij geeft er zich zelf met zulk een gulle natuurlijkheid, dat we genieten het eenig redelijke vinden en allen critischen commentaar beuzelwerk. Wat men wellicht niet zoo algemeen weet, 't is dat hij volstrekt niet begonnen is met te pallieteren: zijn eerste boek heette Schemeringen van de Dood (1910); in onrustwekkend halfduister liet hij er het onnoembare geheim spoken. Maar hij bleef in dien kelder niet: de geweldige reactie tegen zijn ziekelijk gemijmer wasGa naar voetnoot1, midden in de oorlogsellende die ons toen bezocht, zijn zegevierende Pallieter (1916). Daarop volgde Het Kindeken Jesus in Vlaanderen, dat sommigen om zijn bezonkenheid nog meer bewonderen, en ik zal daar niet over twisten, want ik houd telkens het meest van het boek waarin ik aan 't herlezen ben, - al lijkt, bij nadere bedenking, Pallieter me toch een ongemeen oorspronkelijker schepping dan die in de literatuur al vaak beproefde primitieve of Breugelsche voorstelling van evangelische geschiedenis. Naast Boudewijn, een satire in verzen, die meer naar onzen ouden Reinaert zweemt, en een klein begijnhofvertelseltje, De Zeer schoone Uren van juffrouw Symforosa, verscheen verder nog de roman Anna-Marie, in menige bijzonderheid van den besten TimmermansGa naar voetnoot2, maar als geheel toch veel minder dan die onvergangbare Pallieter, waar we steeds naar terugkeeren en dien ik liefst aan het slot van dit overzicht zijn bloeiend wezen laat opsteken, als een aankondiger van het land van belofte waar onze literatuur van morgen in spelemeien moge, - amen! Wat Timmermans, in zijn gezamenlijk werk beschouwd, volgens mij van zijn voorgangers onderscheidt, wat de verschillende gaven zijn die door hun samengaan het eigenaardige van zijn persoonlijkheid uitmaken? Niemand heeft wellicht op zoo aantrekkelijke wijze die twee hoedanigheden vereenigd, die dikwijls de beste Vlaamsche | |||||||||||||||||
[pagina 918]
| |||||||||||||||||
kunst kenmerkten: den klankrijken kleurenglans der zinnelijkheid, mét de innigheid van het gemoed, - die liefde voor den uiterlijken luister van het leven, mét dien intuïtieven zin van een hart, dat zich door zijn eenvoud zelf gelijk voelt met het mysterie. En van dat verbond van innigheid en schilderachtigheid gaat bij Timmermans zulk een bekoring uit, doordien hij zoo verrassend-natuurlijk weet te zijn. Zip impressie drukt hij zoo onmiddellijk uit als maar kan, zóó als ze in hem ontstaan is: daartoe grijptGa naar voetnoot1 hij, geheel vrij van conventie of gewoonte, naar het beeld dat hem het meest juiste en intense blijkt, zonder zich er om te bekreunen waar het vandaan komen moge. Het kan eer zonderling schijnen, doordat soms de zaak en het beeld, in de werkelijkheid, ver van elkander afliggen, al werden ze één in de impressie; zoo'n beeld prikkelt nog aardiger onze aandacht, als het de suggestie van een innerlijke verhouding in een krachtig samenvattende verkorting insluit; of het is juist door zijn vanzelfsprekendheid zoo onverwacht-treffend: alsof we keken met de geestesoogen van een kind, dat de dingen voelend-zien zou voordat het ooit van anderen wat geleerd had. Ik sla den roman Anna-Marie open op goed geluk en vind er zonder zoeken staaltjes van die verschillende beeldsoorten: ‘Zon en schaduw joegen achter elkander over de purperen vlakte, gaven haar soms robijnen glanzen, bisschopkleuren...’ (blz. 100) - ‘... uit een gracht van donker, bekroesd water, waarin twee zwanen dreven, rees het witte kasteeltje op met zijn vier plompe hoektorens, zijn hoog schaliën dak, en de gouden Eenhoren boven de breede, moederlijke poort...’ (blz. 114). - Tusschen het waterkruid van den vijver ‘lagen karpers roerloos stil als steenen, die niet zakten’ (blz. 115). Iets van den naïeven eenvoud van dit laatste beeld is er overal bij Timmermans, in elk voorstellingsgeheel. Ook het stoutste lijkt er zoo vanzelf gekomen, gedragen door den rythmus van de volkstaal. Zijn tafereelen hebben de frischheid van het nieuwsteGa naar voetnoot2 impressionisme èn de hartelijkheid van een oude prent. Al dat spontane heeft hij eens vrijer dan ooit laten losspringen in zijn Pallieter: een boek zoo spontaan zelfs dat er geen bouwplan in te ontwaren valt, maar een boek als een feestelijke Meimorgen, | |||||||||||||||||
