een kater.' Het onvergelijkelijk weldadige genoegen dat, onder alle kunsten, enkel de muziek ons kan doen ervaren in zo sterke intensiteit, als zo tastbare werkelijkheid, en met alle kenmerken van het geluk, d.w.z. van de toestand waarin men het besef krijgt het meeste te vermogen, elk verlangen vervuld te zien, en waarin de herinnering aan die toestand nog een smaak heeft van geluk, van harmonie met alles. En is er hogere macht wenselijk, beschikbaar voor een mens dan om zijn medemensen te brengen, zonder enige schade, gedurende enkele uren in deze staat van edelste en verheugendste levensbewustwording?
Een dwaling moet ik de theorie oordelen welke iedere muziek wil beperken tot een nauwgezette mechanische notering en weergave van muzikale tekens, omdat zulke opvatting in tegenspraak is met controleerbare feiten.
Want de 'onzichtbaar radiërende vonk', ook al kan zij totnutoe nog niet met toestellen worden geregistreerd en gemeten, is een objectief waarneembaar en geenszins zeldzaam verschijnsel. Vermoedelijk een fysisch verschijnsel, waarvan wij niet de precieze toedracht kennen, en evenmin de juiste middelen om het te veroorzaken, een fysisch verschijnsel van psychische oorsprong, dat onbetwistbaar is.
Zo ver wij in het verleden kunnen terugkeren, vanaf de oudste grafische documenten uit het archaïsche Egypte, heeft de mens steeds geweten dat met behulp van muziek invloeden en werkingen mogelijk worden, welke men verstandelijk niet kon verklaren doch die zich proefondervindelijk lieten bewijzen. Dat Amphion stenen bewoog met de klanken der lier is misschien een zinnebeeldig sprookje. Maar stellig niet dat David met zijn harpspel de obsessies van Saul verlichtte. Plato, een kritische geest, geloofde dat zieken genezen konden worden door muziek, en Homerus, een der weinige dichters die de gehele waarheid zei in zijn beschrijvingen, vertelde hoe een bloedende wonde gestelpt werd door gezang. Het