Verzameld werk. Deel 2
(1951)–August Vermeylen– Auteursrecht onbekend
[pagina 117]
| |
aant.StarkaddIs 't geen belofte voor onze letteren, dat sinds enigen tijd de dramatische kunst zoveel Vlaamse dichters aanlokt? De jongeren betreden het toneel, verlaten zelfbespiegeling voor daad, voor buiten hen beschouwde beelding, op ruimeren achtergrond, van menigvuldiger leven. Onder onze groten hebben we Rodenbach, die Gudrun schiep, en Hegenscheidt, wiens Starkadd zich ineens voor ons heeft opgericht, fors, vol leven, - behorend tot het duurzaamste, volledigste misschien wat we bezitten. Het goede dat hieruit voor het Vlaamse volk kan spruiten, wat het door zijn toneeldichters aan gemeenschappelijk bewustzijn kan winnen, is thans niet te berekenen. Wat er van zij, Starkadd brengt ons geen woorden enkel voor ‘artiesten’ gezongen, dit is niet meer de kunst van een afgezonderden geest, ook niet ene die vooral de ‘zuivere schoonheid’ zoekt... Er is nog wat anders in den mens dan de zoekers van ‘zuivere schoonheid’ vermoeden! In deze kunst is er vlees én ziel, hier loopt warm het bloed om van werkelijk beminnen, haten, lijden en strijden; deze kunst heeft niets van 's dichters natuur verworpen, zij heeft het gehele leven aanvaard, vol vertrouwen in haar eigen | |
[pagina 118]
| |
aant.evenwicht. En zie! in haar groeide langzaam, maar vanzelf, natuurlijk, organisch, - een geheim voor dengene zelf die ze maakte, - de hogere en onuitsprekelijke schoonheid van al wat volledig en zelfstandig leeft. Gelukkig mag ik van het stuk van Hegenscheidt zonder schroomvalligheid veel goeds zeggen. Het is zeker mijn gewoonte niet om de medewerkers van ons tijdschrift op te hemelen; toch zou mijn lof verdacht wezen, had Starkadd niet onmiddellijk, in ons land, algemene bewondering gewekt, zowel bij tegenstrevers als bij vrienden van wat men de ‘jongeren’ wil noemen. Ik kan nu over dat gewrocht gerust spreken, als over iets dat hier door iedereen aangenomen wordt. Opgewonden artikelen, rechts en links verschenen, bewijzen dat de buitengewone kracht, die de eenheid van dit drama uitmaakt, wel gevoeld, en dat er toch veel in het drama niet begrepen werd. Men vergeve mij dus enige woorden van toelichting.
Waarom gaat menig lezer in Starkadd een symbool zoeken? Men heeft er al heel zonderlinge bediedenissen in ontdekt... Dat velen er iets van hun eigen gevoelsen gedachteleven in vonden, dat er plaats in is voor menige persoonlijke uitlegging, stelt alleen vast dat het stuk klassiek is. Elkeen mag er nu uithalen wat hij wil, en met zijn uitlegging tevreden zijn; maar dat men dit wel begrijpe: er is in Starkadd niets, volstrekt niets, dat ‘symbolisch’ bedoeld is. Alles is er leven, leven, - niets meer, niets minder. Betekent een groot kunstwerk dit of dat, redeneert | |
[pagina 119]
| |
aant.het zus of zo? Het ontstaat niet in het rijk der rede, het is het verstand niet dat zijne vormen bepaalt. Nooit was het iets anders, dan de verwezenlijking naar buiten van de innerlijkste ziel des dichters. In die innerlijkste ziel - ik kan me niet anders uitdrukken, - in onmiddellijke aanschouwing, in die tweede wereld, die 't verstand zelfs niet beschrijven kan, maar wier natuurlijke taal de muziek is, daar alleen wordt het kunstwerk geboren. En wat daar gebeurt is echter dan alle letterkundig symbolisme. De kern van het grote drama is dus eigenlijk niet een ‘handeling’ verzonnen door de verbeelding, een ‘intrige’ door den geest naar goeddunken uitgeweven: de kern is in die tweede wereld te zoeken, in den innerlijken mens. Dáár, onder werking en tegenwerking van al de tegenstrijdigheden van uiterlijk toeval en eigen noodlot, van al het tijdelijke en 't eeuwige