[pagina 919]
| |||||||||||||||||
de geweldigste verheerlijking van het boordevolle leven waar zijn ‘dagenmelker,’ herboren Uilenspiegel, onbezorgd in grasduint, met zijn tien zinnen en zijn open gemoed gulzig genietend van het aardsch paradijs der werkelijkheid, slurpend het geluk uit ieder oogenblik, zalig in zijn gezonden roes, één met boomen en wolken, en den regen en de zon, de dieren en de menschen en het groote hart van moeder natuur. En als sommigen beweren, dat Pallieter alleen het zinnelijke leven bezingt, dan meen ik dat ze niet weten wat liefde is. Pallieter, vol van de sappen van onzen grond, vol van den geest van ons volk, zij me, op deze, laatste bladzijde, een symbool van die moderne Vlaamsche literatuur, waar we nu den blik nog eens laten over gaan: in haar menigvuldige verscheidenheid en haar ononderbroken samenhang verschijnt zij ons als met de kracht der noodzakelijkheid gegroeid uit het vleesch en de ziel der Vlaamsche gemeenschap. In dat nauw verband tusschen de kunst en het volk moet datgene gezocht worden wat de Vlaamsche literatuur haar eigen karakter geeft: het is datgene wat menGa naar voetnoot1 erkennen kan in de volledige menschelijkheid van den meest aristocratischen eenling, Karel van de Woestyne, zoowel als in de ongedwongenheid van den lieder-zingenden René de Clercq; datgene wat ten slotte wellicht het best de eenheid verklaart van die heele ontwikkeling: van Gezelle tot Timmermans. blz. 713: Op VI en VII (blz. 754) slaat in de eerste plaats de vermelding in de editie van 1938, titelpagina: ‘om- en bijgewerkt’. Cf. '23: blz. 119-123; '28: blz. 120-123; plus al 113-114. De tekst hier bij regel 19 beginnend, komt voor in editie 1928 (hoofdstuk XI, De jongeren, blz. 114), evenwel voorafgegaan van: Vele ‘jongeren’, voor wie ik hier nog aandacht vragen moet, zijn even oud als sommige schrijvers, die reeds in de vorige hoofd- | |||||||||||||||||
[pagina 920]
| |||||||||||||||||
stukken genoemd werden. Maar ze kenschetsen beter den geest van na den oorlog, en daar gaat het nu om. Waarbij ik me beperken zal tot degenen die werkelijk wat nieuws gebracht hebben. Hoef ik er op te wijzen, dat de beste vertegenwoordigers van het oud geslacht voortgegaan zijn met hun werk uit te bouwen en nog blijk geven van onverzwakt of steeds rijper wordend talent? Enkele jongeren hebben zich bij hen aangesloten en volgen in hoofdzaak dezelfde lijn. / r. 17: A.V. doelt wellicht op de groep, die - zonder opzettelijk geformuleerde doctrine - geschaard stond rond het Fonteintje, zie blz. 725, tenzij ook Het roode Zeil hier in 't vizier wordt genomen / r. 19: '28: zal hun / r. 20: '28: Maar dat zich daarnaast verschijnselen voordoen / r. 21: (zie noot bij r. 17); hier gaat het om de principes, waarop Ruimte zich beriep / r. 22: '28: voorbereiden, dat vooral is het toch, dat hoop geeft op de gezonde ontwikkeling van onze literatuur. blz. 714 r. 1-25: '28: ontbreken / r. 7 en vlg.: Deze laatst gekomenen hebben het A.V. niet gemakkelijk gemaakt, cf. Onze na-oorlogse literatuur; Verz. W. II, 526. En het vinnig maar zeer interessant betoog van V.J. Brunclair (Vl. Arbeid, 1922, nrs. 6 en 8, blz. 212 en 246: Over moderne literatuur; referaat voor het ‘Kongres voor Moderne Kunst’, Antw., Jan. 1922 / r. 18: tijdschrift uitgegeven door de pas gestichte en door Eug. de Bock (zie blz. 734) geleide Uitgeverij De Sikkel, Antwerpen, 1920-1921 / r. 26: '28: Er zijn karaktertrekken / r. 27: '28: alle