je droeg een naam. Zij heette Manon Gropius, en was de dochter van Alma Maria, de vrouw van Mahler. Op de foto van haar, afgedrukt in Willi Reich's Berg-biografie, staat zij tegen wemelend geblaarte, met een katje in de armen, gracieus, soepel figuurtje in bloemige jurk, waarboven het neigend hoofdje lokkend en wachtend, smachtend en vrolijk, rustig maar verlangend, langs het zichtbare heenkijkt. Een lief kind, zacht, innig, zonder stroefheid, doch onvatbaar. Eenvoudig; zonder snobisme. Aan Berg leek zij een Engel, en ik denk, consciëntieus als hij was, dat hij haar die naam niet gaf zonder alles in haar te vinden wat het woordje zei. Hij hield van Manon zonder waarschijnlijk te weten hoe diep die liefde vademde, noch hoe sterk zij hem boeide en wellicht bewoog. Zij overleed terwijl hij van de Amerikaanse violist Robert Krasner de opdracht had om een concert te schrijven en helemaal niet wist hoe hij dat moest aanpakken, in welke gevoels-situatie hij zo'n solistisch werk zich zou verbeelden. Haar snelle dood gaf hem een geweldige schok en dreef zijn innerlijke roerselen aan tot een opperste van condensatie. De muziek kwam los uit een toestand van het gemoed waar vreugde en smart in elkaar vervloeien en elkaar gelijken. Binnen enkele maanden was het Concert gereed. Hij meende misschien nog te spelen op de grenzen van deze wereld en de andere. Maar in hetzelfde jaar 1935, dat hij zijn werk voltooide, stierf ook hij. Aan een bloedvergiftiging, veroorzaakt door een reeks abcessen, waarvan de dokters de haard niet hebben kunnen ontdekken. Hij was vijftig, de leeftijd, volgens de dichter, waarop een late en heftige liefde de mens soms overvalt.
Zoals hij het meisje zag, nog onbestemd, landelijk, naïef, rustiek, teder, schalks, koel en gepassioneerd, jonge psyche met vele, warme, bekoorlijke mogelijkheden bij haar beginnende reis over de aarde, en zoals hij Manon's werkingen zag in hemzelf, eerst toen zij nog leefde, toen 'n gedachte aan haar liefheid de dag reeds goed maakte,