dat rondom den dichter en in hem brandt en wentelt, kiemt een wonder gevoel, waarin alles wat zijn drama zal worden reeds besloten ligt, - en hij begrijpt zelf dat gevoel niet, maar het groeit altijd voort, het wordt voller en duidelijker, het ontwikkelt zich tot warme rijpheid. Uit dat gevoel van zijn drama zal de ‘handeling’ zelf geboren worden, en de handelende karakters, en al de beelden en rythmeringen van zang of gesprek. Het is als de onzichtbare dampkring waarin het drama leeft, het gehele dat zijn eenheid uitmaakt, het ‘midden’ waarin elk woord zijn juisten klank geeft, elk gebaar de passende beweging. De dichter volgt geen andere wet, hij luistert naar geen andere stem: het is, wanneer hij eindelijk ‘zijn dromen | |
[pagina 120]
| |
aant.in de volle zon ziet heenstappen,’ de maat van al wat hij neerschrijft. Is het dat gevoel niet, dat op u toetreedt in Macbeth, eer ge iets van 't gebeurende beseft, is 't dat gevoel niet, bijna alleen, dat om u zingt in As You Like It? Twee voorbeelden uit den hoop gegrepen. En laat hem, Shakespeare, eens dat hij in de atmosfeer van zijn drama is, laat hem maar gaan, hij gaat zich zelf niet te buiten. Laat de luchtigste gekheid maar fantazeren waar ze wil, of zichzelf verterende drift razend heenstormen, onweerhoudbaar heenrollen, - overal toch is het schoon, het leven-in-schoonheid spat er uit, want: de maat is er, de onbepaalbare maar enig noodzakelijke maat. Binnen de atmosfeer die door het grondgevoel van den dichter geschapen werd geniet hij volkomen vrijhejd, nooit zal de hogere eenheid ontbreken, de allesbeheersende harmonie. Wat ik daar de atmosfeer noemde is het, wat ons de wreedste scheuringen verdragelijk maakt, het prozaïsche verheerlijkt, de illusie tot waarheid omschept: alles ademt in 't bovenzinnelijke licht der echtste en diepste mensheid. Het doodeenvoudige en het ruwe worden kunst, zodra er dat ruime perspectief rond is. Welke droom is daar geen werkelijk iets, en welke werkelijkheid is er geen schoonheid?
Het grondgevoel, in het toneelspel van Hegenscheidt, is wat er omgaat in de ziel van den skald Starkadd. De kern is dus geenszins de moord van Koning Froth, noch de strijd van Starkadd tegen de moordenaars; maar wel: de innerlijke ontwikkeling van Starkadd, - die ons niet lyrisch, maar enkel door de handeling | |
[pagina 121]
| |
aant.geopenbaard wordt. Wat Starkadd voelt, ziedaar de lucht waarin wij ademen: held en zanger, die de wereld door een licht waas van vertrouwen ziet, en in zijn jeugdigen overmoed nog zo weinig weet van het diepe geheim dat in zijn ziele wordt. Die ziel zal nog door veel smart gelouterd moeten; de hooghartige goedheid en de illusie van liefde waaraan zij zich vasthield ontvallen haar, en nu staat zij alleen, naakt voor zich zelf; wanneer zwakheid en koudberekenende heerszucht het schoonste wat Starkadd kende gedood hebben, wanneer hij weet dat zijne wijdgolvende liefde die van Helga overstroomt als een zee, en in hem alleen nog het verheerlijkte beeld van zijn vriendschap en zijn liefde overblijft, dan richt hij zich op, wordt zich zelf meester, en zijn daden zijn dan beheerst door een rijpen bepaalden wil, door een vast en juist inzicht. Als een man heeft hij zijn noodlot onder de ogen gekeken, en wanneer hij de kroon verbrijzelt, dan is dat als de vernietiging van heel die ontoereikende wereld van schijn. Maar het grote leven roept hem, daar buiten, in de oneindigheid der stormende zee, en, achter zich de te enge liefde van Helga latend, vlucht hij naar de eeuwige beminde, wier stem door het gehele werk bruist en zingt: Gij roept, o zee,
Mijn bruid, ik kom! O stormig hart der zee,
Uw liefde waait mij schier den adem uit!