Europeesche landen... worden / r. 28: '28: verschrikkelijke omwoeling. blz. 715 r. 3: '28 : - zelfs onder de ouderen getuigt hiervan Fernand Toussaint met zijn Peruviaansche Reis / r. 7: '28: bij het verschijnsel / r. 14: '28: komt zich / r. 24: zie blz 727 en 629 / r. 25: '28: dan een hedendaagsch / r. 27: '28: duidelijker spreken / r. 28: '28: vorige geslacht / r. 29: '28: dat over 't algemeen de hernieuwing / r. 30: '28: er meer een is / r. 31 tot 4 regels 715 in vervanging van uitg. '28: We blijven nog hopen op een vollediger bevrijding, die ons het waarlijk gróóte schenken zal! blz. 716 Par. 1: Het toneel komt in ed. '23 voor, - zonder titel - op blz. 80-82. In ed. 1928, gewijzigd: blz. 115-118, in XI De jongeren. Om het overzicht zo duidelijk mogelijk te maken be- | |||||||||||||||||
[pagina 921]
| |||||||||||||||||
palen wij er ons bij de versie van 1923 hier af te drukken en in voetnoot de ev. wijzigingen voor 1928 aan te brengen. Sommige passages zullen in de latere tekst terug opduiken. Versie '23: Ik moet wel bekennen, dat die vooruitgang niet zoo algemeen treft in ons tooneel. De kunst, die het nauwst in aanraking staat met de breede schare, lijdt nog onder het gemis van een groot publiek dat genoegzaam ontwikkeld zijn zouGa naar voetnoot1. De dichterlijk-dramatische proeven van Raf Verhulst (Jezus de Nazarener) en van den rijk- en machtigaangelegdenGa naar voetnoot2 Cyriel Verschaeve (geb. 1874), o.m. zijn Jacob van Artevelde en zijn JudasGa naar voetnoot3, geven ons nog niet het poëtische zoo tot leven-op-de-planken omgezet, dat we den indruk van het volkomen ‘verwezenlijkte’ zouden krijgenGa naar voetnoot4Ga naar voetnoot5. Onze tooneelschrijvers bewegenGa naar voetnoot6 zich op het zekerste terrein, waar ze in realistische stukken het ruwere volk afschilderen, zooals Lodewijk Scheltjens (geb. 1862), bij wien echter temperamentvolle oprechtheid niet altijd het gebrek aan gaven kunstzin vergoedt (De Leemkruier, Rivierschuimers), en vooralGa naar voetnoot7 Cyriel Buysse met zijn sociaal drama | |||||||||||||||||
[pagina 922]
| |||||||||||||||||
Het Gezin van PaemelGa naar voetnoot1. In die richting lijkt me de beste onder de jongerenGa naar voetnoot2 Gaston Martens te zijn (geb. 1884Ga naar voetnoot3, schreef o.a. Paus van Hagendonck, The Golden River, Derby, Parochievrijers), van wien men niet bezonkenheid of gevoel voor psychologische schakeeringen eischen mag, -Ga naar voetnoot4 sommige van zijn stukken ontberen zelfs de vaste dramatische kern, - maar door allerlei juist waargenomenGa naar voetnoot5 trekjes weet hij een schilderachtige werkelijkheid overtuigend samen te stellen, enGa naar voetnoot6 zijn ongemeen levendige dialoog spettert van spontane, luimige, leutige, pittige volkstaalGa naar voetnoot7. Wat het burgerlijk drama of de zedencomedie betreft, die blijken het bijzonder lastig te hebben, daar er ten onzent boven het dialect feitelijk nog geen algemeene omgangstaal bestaat, die te gelijk beschaafd en door-en-door natuurlijk zijn zou. Het zal hier volstaan, Edmond RoelandGa naar voetnoot8 te noemen, SabbeGa naar voetnoot9 met Caritas, en onder de laatst-ge- | |||||||||||||||||
[pagina 923]
| |||||||||||||||||
komenen, Ernest W. Schmidt met o.m. zijn Kindernummer. Willem Putman, (geb. 1900) bij wien hier en daar wat invloed van Ibsen of van Shaw te merken valt, tracht naar verdieping en naar subtieler toonwaarden: hij is nog jong genoeg om te mogen hooren, dat we, hoopvol, naar een ‘definitief’ werk van hem uitzien. Eindelijk heeft kortgeleden Herman Teirlinck gepoogd, met De vertraagde Film en Ik DienGa naar voetnoot1 andere formules in te voeren, de perspectief van het tooneel te vernieuwen, door het gebeurende min of meer los te maken van de werkelijke continuïteit van tijd en ruimte, terwijl hij aansluiting zocht van de dichterlijke verbeelding met de