erin zou kunnen versmelten, vergeten, dat het nimmer zou lukken zich ermee te vereenzelvigen, zoals men tot de gelukkige, boven-persoonlijke eenheid en evenwicht kan worden opgedreven door het geluid van Mozart, Bach, Beethoven, Debussy, of een der overige componerende mensen, van wie het gerucht en zijn mysterieuze geur ons aandeden als totaal betrouwbaar. Zelfs degenen die elke muziek van Richard Strauss onvoorwaardelijk aanvaardden (en zij waren legio als de duivels uit het evangelische verhaal) hebben in hun binnenste al haar vermomde, verbloemde gebrekkigheid en ontoereikendheid geraden, geweten, beseft, vanaf het eerste moment dat zij haar hoorden.
Het is een grote vergissing om Richard Strauss te rangschikken onder de tolken van een 'fin de siècle', met alles wat dat insinueert en impliceert van vermoeids, ziekelijks, decadents. De Strauss der beste, revolutionaire periode, de Strauss van Don Juan, Till Eulenspiegel, Tod und Verklärung, Ein Heldenleben, en zelfs van de Symphonia Domestica, was niet het einde ener eeuw, maar het begin ener aera waarvan het karakter nog onbeschreven lag als de wassen plaat die wacht op de trilling der naald die haar zal kenschetsen. Strauss was geen teken van verzwakking. Hij was een uiting der oerkracht, die zelf nog niet wist of zij een minus ging beduiden of een plus.
Zou het mogelijk zijn geweest om die mens Strauss en zijn weifelende dynamismen tot het nuttigst resultaat te leiden, te nodigen, te dwingen desnoods naar het doel, dat voor ieder van ons het heilzaamst gebleken zou zijn? Ik geloof het stellig.
Maar dan hadden de zogenaamde musicologen, die wegwijzers zijn, een andere norm moeten gebruiken dan die van de passieve, objectieve inwilliging van een verschijnsel. Dan hadden de handhavers der onvergankelijke wetten, de critici, zich anders moeten gedragen.
In de samenleving waar hij te werken, te scheppen