Ik kom, ik kom, mijn lief!
Op die machtige wording van een mannelijk gemoed, die 't gehele stuk vervult, werken andere gemoederen: | |
[pagina 122]
| |
aant.het wijze koninklijke hart, door sterke goedheid geheiligd, van den ouden Froth, wiens mildheid nog na zijn dood over het toneel blijft zweven; het frisse onbewuste, de kinderlijke vrouwelijkheid van Helga; Hilde is een wezen met Starkadd verwant, maar ene vrouw, op het tweede plan verschoven, en wier edele en stille inborst, geheel in halve tinten, - met dien zwijgenden vrouwenmoed der verzegelde liefderijke zielen, - afsteekt bij de lafheid van Ingel en den kouden wil van Saemund. Kon ik die karakters - bij elke nieuwe lezing zult gij ze echter en fijner uitgewerkt vinden, - maar volgen in al hun schakeringen, die als de onvatbare rythmen zijn van 't ontzaglijke zieledrama... Maar er is nog meet om Starkadd: de lucht, de zee, het volk, - alles door de handeling gegeven, in de handeling vergroeid, - den gezichteinder verbredend, meer ruimte verlenend aan alle daden en woorden. En al die stemmen van liefde en drift, hier hoog, daar laag, traag of snel, afwisselend als het leven, worden tot éne symphonie, die vóór onze ogen en in ons hart zingt, als een oneindige zee van aandoeningen. Dit drama is muzikaal. Niet omdat de verzen ‘welluidend’ zijn: neen, ik bedoel dat het gehele ontstond uit ene eenheid, uit een brandpunt dat gloeide in den innerlijksten mens, in die ‘tweede wereld’ der liefde die het natuurlijke rijk der muziek is. Uit die eenheid werden logisch - dit is, met de eigen, spontane logica van het kunstwerk, - alle onderdelen geboren. Van daar dat gelijke gedragen zijn van het geheel, die mildheid, die kuise macht die er door vloeit overal; vandaar die verhevene harmonie, die volledigheid, die organische | |
[pagina 123]
| |
aant.kracht: alles hier ongedwongen, breed, op zich zelf levend, maar met vaste betrekking tot een middelpunt van leven: alles ineengrijpend, 't een uit 't ander groeiend, zonder één woord dat er buiten valt, niets te veel of niets te weinig; nog eens: zuiver klassiek, en toch bevend en zingend van forsen adem, ademend van dadelijkheid... Stijgend tot den heldendood van Froth, om dan in 't derde bedrijf wat stiller neer te deinen, en weer zwellend, onweerstaanbaar, overstromend van leven, een ogenblik nog plechtig zwevend in 't toneel der kroon,... en dan naar het duizelig einde! - voelt ge niet hoe het ganse drama van zelf glijdt en golft: gij hoeft u maar te laten gaan, het draagt u meê, het voert u op en weer zacht neer, het brengt u ineens tot over die afgronden der menselijke ziel waar geen menselijke woorden meer te horen zijn, om u daarna op te torsen tot een hoogte van waar men het gehele leven overschouwt als had men het nooit gezien. Vergelijkt Starkadd met een treurspel, waarin dat bijzonder muzikale ontbreekt, die innerlijke grondtoon, een treurspel dat slechts ene op het toneel gebrachte ‘intrige’ is: Koning Hagen , van H. Melis, - een stuk dat overigens, onder al ons gewoon Vlaams geknoei, voor een ernstige poging moet gehouden worden: men vindt er die golving niet in, die natuurlijkheid van 't gesprek; er zijn te veel hoeken, de handeling wankelt met schokjes vooruit. Waarom komt die persoon binnen, en treedt die andere uit? Waarom eindigt een bedrijf hier en niet vroeger of later? Waarom volgt dit toneel juist op dat andere? Die gesprekken in zenuwloze verzen zouden nog langer mogen uitgerekt worden, | |
[pagina 124]
| |