massa: niet zoozeer doordat soms de materieele scheiding tusschen spelers en publiek opgeheven wordt, maar vooral doordat Teirlinck, ter leer gaande bij het middeleeuwsche tooneel, de structuurvormen van het stuk vereenvoudigt, de karakters, dragers van den geestelijken inhoud, veralgemeent, en door gebruik van allegorie en andere middelen zooveel mogelijk al de elementen der handeling veraanschouwelijkt en voor ons bewegen laat. Het resultaat is kleurig en boeiend genoeg; zooals bij al wat Teirlinck voortbrengt kunt ge geen oogenblik onverschillig blijven, uw perceptie werkt voortdurend in delicate spanningGa naar voetnoot2, en toch, gemeten naar zijn eigen bedoelingen, vermogen die stukken u niet geheel te bevredigen: de tegenstrijdigheid tusschen de gesierde beeldspraak van modern-individualistische verfijning en den breederen stijl dien gezonde ‘gemeenschapskunst’Ga naar voetnoot3 vereischt, is ten slotte niet opgelost, -Ga naar voetnoot4 en dit schijnt me slechts een | |||||||||||||||||
[pagina 924]
| |||||||||||||||||
gevolg van de tegenstrijdigheid, waar alle groot werk van Teirlinck, hoe schitterend ook, maar moeilijk aan ontsnapt: het gemoed is niet zoo rijk, dat het de fantasie overal zou steunen en het ruime schema kunnen vullen, het innerlijke blijkt niet bij machte het uiterlijke geheel en gelijkmatig te bezielenGa naar voetnoot1. Ik ben niet gerechtigd, van den zeer artistieken Teirlinck hier geniaal meesterschap te vergen: dergelijke nieuwe proefnemingen gaan niet zonder eenig getast; - maar ik vraag me toch af, of die speelsche wonderdoener niet te vlug aan het timmeren slaat, zoodra de idee van zijn gewrocht hem vast heeft? blz. 717 r. 23: Frans Demers ps. van Frans Beckers (publiceert thans onder de naam Elsing) / r. 26: Paul de Mont (1895-1950). blz. 718 r. 2: '49 (d.B.): De Zonderlinge Gast / r. 12: Dr J. Oskar de Gruyter (1885-1929), doctor in de Germaanse filologie, behoorde tot de groep Ter Waarheid (zie blz. 760), renoveerde het Vlaamse schouwburgleven als student te Gent, en bracht de eerste openluchtvoorstelling (Philoctetes, 1912). Stichtte het Vlaamse Volkstoneel (het Vlaamse Fronttoneel tijdens de oorlog 1914-1918) en werd in 1922 de gezaghebbende directeur van de Koninklijke Nederlandse Schouwburg te Antwerpen, waarvan hij het repertoire vernieuwde en de toneeltaal verbeterde. Voor zijn leven zie het Gedenkboek Dr Jan Oskar de Gruyter (1934). Johan de Meester Jr., (Rotterdam 1897) - zoon van de Nederl. auteur en redacteur van de N.R. Crt. die in drukke briefwisseling was met K.v.d. Woestijne, E. de Bom - werd regisseur van het Volkstoneel, toen de Gruyter naar Antwerpen geroepen werd. J. de M. paste de expressionistische principes toe en monteerde aldus o.a. Tijl van A. van de Velde, (muziek van K. Albert) Maryken van Nymwegen, Het lied van den Soldaat (C.F. Ramuz-I. Strawinski). / r. 13: Staf Bruggen (geb. 1893), toneelspeler die na 1922 menige modern opgevatte rol creëerde (Molière: Le bourgeois gentilhomme) / r. 13-14: zie noot 5, blz. 918. / r. 18 en vlg.: zie noot 1, | |||||||||||||||||
[pagina 925]
| |||||||||||||||||
blz. 919 / r. 20: Ik dien, op het literaire motief van de Beatrijslegende / r. 26: '49: (d.B.): Teirlinck ter leer gaande. blz. 719 r. 3: Gecreëerd te Brussel tijdens de ‘Vlaamsche Hoogdagen’ (1939) / r. 10: zie blz. 923 / Par. 2 De Poëzie: '23 komt voor op blz. 92-95 als fragment van VIII; in ed. '28 blz. 118-120 als fragment van XI, De jongeren: '23: Onder de dichters van het volgend geslacht staat Firmin van Hecke (geb. 1884) het dichtst bij Van de Woestyne. Enkele verzwakte echo's van zijn poëzie verneemt men ook nog in den eersten bundel van August van Cauwelaert (geb. 1885), die echter in teer-stille verzen omwasemd van mildheid een eigen toon ontwikkelt. Minder persoonlijk lijkt me pater Hilarion Thans (geb. 1884), al zijn er