de koorts heeft iets afgenomen. 's Avonds mag hij het de ouders verklaren: ‘Ik geloof vast dat we er over zijn!’
Den volgenden dag is dat een zekerheid geworden. Mathilde, helder van blijdschap, zegt het nu ook: ‘Ik voelde dat alles mee, alsof het ons eigen kindeken was...’
Als Mark hen enkele dagen later komt bezoeken, moet hij van Frans een overtuigden lofzang hooren op het beroep van den geneesheer: hij raakt er niet over uitgepraat, de mensch wordt van overal door kwalen overvallen, die voortdurende strijd met den vijand, dat sterkt! Ge spaart u zelven niet meer, ge geeft u geheel, zoo moet het zijn, dàt doet deugd!
Mark glimlacht weifelend: ‘Ik strijd maar met woorden; ik heb Semelé weer aangepakt.’
- Semelé! Maar die is toch al een jaar het eeuwige leven ingegaan!
- Neen, ik ben er niet tevreden mee, ze zou veel beter kunnen zijn. Maar 't is een wreed ding, ik vrees dat ik het tenslotte toch zal moeten opgeven.
Er zweeft hem een ander onderwerp voor den geest: Pygmalion, de kunstenaar die naar de volmaakte schoonheid hunkert, de volmaakte schoonheid schept, en het marmeren beeld aanbidt dat uit zijn ziel en zijn handen gesproten is, en wanneer dat beeld door Aphrodite tot vleesch en bloed is gemaakt, en lééft, dan gaat hij die nieuwe Eva stilaan haten en eindelijk vermoordt hij ze. Dat is een andere oplossing dan in de oude mythe!
Hij wil er niet méér van vertellen: ‘Als het er is, zult ge 't wel zien! Maar of ik dat ooit zal kunnen maken?...’
Er zijn werkstakingen van belang in de Borinage uitgebroken en verschillende communistische leiders werden reeds aangehouden: daar wordt dien avond niet eens van gerept.