aant.niets belet het: want de enige, de nodige maat is er niet, maar willekeur en vormloosheid. Vermoedt men niet gedurig, dat de schrijver achter de schermen de draden houdt van al te eenvoudig omtrokken, niet uitgediepte karakters? Daardoor ook is er in Koning Hagen nog veel zogenaamd ‘dichterlijke taal’ overgebleven, die vals is; daarom moest H. Melis zijn toevlucht nemen tot zeer uiterlijke middeltjes van ‘locale kleur’, wat Hegenscheidt gans mocht versmaden. Er heerst in dat treurspel niet éne grote noodwendigheid die alles schiep. Het getuigt van vlijt, maar in Starkadd is er nog heel wat anders. De noodwendigheid, die van uit de ziel des dichters alle vormen van het drama bepaalt, heerst in Starkadd zo volkomen, dat de willekeur er bijna geheel uit gebannen is, en wij ons verheven voelen in een wereld, met al de bestanddelen van 't werkelijke leven gebouwd, doch waar éne algemene kracht, drijfveer van elke handeling, al zijn onbegrepen tegenstrijdigheden oplost: verheerlijkende zending der kunst, die ons bevrijden komt uit een omgeving van dingen, wier verband wij gewoonlijk niet zien, ons uit een wereld van toeval herrijzen laat in de wereld der noodzakelijkheid, waar wij ons zelf weer gehéél en onverdeeld voelen in de aanschouwing van een allesomvattend noodlot. In Starkadd worden wij door een zeldzame tragiek aangegrepen, omdat wij beseffen, dat hogere krachten hier strijden dan de wil van enige mensen. Dat is weer iets van dat bijzonder perspectief, want dáárvan alleen is er tot nog toe sprake. De handelende personen worden gedreven door iets, dat groter is dan wat hun woorden uitdrukken kunnen: zij volgen het onbekende noodlot | |
[pagina 125]
| |
aant.dat zich in hen ontspint. Het is juist doordat Starkadd en Helga zijn wat ze zijn, dat zij van elkander gescheurd worden: niet door een toevallige gebeurtenis, niet door een samentreffen van omstandigheden, waarvan de oorzaak buiten de innerlijke natuur der karakters ligt. Om het tragische onder zijn zuiversten vorm op ons te laten werken, deed Hegenscheidt niets anders, dan zijne helden te laten handelen zoals zij, naar hun innerlijken aard, handelen moesten; geen enkel ogenblik komt willekeur of toeval hun daden richten; en zo bereikte hij heel natuurlijk het sublieme, waar Starkadd om zo te zeggen van aangezicht tot aangezicht tegenover zijn stormig noodlot zelf staat, aangeroepen door de van bliksems lichtende zee, en waar de kreet van liefde van dien mens, verloren in 't oneindige bruisende leven waar hij naartoe vlucht, de goden zelf tot den kamp schijnt uit te dagen. De tragiek van een treurspel als Koning Hagen , afgezien van de kortademigheid des schrijvers, is hiermee vergeleken van lagere orde: een verhaal, een verwikkeling van omstandigheden is de substantie zelf van dat stuk, en de dichter moet dan, om 't belang der toeschouwers te wekken, ergens een wonderbaar toeval er bij halen: of is 't geen melodramatisch middel, dat Hadubrand precies de zoon van Hagen blijkt te zijn? - ‘Aan mijn hart, mijn zoon!’... Bij Hegenscheidt is het wezen, dat in den strijd meedogenloos en verachtelijk gebroken wordt, schoon het over ongemene wilskracht beschikte, juist Saemund, de miskenner van 't noodlot. Die Saemund wijkt gelukkig af van den conventionelen ‘verrader’ onzer treur- | |
[pagina 126]
| |
aant.spelen: is hij door en door ‘slecht’, handelt hij uit snoodheid? neen: zijn schuld is, een soort van ‘rationalist’ te zijn, die uitsluitend steunt op zijn verstand, die de mensen als benummerde poppen gebruikt, en, een rechte lijn door het ondoorgrondelijk leven trekkend, door eigen wil de onbekende krachten waant te vervangen: En mijn gedachte zal uw noodlot zijn.
