Twee vrienden
(1943)–August Vermeylen– Auteursrecht onbekend
[pagina 102]
| |
den, en Frans kan niet genoeg den practischen zin van Mathilde ophemelen; onder 't bestier van haar moeder heeft ze in bekrompen omstandigheden gelegenheid gehad om veel ervaring op te doen. Ze bereddert alles gelijkmatig, haast zonder dat ge 't merkt. Frans wil vooral niet dat ze haar handen bederft: voor het grof werk hebben ze een heel jonge boerenmeid uit de buurt, frisch blozend als een appel, en haar broer komt den kleinen moestuin verzorgen. Tevreden knikken Frans en Mathilde mekaar toe: 't zal wel gaan! Er moeten alleen nog zieken opduiken... Mathilde is als een vogeltje zoo lustig. Mark hebben ze dadelijk gevraagd om te komen soupeeren, en niet zonder glorie wordt hij in al de bescheiden wonderen van het nieuwe rijk ingewijd. Gelijkvloers zijn de ontvangkamer en de werkkamer van Frans, boven, woon- en slaapkamer. Daarin eenige oude meubels, - voordeelige koopjes! - alleen het onontbeerlijke, voorloopig. Mark doet zoo blijgezind mogelijk maar zegt niet veel. Het is nu vooral Frans die met zijn revolutionnaire denkbeelden uitpakt; ze moeten volstrekt geld vinden voor ‘De Orde’; hij neemt zich voor, er geregeld in te schrijven, onder een schuilnaam natuurlijk. Ja, er moet gereageerd worden tegen de neigingen van de Werkliedenpartij, die de omwenteling naar een drasland dreigt af te leiden. - Misschien meent hij dat wel, denkt Mark, maar in de eerste plaats om me mijn zin te geven, hij is schuw voor zijn eigen verburgerlijking. En over dat onderwerp wordt niet verder gepraat. Drie- of viermaal in de week gaat Frans naar het laboratorium, maar hij voelt zich machtiger aangetrokken door de nieuwe natuurkundige beschouwingen. Eens dat hij Mark komt opzoeken maar hem niet aantreft, heeft hij een groote bespreking met Sus, die hem nader inlicht over de jongste vorderingen van die wetenschap; waardoor hij de overtuiging opdoet, dat de | |
[pagina 103]
| |
wezenlijke geheimen van het leven langs andere methodes zullen opgelost worden dan door den microscoop. Is hij dan tot nu toe een verkeerden weg opgegaan? Hij verdiept zich met verschen hartstocht in de theorieën van de jongste physica, maar helaas ontbreekt hem een voldoende wiskundige voorbereiding. God is mathesis, heeft Sus verkondigd. Maar hoe zou Frans nu die onbekende landen bemachtigen? Daar zouden jaren mee gemoeid zijn, en dat kan niet. Hij moet trouwens zijn medische achterstallen inhalen. Het leven is te kort! Hij heeft er bij Mark op aangedrongen, dat die meer komen zou, op zijn minst eenmaal in de week. Weer vond Frans het noodig te beweren: ‘Tusschen ons is niets veranderd, Mark.’ En Mark komt nu en dan. Is Frans niet thuis, dan blijft hij in de woonkamer zitten, met een boek, waar hij verstrooid in tracht te lezen, terwijl Mathilde aan 't een of ander huiswerk bezig is. Ze keuvelen heel kalm; hij voelt zich bijna gelukkig zoo in haar nabijheid, prevelt voor haar soms een vers dat hem bijzonder treft en waarvan hij haar de muziek laat proeven. Frans komt terug, vertelt van zijn praktijk. Het is maar een klein begin... Elken morgen in de kliniek, daarbuiten slechts enkele menschen op zijn consultatie, niets ernstigs: ze stellen nog altijd meer vertrouwen in den ouden dokter, die ‘Pappeken’ wordt genoemd, omdat hij gewoonlijk papjes voorschrijft. Frans schetst de caricatuur van den burgemeester, den pastoor... ‘Zoo, hebt ge ook met hem al kennis gemaakt?’ - Zeker! Een brave kerel, veertig jaar misschien; veel verstandiger dan ik verwacht had. Hij heeft me op het punt van den godsdienst nog niet aangepakt, al zal hij wel gemerkt hebben dat ik zijn kerk niet bezoek. ...Ik had een snotjongen opgepikt, die aan een oogziekte scheen te lijden. Ik onderzoek dat, - een lichte | |
[pagina 104]
| |
