Een onvermoede klank
Wie in de herinnering terugziet naar Scriabin's Poème de l'Extase, gedirigeerd door Issai Dobrowen, zal ogenblikkelijk denken aan drie of vier fortissimo's van het orkest, en de sensatie wederom hebben (als hij zijn gedachte even laat verwijlen) van een fantastische, fysieke behaaglijkheid, voortvloeiend uit myriaden helle, maar verkwikkende lichtbronnen van onafzienbare duur.
Het waren fortissimo's zoals ik nergens ooit gehoord had, van geen enkel orkest ter wereld, geen enkele componist ook, en waarvan ik niet wist dat ze gemaakt konden worden, alvorens op hun kalme, oneindige deining te glijden naar een land van belofte, naar een paradijs, dat men in de heftigste opgeruidheid rustig naderde, wijl men, zwevend op de zingende glans, zelf geheel en al belofte en paradijs geworden was.
Die klaterende fortissimo's hadden hoogte noch laagte, breedte noch diepte; zij hieven alle begrip op van dimensie. Men voelde zich in de zuivere uitgestrektheid, zonder beperking en zonder richting. Boven was er als beneden en beneden als boven, volgens de spreuk der hermetisten. Dat uiterst tonifiërende geluid, waarin de lucht scheen te willen stollen tot duizend-hoekige, fonkelende kristallen, was niet statisch, want overal wemelde en glinsterde het, als de ruiten van een stad onder de scherende stralen der zon. Maar het was evenmin dynamisch. Het was louter energie, welke preëxisteert alvorens zij ergens zal gaan existeren door enige vorm of gedaante, de ongeformuleerde energie van iemand, die zich bevindt in een creatieve roes, maar die nog niet creëert. Het pure kwantum van werking op het moment waar alles beginnen kan, en dat nog niet begint. Een opgestapelde macht in haar laatste seconden van evenwicht (stilte nog, maar toch reeds storm) en die haar krachten, haar weldaad in ons overstort, omdat een componist haar heeft kunnen denken en note-