wel lief-gevoelige dingen in zijn godsdienstige lyriek. Doch gaan we over tot de jongeren, die vooral na den oorlog zijn opgetreden, de generatie van Urbain van de Voorde (geb. 1893) en Wies Moens (geb. 1898), om maar de twee te noemen die me daar het belangrijkst schijnen, dan worden we al gauw een heel verschil gewaar. Ga naar voetnoot1Gezelle heeft geheel afgedaan, Van de Woestyne bijna geheel. Zelfs Maurice Roelants (geb. 1895), die eerst diens invloed onderging, ontsnapt daar nu aan. Alleen bij Urbain van de VoordeGa naar voetnoot2 (De Haard der Ziel, 1921) is een vroegere traditie nog duidelijk zichtbaarGa naar voetnoot3, iets van Van de Woestyne, veel meer van Prosper van Langendonck. Zooals nog hier en daar een van zijn tijdgenooten blijft Van de Voorde de oude geregelde metriek getrouw, den ‘schoonen vorm’, al beheerscht hij dien niet met hetzelfde meesterschap als Van Langendonck. Doch meer dan bij dezen verwijdt zich zijn persoonlijke psychische ervaring, somber van gedachtenernst, tot het beeld van algemeen-menschelijke geestesconflicten. Dat is een eerste trek dien men bij de meesten thans aantreft: | |||||||||||||||||
[pagina 926]
| |||||||||||||||||
zij willen niet opgesloten blijven in eigen vreugd of smart, houden hun hart open voor al het wereld-gebeuren, voelen zich als deelen van het groote leven. Ook geen beschrijving meer van een apart stukje natuur, met schildersoog gezien of in verhouding gebracht tot den individueelen gemoedstoestand van 't oogenblik. Het op zich zelf staande en het egocentrische worden overwonnen door den zin voor cosmos en gemeenschap. Vandaar ook dat romantische gevoeligheid volkomenGa naar voetnoot1 verdwenen is, de gevoeligheid van hem die zich verteedert over zijn eigen leedGa naar voetnoot2. De mannen van na den oorlog hebben veelal een zakelijker kijk op de dingen. InGa naar voetnoot3 de LiederenGa naar voetnoot4 van Droom en Daad van August van Cauwelaert (1918) neemt de sobere werkelijkheid al de overhand, maar de geweldige menschenmoord heeft b.v.Ga naar voetnoot5 Daan Boens (geb. 1893) snerpender verzen ingegeven Ga naar voetnoot6 Onder onze dichters zijn dan ook de meest ‘moderne’ wars van alle versiering, van allen omslag; zij willen zoo rechtstreeks mogelijk zeggen wat ze te zeggen hebben,Ga naar voetnoot7 met een ongedwongenheid die tot ‘laisser-aller’ gaan kanGa naar voetnoot8Ga naar voetnoot9. Zij verkiezen het vrije vers. | |||||||||||||||||
[pagina 927]
| |||||||||||||||||
Zij verzaken het volgehouden georgel van den redeneertoon. Daar kunst eigenlijk schepping is, die zich niet de wet laat stellen door de strenge logica van het verstand, vermijden ze geen gedachte-sprongen, of bepalen zich bij reeksgewijs-opgeteekendeGa naar voetnoot1 afzonderlijke indrukken, die dan samen de volledige voorstelling moeten oproepen. In de beelden die ze daartoe gebruiken kennen ze geen verschil tusschen edel en onedel: ze grijpen naar het meest bij-de-handsche uit hun gewone omgeving, als het zich vanzelfGa naar voetnoot2 aanbiedt en geschikt blijkt. Er bestaat geen aristocratie der beelden meer. De sterrentrans wordt vergeleken met een open caroussel, en in het koor kan de sirene niet minder dienstig zijn als stoomfluit dan als meermin. Ga naar voetnoot3Invloed van Fransche dichters, Paul Claudel, Charles Vildrac en anderen, is daarbij niet altijd te loochenen. Achter Claudel ontwaart men dan licht den Amerikaan Walt Whitman, voor wien reeds Van Nu en Straks herhaaldelijk aandacht eischte. Een der ‘ouderen’ uit het Van-de-Woestyne-geslacht, Karel van den Oever, die al tuk was op soms wat gezochten eenvoud, houdtGa naar voetnoot4 gelijken tred met onze jongste dichters.Ga naar voetnoot5 Onder hen is 't vooral van Wies Moens (geb. 1898), schrijver van De Boodschap, De Tocht, Opgangen (1920-1922), en van Achille Mussche, dat ik verzen onthouden heb. Waar dezen op hun best zijn brengen ze werkelijk een verschen klank, jeugdige schoonheid van geloof dat loutering en verruiming zoekt, verlangen naar den nieuwen mensch, lyriek vol bron-frisch opborrelende kracht soms die tot breede bewegingen | |||||||||||||||||