Het is Starkadd, de man die zich alleen op de diepste stromingen zijner ziel laat dragen, die Saemund's dromen vernietigt, en hem zelf neervelt: en daar schijnt de grote noodwendigheid, het onontkoombare zelf, zijn gerechtigheid te voltrekken. Merkwaardig genoeg: juist het toneelspel waar de substantie die 't al vormde een innerlijk gevoel is, kon beter geobjectiveerd worden dan Koning Hagen , en boeit door meer handeling. Alles, in Starkadd , tot de geringste aanduiding van een zieletoestand, wordt door de handeling weergegeven, door de handeling alleen. Geen lyrische ontboezemingen: neen, aanschouwelijke daden. Vaak stelt ons een enkel woord voor de onmiddellijke werkelijkheid, en voortdurend zien wij wat er gebeurt. Geen vers is neergeschreven, of 't is met het oog op den toneelindruk, elk gebaar past in het toneelperspektief. Al kan ons hieromtrent eerst een goede vertoning volstrekte zekerheid geven. Welk een buitengewoon vermogen van objectivatie, welk een zelfbeheersing en ‘Gestaltungskraft’ er nodig was om die wereld van gevoel in verpersoonlijkte | |
[pagina 127]
| |
aant.wezens tot vlees en bloed te maken, moet voor den dichter zelf een geheim blijven. Zich stellende tegenover de beeldenmassa, die hij in zijn binnenst voelt worden, tracht hij ze te begrijpen, laat ze buiten hem zelfstandig gaan, zich van elkaar afzonderen en voortgroeien, toetst ze aan al wat hij van 't leven weet. De karakters die hij schiep en bezielde en door zijn mensenkennis afrondde, laat hij nu op zich zelf bewegen, naar hun eigen geaardheid. Zo komt er een ogenblik, dat de geest des dichters die karakters niet meer meester is: zij dwingen hem in hun richting, hij moet volgen; zij spreken, hij schrijft neer wat zij zeggen. Het is of 't algemene leven zelf nu aan 't werk was, om de schepping aan zijne wetten geheel te onderwerpen, totdat elkeen die schepping voelen en begrijpen kan, zonder iets van den schepper zelf te weten. Ik kan niet zeggen hoe die dubbele werking geschiedt, - van den scheppenden kunstenaar en van 't zichzelf voortontwikkelend geschapene, - waardoor de handelende personen een wonder weefsel van eigenaardigheid en algemeenheid worden. De zes rollen, die in Starkadd het toneel vullen, zijn zeer bijzondere wezens, tot in hun geringste zieletoestanden fijn uitgewerkt, maar wij volgen ze met spanning, omdat er iets van ons eigen wezen, en ook iets algemeen-menselijks in steekt en ons voelbaar gemaakt wordt. Vooral van ons is dat meerderjarig worden der individualiteit, die zegt: ik! - die zich tegenover het leven opricht, zich zelf overwinnen wil om zich hoger in stormige eeuwen op te werpen; maar tevens zijn de karakters van Starkadd van alle tijden, van de mensheid. Steunt nu de dichter op een onwankelbare eerlijkheid, | |
[pagina 128]
| |
aant.dat is, laat hij de gevoelens zich zo natuurlijk, zo echt mogelijk ontwikkelen, wacht hij tot het ogenblik, dat zijn werk volledig, bijna vanzelf ontstaat, en wil hij dan niets anders dan zo trouw mogelijk afschrijven wat hem ingegeven wordt, dan is de uitdrukking - als hij zijn taal volkomen meester is, - slechts een formaliteit. En zo is in Starkadd, waar we de mensen zien handelen als kenden wij ze persoonlijk, geen enkel woord dat vals klinkt, geen enkel beeld dat misplaatst is. Rythme, beeld en woord ziet men er gedurig worden, uit den gang zelf van 't gevoel. Elk vers is wat het moest zijn, het kon niet anders, het heeft de stem die het moest hebben; vol, levendig: men ziet er den blik der ogen in, de beweging van het lichaam. Lichamelijk voelt men die verzen, zij deinen en trillen naar den polsslag van het bloed dat er onder vloeit.
