lijk beweegbare mens, hun beider antithese te vergelijken met een gevecht tegen de Engel, hun beider eindelijke synthese, samenklank in dezelfde liefde en hetzelfde mededogen, is het kardinale probleem geweest dat Bach aanpakte toen hij de verbazingwekkende, de bijna onmeetbare proloog ontwierp, die als portiek dient waardoor men intreedt op gewijd gebied.
En zou iemand zich kunnen of durven voorstellen dat er van het oorzakelijke idee, van de eigenlijke redenen welke de componist aanspoorden tot het verbeelden van zulk een wedstrijd tussen hemel en aarde, tot het schrijven van zulk een als conceptie en als verwezenlijking nooit te overtreffen, nooit te evenaren muziek, niets overblijft, letterlijk niets dan een formaliteit, een blote formaliteit, wanneer heden ten dage, 't zij in een kerk, 't zij in een concertzaal, die ontzaglijke dialoog, dat aangrijpende debat op de lessenaar wordt gezet voor hetgeen men noemt een uitvoering, een vertolking, een wedergave? Zou iemand die het onderwerp kent van deze proloog, zijn geest, en de muzikale ordening welke uit deze geest voortsproot, ooit durven veronderstellen, dat men bij de ene dirigent iets te horen zal krijgen wat paradoxaal lijkt op een kalme berceuse, in enigszins overdreven proporties, bij een tweede dirigent op een ietwat woelige barcarolle, en beide in behaaglijk wiegelende maat, met hier en daar een streving naar expressie, wijl een schijn, een blijk van gemeendheid niet helemaal ontbreken mag? Dezelfde dirigenten tonen zich merkwaardig op de hoogte van de situatie, en in hun element, bij descriptieve tafereeltjes, als 'Sind Blitze und Donner', en soortgelijke episodische genre-stukjes, welke niet buiten het bereik liggen van de meest gewone fantasie en imaginatie.
Zo is het overal. Een traditie verlamde tot automatisme. Wat verwekt was als levend lichaam en bezield wezen, werd mooi aangeklede, opgesierde mummie. De werke-