[pagina 928]
| |||||||||||||||||
kan uitdeinen, weerspiegelend dan ineens de geestelijke klaarte van een lente-hemel. Volledigheidshalve voeg ik hier nog bij, dat we ook met Paul van Ostaijen (geb. 1896) en Victor Brunclair (geb. 1899) onze allermodernsten hebben, naar den aard van Guillaume Apollinaire, Blaise Cendrars of van sommige Duitsche expressionisten uit de Sturm-groep (zie blz. 929). Waar ik ze begrijp vind ik ze niet mooi, en heelemaal niet buitengewoon; waar ik ze niet begrijp laat ik het oordeel liever aan een ander over.. blz. 720 r. 21: Cf. De Vl. lett. (19322), blz. 145. blz. 721 r. 20: Cf. tekst 1928, blz. 926 blz. 722 r. 6: Cf. tekst 1928, noot bij tekst '23, blz. 926 / r. 9 en vlg.: cf. tekst '23 blz. 925. blz. 723 r. 4: '49 (d.B.): ontsluierde / r. 23 en 25: cf. tekst '23, blz. 926. blz. 724 r. 18: '49 (d.B.): elegantie. | |||||||||||||||||
[pagina 929]
| |||||||||||||||||
blz. 725 r. 9: Het Fonteintje (Brussel, 4 Juni 1921-Juli 1924). Onder leiding van R. Herreman, K. Leroux, R. Minne, M. Roelants. Met letterk. bijdragen, studiën en critiek. Jrg. I gekenmerkt als ‘drie-maandelijks’ / r. 10: Paul Jean Toulet (Pau 1867-Guéthery Bass. Pyr. 1920); Tristan Derème (= Philippe Huc Derème, Marmande 1889-Saint Pré, Bass. Pyr. 1941) / r. 17: zinspeling op het tijdschr. Ruimte, zie blz. 714. blz. 726 r. 3: Zie blz. 629, en 715 / r. 8: in Poëzie (1919-1925): Landing (19322), Lied / noot: Vermeylen bedoelt de uitg. van 1925. In Het Huis, Verzen, is opgenomen de derde druk van De Loflitanie... Niet enkel werd de bedoelde passus weggelaten, doch nog andere versregels werden geschrapt, bv. blz. 58, 4de lijn: ‘Franciscus, eenige heilige, wiens beeld men ons niet gecamoufleerd heeft met schreeuw-kleuren en flauw-romantiek’; blz. 60, 11de lijn: ‘flinke Madelon genot’. blz. 727 r. 1: Zie blz. 629 en 715 / r. 3: Charles Vildrac (Parijs 1882) behoorde tot de Abbaye-groep, met Luc Durtain, G. Duhamel enz; bracht in het toneelrepertorium een onbestemde weemoed tot uiting (Paketboot Tenacity). Hij stond met zijn groepsgenoten en de unanimisten in ‘humaniteits’-dienst.; Guillaume Apollinaire (= Wilhelm Apollinaris de Kostrowitski, Rome 1880-Parijs 1918), door Eppelsheimer geciteerd als ‘kosmopolitischer Zögling aller europäischen Literaturen’, er op doelend dat hij, Rus geworden Pool, in Italië werd opgevoed, lang in Duitsland verbleef en zich ten slotte in Frankrijk vestigde. Zijn debuut valt, omstreeks 1909, doch zijn modernistische invloed dagtekent van later, wanneer hij het impressionisme ontwassen, de syntaxis opoffert voor het dynamisme van woord en woordbeeld en aldus tot zelfs de typografie revolutionneert (Cf. Zijn Calligrammes, 1918Ga naar voetnoot*) / r. 4: Franz Werfel (Praag 1890-Beverley Hills, Calif. 1945), buiten de dichtkunst | |||||||||||||||||
[pagina 930]
| |||||||||||||||||
(zie volgende noot) beoefende W. vooral de romanvorm met een grote belangstelling voor de tragiek van historische figuren (Verdi, Jeanne d'Arc, Keizer Maximiliaan van Mexico); ook de problematiek van de moderne jeugd verontrustte hem; Else Lasker-Schüler (= Else Walden, Elberfeld 1876-Jerusalem 1945) behoorde met Georg Trakl, F. Werfel, Georg Heym, W. Hasenclever e.a. tot de school, die om de Ie wereldoorlog nieuwe poëzievormen bracht, geïnspireerd door de roep om een nieuwe mensheid. / r. 14: In het voorjaar van 1916 zochten vijf literatoren, (de Duitsers Rich. Hülsenbeck, Hugo Ball, Hans Arp, Franz Elzasser, en Tristan Tzara plus Marcel Janco, Roemenen) in een Zürichs cabaret ‘Voltaire’ naar een pseudoniem voor een