Verzameld werk. Deel 1
(1952)–August Vermeylen– Auteursrecht onbekend
[pagina 432]
| |
aant.Van GelukHoger dan schijn
van 't mensen-zijn
in grijze guurheid
droef neêrgebogen,
- vèr bóven logen
van levensbanden,
wílde ik gebouwd een hemel voor mijn puurheid,
als prinsekind van langverloren landen.
O ijsglanzige wijdte mijner landen,
ijslichtend licht doorschijnend als goudraggen bevend!
o recht, en bleek van kuisheid, herléven
kind! mijn krystallen ziel in mijn handen!
Over mijn stille handen
gevouwd in offerande
glijden lichtwaduwingen...
- verre herinneringen
suizelen rond mijn ogen
volzalig neêrgeloken...
De zilvrige misten
langs 't uitgewiste
hel verregezicht,
en 't water, en 't maagdenaakt morgenlicht
dat bloesemt in hemelse lelieperken,
het straalt al uit mij als innige bede,
't weerkaatst mijn ziel van zondagsvrede,
- stil opengeruist, als engelenvlerken...
| |
[pagina 433]
| |
Stoeten blankvoetige dromen, zingend,
gaan voorbij naar omhoog, met lange gewiegel...
Zij schouwt, mijn Ziel, in de ziel aller dingen,
lachend en kalm, als in wondre Spiegels.
|
|