Frans uit zijn eersten slaap door de baker gewekt: een bloeduitstorting!... Hij is er dadelijk bij, tracht den vloed te stelpen, laat Dr. Powis opbellen, die spoedig daarop met opgestroopte hemdsmouwen naast hem aan het werk is. Ze lossen elkaar af om door masseeren een inkrimping van de baarmoeder te bekomen. Dat blijkt eerst wat te helpen, maar slechts voorbijgaand. Nu Frans inziet, welk onmiddellijk gevaar er dreigt, beheerscht hij weer volkomen zijn hersens en zijn bewegingen. ‘Is 't erg?...’ vraagt hij. De andere knikt ja, mompelt: ‘Ze is zeer zwak.’
- Ik had toch alle voorzorgen genomen...
Brutaal knort Powis tusschen zijn tanden: ‘De beste voorzorg was, haar niet zoo gauw een tweede kind te lappen.’
Er valt alleen nog nu en dan een kort bevel. Ze wordt met inspuitingen van caffeïne opgehouden en het masseeren gaat door. Ze klaagt niet, ligt onroerbaar, zoo wit als het laken. Frans griezelt voor zijn bebloede handen, gaat even voor het venster staan, drukt zijn voorhoofd tegen de koele ruit: de hemel tintelt van sterren, sterren, sterren, overal in de zwijgende, onmetelijke ruimten.
Frans komt terug tot Mathilde, masseert op zijn beurt, strijdend om dat armzalig en heilig brok menschelijkheid, dat hij aan den dood wil ontrukken. Wij zijn niets, denkt hij weer; de gedachte aan den dood staat voor hem als een muur, maar hij wil de kracht vinden om dien muur te breken.
En plots, terwijl hij Mathilde den slappen, onregelmatigen pols voelt, ziet hij haar oogen in hun kassen naar omhoog keeren, glazig. Zijn hart krimpt ineen: ‘Ze sterft!’ Hij buigt over dat witte gelaat, roept ‘Thilleken! Thilleken!...’ Ze staart hem wezenloos aan, alsof ze hem niet herkende, er is in haar blik zelfs geen angst meer te lezen. Powis stoot hem weg, bromt: ‘Laat mij voortdoen.’ Frans voelt zijn ge-