ontsteking maar, - ik geef hem een fleschje boorwater om zijn oog mee te betten. Eenige dagen later loop ik bij zijn moeder binnen: het oog ziet er erger uit, klaarblijkelijk lieten ze 't fleschje ongebruikt, hebben liever met 'k weet niet welke oude-wijven-middelen geknoeid. Geen wonder, legt me de pastoor uit: een remedie moet altijd gekleurd zijn, anders gelooven ze er niet aan! ...Ge kunt u niet inbeelden hoe achterlijk ze zijn, zoo dicht bij de stad. Er sterven veel te veel kinderen. Het onderwijs heeft hier nog oneindig veel te verrichten. En daarvoor mogen we niet op den socialen ommekeer wachten we moeten dadelijk aan het werk. Er is geweldig veel te doen... - Ja, zegt Mark, maar wat we op die wijze bereiken is helaas zoo weinig! Een druppel in de zee! Als we moeten wachten tot de meerderheid bewust geworden is!... Terwijl een vastberaden minderheid weldra de bedding zelf van den stroom kan veranderen, en dan rollen al de wateren te gelijk dien kant uit... - De bedding veranderen? - Er moeten daartoe overal kleine kernen gevormd worden, groepjes van vijf of zes man, waar volstrekt op te rekenen valt; zoo ontsnapt men gemakkelijker aan de waakzaamheid van den veiligheidsdienst; enkele geheime agenten zorgen voor de strikt noodzakelijke verbinding, op het beslissend oogenblik. - Het beslissend oogenblik... Hoe zal dat?... - Eerst algemeene staking. Stakingen hebben minder belang met het oog op een verhooging van de loonen dan voor de bewustmaking van de arbeiders. Een algemeene staking is het beste uitgangspunt; einddoel is toch de algeheele bevrijding van den mensch door de vernietiging van den staat als machtsorgaan van de bezittende klassen. - Dat klinkt als in een communistischen catechis- | |
[pagina 105]
| |
mus, kan Frans niet nalaten op te merken. Maar dat speelt ge niet zoo in een ommezien klaar... - Alle middelen zijn goed om daar spoediger toe te geraken: het ergste geweld veroorzaakt oneindig minder kwaad dan de tegenwoordige janboel. Het is ten slotte liefde tot de menschen die ons drijft, en we moeten dien drang in daden omzetten; ik kan me onmogelijk in een negatieve houding opsluiten. Frans, die verneemt dat zijn vriend nu veel in een anarchistisch clubje verkeert, oppert aarzelend theoretische bezwaren, waar Mark zoo scherp tegenin gaat, dat Frans hem eindelijk gelijk geeft, zonder overtuiging, alleen om te toonen dat hij in den grond nog altijd met hem meevoelt. Het gevolg is toch, dat na het vertrek van Mark, Frans blijft voorttobben. Soms betrapt hij er zich op, terug naar zijn vroegeren toestand te verlangen, toen de band van het huwelijk hem niet beknelde. Hij heeft zich verpand. Het is hem soms of zijn geluk hem kleiner maakt. En dan gebeurt het, dat hij lichtelijk onzacht tegenover Mathilde is. Hij heeft een onbepaald vermoeden, dat ook zij zich niet ten volle gelukkig voelt. Daar vooral lijdt hij onder, en waar hij dat verhelpen wil, bevroedt hij dat zijn onbehendigheid het kwaad nog verergert. Hij moet zichzelf wel verwijten, dat hij Mathilde te veel naar zijn eigen wil tracht te neigen, zooals een onderwijzer dat doen zou. Voorvalletjes van geringe beteekenis kunnen wel eens leelijk de atmosfeer vertroebelen. De bezoeken van haar moeder staan hem tegen, ze moet altijd raad geven, ze noemt haar dochter ‘Coco’, stel je voor! En wanneer Mathilde een paar dagen nadien weer bij haar wil loopen wordt hij wrevelig. Heeft ze dan niet genoeg aan hem? Ze spreekt hem met geen enkel woord tegen, en haar gelatenheid tergt hem, en meer nog dat haar zacht- | |
[pagina 106]
| |
moedige blik dan voor een tijdje alle vroolijkheid mist. Hij kan ook niet verdragen, dat zij hem zoo dikwijls vraagt waar hij naartoe gaat, waar hij vandaan komt. Ze houdt zich te veel met hem bezig. Is ze bang, dat hij een oogenblik buiten haar bereik zijn zou? Hij antwoordt barsch, en heeft er onmiddellijk spijt van. Hij weet wel, dat hij als een eigenwijze domoor handelt, uit egoïsme natuurlijk, om onvoorwaardelijk te handhaven wat hij zelf is; en dan bemint hij zijn vrouw minder en daarom juist wrokt hij tegen haar. In zulke stemming gebeurt het soms, dat hij, na zijn ronde in het dorp, door de boschjes van Verrewinkel gaat dolen, om daar het besef van zijn volledige vrijheid te herwinnen. Maar de mensch kan geen boom zijn, levend geheel, in volkomen harmonie met de rythmen die de wereld samenhouden! Onze bewustheid staat altijd in den weg. Zooals ook de volkomen harmonie tusschen zielsliefde en zinnenliefde, die elke grens tusschen man en vrouw zou doen wegvallen, slechts een droombeeld is. De wegen van twee zielen zijn maar zelden identisch. Ieder mensch blijft altijd iets aparts, met eigen geheimen in zich. Het kan niet anders! We moeten er ons in schikken. Wanneer hij, na zulk een eenzame wandeling, in het gezellig home weer bij Mathilde zit, voelt hij zich toch kalmer, haar aanwezigheid schenkt hem den vrede, alles lijkt hem zooveel eenvoudiger, de lichte nevel is opgetrokken, de liefde omgeeft ze beiden met simpel geluk, het leven is goed. |
|