Aaantekeningen bij Pieter Brueghel de Oude als schilder
van landschappen
Tot vijfmaal toe schreef Vermeylen vrij uitvoerige bijdragen over Bruegel. De
eerste keer, in 1925, in zijn Europeesche Plastiek en
Schilderkunst; vervolgens, in 1928, in de Cahiers de
Belgique (Bruegel et l'art italien); verder, in 1935, het hier gegeven
stuk, als tekst bij een uitgave van tien kleurreproducties naar landschappen van
Bruegel; daarna, in 1937, het hoofdstuk Van Bosch tot Bruegel en
zijn kring, in de Geschiedenis van de Vlaamsche
kunst; en ten slotte, zijn inzicht nog eens samenvattend, bij de omwerking
van zijn Europeesche Plastiek en Schilderkunst tot Van de Catacomben tot Greco, in het laatste kapittel aan de
Vlaamse kunst gewijd.
Het was onvermijdelijk dat Vermeylen - met een uitzondering dan voor zijn studie
in de Cahiers de Belgique, die als wetenschappelijke bijdrage
was bedoeld - bij het tot viermaal toe opnieuw behandelen van hetzelfde
onderwerp en telkens zich richtend tot de ruimste kring van artistiek
belangstellenden, aldus met in de beste zin van het woord ‘vulgariserende’
bedoelingen, in herhaling moest vervallen en zelfs ertoe kwam gehele volzinnen,
ongewijzigd, uit zijn vorige teksten in een nieuw verband op te nemen.
Het zou geen zin hebben, zelfs niet in deze uitgave van het Verzameld Werk, de teksten onderling te vergelijken en de herhalingen
nauwkeurig op te sporen.
Elk stuk is immers als een onafhankelijk, in zich gesloten geheel, bedoeld en
bevat dan ook een algemene karakterisering van de persoonlijkheid van de
schilder met daarnaast de studie van een bepaald aspect van het
Bruegel-phenomeen.
Steeds denkend aan de lezerskring waarvoor hij schrijft verwijst hij ook nooit
naar zijn vorige geschriften en gaat steeds te werk alsof zijn lezer van het
onderwerp niets afweet en alsof hij