zangeres. Zij stootten in een dictionnaire op ‘Dada’ (houten paard) en vonden dat zo leuk om aan te duiden al wat zij in ‘Voltaire’ lanceerden als aanklacht tegen al wat burgerlijke allures had in kunst en leven, dat zij het tot ‘Ismus’ verhieven. Het ‘dadaïsme’ ging ras de wereld over. De Duitse expressionisten van de Sturm-beweging (1920: Herwarth Walden (cf. W. Mehring: Die verlorene Bibliothek 1953, blz. 121), Oscar Kandinsky, Kokoschka, Alfr. Döblin, Paul Scheerbart, August Stramm, Kurt Heynicke) zien als het ware uit zichzelf een ‘dada’-ambiance ontstaan. Deze Duitse dichters drongen in Vlaanderen vooral door, toen de bloemlezing Menschheitsdämmerung, 1920, bezorgd door Kurt Pinthus, verscheen. De ethische grondslagen voor deze zeer talrijke groep werden gelegd door Kazimir Edschmid. Zie ook noot bij r. 7 en vlg., blz. 714. - Franse dadaïsten (Rev. Littérature, 1919-1921) zijn Aragon, A. Breton, P. Soupault, T. Tzara, P. Eluard, R. Desnos, J. Artaud. blz. 728 r. 6: '49 (d.B.): lijkt me; in '38 drukfout / r. 23: cf. noot bij blz. 714 / r. 29 en vlg.: tekst 1928, blz. 928 W. Moens werd tot gevangenisstraf veroordeeld voor zijn activistische houding tijdens de oorlog 1914-18. blz. 730 r. 4: Voor de ideologische atmosfeer van Wies Moens en cs: Ter Waarheid (zie blz. 887 en 906) met het gedachteleven in Vlaanderen en in de wereld. Maandschr. over godsdienstleven, kunst, staathuishoudkunde in Vl. en in de wereld. Gent 1921-24, | |||||||||||||||||
[pagina 931]
| |||||||||||||||||
jrg. III-IV Maandschrift v. kritiek en v. initiatie in het geestesleven der menschen. (III. met inleiding van George van Severen). Pogen: Maandschrift der jonge gedachte in Vlaanderen. Gent 1923-1925. Geen redactieleden worden vermeld. Motto: Elck poight om 't syne (Bruegel). blz. 731 r. 3: Jean Arthur Rimbaud (Charlesville 1854-Marseille 1891). Bedoeld wordt de invloed van Bateau ivre, het gedicht dat lang - alhoewel gekend - ongedrukt bleef. Verschenen in Poètes Maudits en daarna in OEuvres (1912, blz. 84) / Par. 3: Het Proza: '23: komt voor op blz. 119-123 als fragment van X. Andere vertellers. In ed. 1928 van blz. 113-114 als fragment van X. Andere vertellers en 120-123, als fragment van XI. De jongeren. / r. 9: Joris Eeckhout (1887-1951) / r. 10: '49 (d.B.): drukfout '38 (Ghysen) hersteld. blz. 732 r. 8 en 9: Zie blz. 915. blz. 733 r. 4: Zie blz. 916 / r. 26: '49 (d.B.): ontsluiert. blz. 734 r. 8-9: '49 (d.B.): geschrapt: en waar het wel uitgesproken wordt, slechts / r. 16: '49 (d.B.): vroeger / r. 18: Monteyne: zie voetnoot blz. 916 / r. 19: noot bij blz. 714 / r. 24: zie blz. 915. blz. 736 r. 2: '49 (d.B.): Begijnhof-Sproken / r. 9: '49 (d.B.) herstelt foutieve titel '38: Schemeringen van de Dood / r. 26: cf. De Vl. lett. (19322), zie blz. 146. blz. 737 r. 5-6: Cf. Gabriël Opdebeek (Vlaams auteur verblijvend te Laren) in De Amsterdammer, 4 Nov. 1916: ‘genoeg... aan boeren-literatuur. En is kunst niet... het naar voren brengen der moderne ziel?’ 1917: C. Scharten in De roeping der kunst (Van Marcellus Emants tot Nico van Suchtelen): ‘In Pallieter ontbrak de licht versterkende schaduw, het heil van het lijden, dat soms tot een des te dieper geluk de noodzakelijke louteringsweg is’ - Verslag over de Blijde werelddag in N(ieuwe) R(otterdamsche) C(ourant) 22 Mei 1918; bespreker ergert zich, omdat J.A. Anker Smit in Pallieter de sociale toekomstmens zou hebben gezien, een figuur zonder gemeenschapszin en zelfbeheersing. / r. 11: '49 (d.B.): maar dit is / r. 17: ‘Pallieter’ is zelfs als subst. in de omgangstaal overgegaan, waar het ‘naakt’ betekent: Hij loopt in zijnen P. rond. / r. 24 en vlg.: Tasso II, 1 (1790): ‘So fühlt man Absicht, und man ist verstimmt.’ Meestal | |||||||||||||||||
[pagina 932]
| |||||||||||||||||