Heb ik nu gezegd wat Starkadd is? Er blijft nog oneindig veel over te zeggen; elk toneel zou moeten ontleed worden. Wat ik vooral wenste te doen uitkomen, is dat allesbezielend gevoel, vol plastisch vermogen, ontstaan in een gemoed dat zedelijk evenwicht en levenskennis rijpen deed. Dát, gepaard met de sterke objectiveerkracht, naar de eigen eisen der toneelkunst, en de uitdrukking van 't geheel in een schone, onmiddellijke, ademende taal, - ziedaar een zeer heuglijk verschijnsel in de literatuur der Europese ‘jongere richting’. Dit is geen luxe-kunst meer, geen dilettantisme, geen spelen met gevoelens om het decoratieve dat zij opleveren; dit is geen mozaïekwerk, geen woordengetover en effect-overlading; eindelijk zijn we verlost van die | |
[pagina 129]
| |
aant.gezochte ‘oorspronkelijkheid’, die thans het ziekelijk voorrecht van alle twintigjarige Muzenzonen blijkt te zijn; hier niets dat uit zijn verband gerukt is, geen hypertrophie van den vorm meer, geen overheersing van middelen die voor het doel gehouden worden. Maar een trouwe en volbloedige, een eerlijke en gezonde schepping, waardoor alleen de stem luidt der noodwendigheid, de drang zelf van het leven golft, met een elementaire kracht. Die kunst werkt als een daad. Hegenscheidt is van 't zelfde ras als zijn held, wiens harp desnoods een wapen wordt. Dóor zijn gewrocht spreekt een gehele opvatting van 't leven, zo hecht en breed is het in dat leven gegrondvest. Het is volledig genoeg om van zich ene, in den hoogsten zin, ethische uitstraling op ons volk te doen uitgaan. Heb ik nu gezegd wat Starkadd is? Neen, wat ik vooral wenste te doen vermoeden blijft ongezegd; dat wat ons daar aangrijpt eer we bewust weten wat er gaande is, die onderaardse macht... Men wordt er een zeldzame diepte gewaar, die ik in dit artikel vaak nabij kwam, waar ik vaak langs gegaan ben, en toch... Er is ene onuitsprekelijke schoonheid overal rondom ons verspreid, die in ons het voorgevoel van een andere wereld wekt, waarvan alle bestanddelen in de stilzwijgendste afgronden van ons zelf reeds opgesloten liggen, een wereld die we door onze liefde trachten te bezitten, en harmonischer is dan die, welke onze ogen zien. Wij bemerken niet altijd die tekens die ons tot een vollediger en lichter leven oproepen. Maar als er een die schoonheid in het brandpunt zijner frisse, oorsprongreine | |
[pagina 130]
| |
aant.ziel tot één grote klaarheid samensmelt, dan valt al de schijn van dit bestaan weg, en dan weten wij dat ons voorgevoel van een hogere harmonie der menselijkheid wezenlijker dan leven of dood is. Starkadd brengt ons nog eens die vreugd en dat heimwee.
1898 |
|