Wederontmoeting met Diepenbrock
In het jaar van zijn dood, in een zomer, overvol van de blauwe luister ener zon, zoals wij er sedert geen meer zagen, was ik naar Frankrijk gegaan, nadat hij de dagen van mijn leertijd verheugd en verrijkt had met de vreugde zijner muziek en met de schatten zijner kennis. Het laatste werk van hem, dat ik hoorde was zijn Te Deum, waarvan hij, om de overwinning der Geallieerden te vieren, en ervoor de 'eeuwige Vader' te danken, een uitvoering georganiseerd had op eigen initiatief, met eigen moeite, met een van verschillende kanten samengeroepen koor, en onder zijn eigen leiding, die ik nadien nimmermeer bewonderen zou (maar ik wist dat niet) in haar zeldzame muzikaliteit en geniale doeltreffendheid, want Diepenbrock bezat de gaven van een groot dirigent. Een ander Te Deum is hier toenmaals nergens gezongen. Hij was de enige. Op dezelfde juli-avond, kort na de ondertekening van het te genadige Verdrag van Versailles, dirigeerde hij ook de Hymne à la Justice van Albéric Magnard, die in 1914 door de Duitsers gefusilleerd werd. Nergens elders is toen een Hymne voor de Gerechtigheid aangeheven. Hij was de enige.
En al die jaren gingen voorbij, vlogen om, waarin ik zijn stem niet vernam. Zijn vertrouwde, zijn veel-melodische, zijn mediterende, jubelende, machtige, innige en heroïsche, zijn geïnspireerde en unieke stem. Te Parijs behoefde ik geen enkel concert te bezoeken dat Mengelberg daar gaf, met of zonder zijn orkest, met of zonder zijn koor. Mengelberg's bewondering voor Diepenbrock hield op bij onze grenzen, en zelfs wanneer de dure reizen van onze egotistische export-kapelmeester gefinancierd werden met uitsluitend Nederlands geld, durfde hij geen hypothetisch deficit te riskeren door het plaatsen van Diepenbrock op een zijner programma's.