‘Ik zeg: een verdacht dametje...’
- Pardon, papa, als ik u nog in de rede mag vallen: ‘verdacht’ lijkt me niet het epitheton ornans dat hier passen zou: Chlorinde is eenvoudig een braaf hoerken.
Kervaan is door die brutaliteit even uit zijn lood geslagen. Hij zou bijna glimlachen, die Sus is toch een aardige brak. Maar bitsiger nu bijt hij hem toe:
‘Ge zult niet loochenen, dat ge weer ettelijke graden boven uw theewater waart...’
- Dat loochen ik niet; we hadden een paar amphora's geknakt, en desalniettemin...
- Zwijg! Meneer laat een siphon spuitwater komen, ontdoet zich van zijn schoeisel en al roepende: 't is vandaag ondragelijk heet! begint hij een flinke straal op zijn voet te spritsen...
Hier kan Mark niet anders dan het uit te proesten. Kervaan kijkt woedend, en moet ten slotte meelachen. Maar dan wendt hij zich kribbig tegen Mark:
‘Gij moogt ook lachen! Gij doet niets meer, ge schrijft zelfs niet meer, ge begaat allerlei onvoorzichtigheden... met uw propere kameraadjes van de Horde, ge verdient geen rooien duit...’
- Laatst heb ik nog gepleit...
- Ja, voor een clandestienen drukker... Voor niet, natuurlijk, gratis pro Deo! Wat gewordt er van u, als ik er niet meer ben?...
Weer die gedachte aan den dood! Mark zou zijn vader iets vriendelijks willen zeggen, maar vindt geen woorden. 't Is waar, de oude man sukkelt wat met zijn gezondheid, hij lijdt voortdurend aan een vreemde vermoeienis, en ge voelt dat hij van het leven niet meer genieten kan. Ze zeggen niets meer. Na een lange poos stilte tracht de Sus nog eens te schertsen:
‘Niet veel afwisseling in het gesprek! Zouden die heeren nu niet liever over wat anders zwijgen?’
Maar zijn flauwiteit valt neer als een natte doek.