Ze zegt streelend.: ‘Chéri!’ en het is net of ze gisteren nog samen waren. Om de parenthese te vullen halen ze allerlei herinneringen op, van: ‘Weet ge nog?... En dien anderen keer?...’ Hoe ze kennis gemaakt hebben in de tram; en de wandelingen naar de vijvers van Groenendaal; en toen hij haar, nu juist een jaar geleden, een ‘villégiature’ in een Hollandsche badplaats beloofd had, ‘een stille badplaats’, om niet op te vallen! En hij had ze naar Philippine aan de Schelde gebracht, dien mosselput, waar het pension volle twee gulden florijn daags beliep, en had haar wijsgemaakt dat ze aan zee waren, de sloeber!
‘Maar met wien zit ge hier nu, Pampoezeken?’
- Met een vriendin, we hadden drie dagen verlof, en morgen moet ik al weg, en denk eens, we hadden mekaar al eergisteren kunnen ontmoeten!
Frans laat hooren dat die vriendin waarschijnlijk een knevel draagt. Protest: ja, haar vriendin, die heeft haar jongen mee, maar zij zelf, zij heeft er geen, hoe zou ze hier anders alleen loopen? En het bewijs: ze hoopt wel - dit met een kwijnend verlokkende stem, - dat Frans ze vanavond niet alleen zal laten?
Dat spreekt vanzelf! Het spreekt zoodanig vanzelf, dat hij van haar nu moeilijk scheiden kan en bij Kervaan iets te laat aan tafel verschijnt.
‘We dachten dat ge verloren waart,’ zegt de professor. Maar de Sus, ge merkt al aan zijn bobbelneus dat hij een grapje zal uitflappen: ‘Nee, nee, un jeune homme bien fait n'est jamais perdu.’
En met een blik naar Mark: ‘Wie den allerkortsten weg zoekt om het evangelie van Tolstoi in practijk te brengen zal niet gauw verloren loopen.’
‘Flauw!’ murmelt Mark; de aardigheid vindt geen andere echo.
Na het eten brengt Frans, met enkele woorden, zijn vriend op de hoogte. Mark had vanavond graag met hem zijn wijzigingen aan zijn dramatisch gedicht be-