geciteerd als: Man merkt die Absicht und man wird verstimmt. blz. 738 r. 3: Cf. Een half uur met P.B., in Vandaag 1929, no 1, blz. 5: Onze groote interviews, Verz. W. II, 541 / r. 19: '49 (d.B.): kenmerken / r. 26: zie 3de r. / r. 28: '49 (d.B.): Jezus; '38: Jesus. blz. 739 r. 19: '49 (d.B.): voelend zien. blz. 741 r. 3: De Geuzenstad, historische verbeeldingen uit de XVIe-eeuw / r. 4: Genoveva van Brabant (1920!) eerste hoofdst. in Vl. Arbeid, Nov.-Dec. 1919, Iste jrg. 1, N. Reeks / r. 7: '28: blz. 120, zie hieronder / r. 12: '28: blz. 120: Het verlaten van het gewoon realisme voor meer innerlijke ziening blijk o.m. uit de Historische Verbeeldingen van Jaak Lemmers, zooals de neiging tot complexer geestesontleding uit enkle romans van Paul Kenis (geb. 1885), Lode Monteyne (geb. 1886) en Eug. de Bock (geb. 1889), maar nergens beter dan uit het werk van Maurice Roelants... / r. 16: Gustave Flaubert (Rouen 1821-Crouset 1880). blz. 742 r. 2: '49 (d.B.): heeft niets met blz. 743 r. 14: Laforgue, zie blz. 16 en 711. Moralités légendaires, 1887. blz. 745 r. 7: '28: blz. 120: [De neiging tot complexer geestesontwikkeling... blijkt nergens beter] dan uit het werk van Maurice Roelants (geb. 1895) die met fijne schemerschakeeringen van Komen en Gaan (1927) ons het voortreffelijkste van zijn geslacht en den eersten zuiver psychologischen roman van de Vlaamsche literatuur heeft geschonken / r. 18: De Jazz-speler; kleine roman met éen personnage en zeventien instrumenten, zijnde een volledige slagwerk-batterij, 1928; blz. 19-20. blz. 746 r. 12: '49 (d.B.): drukfout: gebeuren in het gebeuren / r. 20: cf. De Vl. lett. (19232), blz. 147, r. 9-10. blz. 747 r. 22: '49 (d.B.): groot stuk / r. 24: cf. De Vl. lett. (19322); zie blz. 147 r. 12. blz. 748 r. 14: Cf. De Vl. lett. (19322); zie blz. 147 r. 14. blz. 750 r. 2: Het overzicht door A.V. in deze derde editie geboden reikt tot 1937 (zie blz. 713). In deze periode valt dan ook het redactioneel deelgenootschap van vier Vlamingen in het Nederlandse ‘Forum’, geleid door Menno ter Braak, S. Vestdijk en V. van Vriesland. Het gaat om Marnix Gijsen, Reimond | |||||||||||||||||
[pagina 933]
| |||||||||||||||||
Herreman, Maurice Roelants en Gerard Walschap. Zij staan vermeld voor jrgn. III en IV (1934-1935). Maurice Roelants was mederedacteur (met Menno ter Braak en E. du Perron) van de eerste jaargang af: 1932. Juist vóor het afsluiten van de periode was in Vlaanderen nog Vormen ontstaan, April 1936, Tweemaandelijksch letterkundig tijdschrift onder leiding van G. Buckinx, Paul de Vree en René Verbeeck. Reeds in 1937 werd de redactie uitgebreid met André Demedts en R.F. Lissens, om daarna nog René Berghen en Marcel Matthijs op te vangen. blz. 751 r. 29: Fedor M. Dostojewski (Moskou 1821-1881). Na 1914-1918 maakte D. een goede beurt onder het Nederl. lezend publiek in Noord en Zuid. Vele romans werden in het Nederl. vertaald, en velen schaften zich de Duitse Piper-editie aan, terwijl in Dirk Coster's Nieuwe Stem bij herhaling aandacht werd gevraagd voor de problematiek van Dostojewski's eigen leven en dat van zijn helden. blz. 752 r. 26: Rainer Maria Rilke (Praag 1875-Muzot-Sierre 1926): Die Aufzeichnungen des M.L.B., 1910. M.L.B. is het symbool van de moderne, eenzame martelaar, die moeizaam maar hoogmoedig duldt wat het leven brengt, en dat toch ‘iets heerlijks’ vindt. Rilke voert zijn stemmingsbeeld zelf terug op P. Jacobsen (Deen, 1847-1885, auteur van ‘Niels Lyhne’) / r. 27: Zodanig, dat men soms de naam van Alain Fournier oproept en diens roman Le Grand Meaulnes (1913) om de aard van Gilliams' werk te verklaren. blz. 754 r. 1: Te vergelijken met De Vl. lett. (19322), blz. 147 / r. 10: cf. blz. 8 / r. 18: te lezen als: waar hij het slot in het net overschrijft en de proeven van II en III verbetert / r. 23: hier vermeldt A.V. de naam van Joost Jozef Diricksens (= Zetternam), alhoewel deze auteur in de tekst niet besproken wordt. Zie blz. 766. |
|