De muziek dat wonder
(1958)–Matthijs Vermeulen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 9]
| |
IHet overkomt me dikwijls terwijl ik luister naar Mozart, en zo gaat het menig ander geloof ik, om geheel passief en zelfs ongemerkt te verzinken in een lange mijmering die met de hedendaagse wereld niets te maken heeft. Men wordt, zonder het te willen, en bijkans zonder het te weten, 'un opéra fabuleux', en men ziet 'que tous les êtres ont une fatalité de bonheur', zoals Rimbaud dat zag. Men ziet het veel helderder, veel ongetroebelder dan hij, en zonder de wroeging van niet geworden te zijn en niet te kunnen worden de mens waartoe men geboren is. En ook nog met dit verschil: men droomt niet, men dicht niet, men kijkt niet achterom of vooruit, terwijl men luistert naar Mozart. Men zucht ook niet 'quelle âme est sans défauts!' Men is gewoonweg een fabuleuze opera, en zonder dreigende wasems om zich heen, zonder knagende gedachten. Dat is allemaal voorbij, vergeten, uitgewist. Men probeert niet eens het décor nader te preciseren en de handeling waarin men zich bevindt. Er bestaan geen woorden voor. Elke term van vergelijking, ook de meest verhevene, de meest poëtische doet aan als profaan, storend, en versleten. De mijmering in deze werkelijkheid is woordeloos. Eerst wanneer de muziek ophoudt keert men terug naar de rangorden van het begrip. Men begint te denken: welk een goedheid! Men denkt verder: welke mateloze, welk een onprijsbare goedheid! Een wezen van wie onder alle omstandigheden en alle gewaarwordingen niets dan goedheid uitvloeit, de louterste goedheid, hoe is dat mogelijk geweest, hier op deze aarde? Want de hele muziek van Mozart speelt op deze aarde, nergens anders. Niet in een mythologische gouden eeuw van Saturnus, niet in een tuin van Eden, niet in een gefingeerd Arcadia, niet in een wolkenkoekoeksheim. Zij speelt op deze aarde, en tweehonderd jaar na haar incarnatie nog voor | |
[pagina 10]
| |
de mensen van onze tijd. Duidelijker, verstaanbaarder, sprekender dan ooit.
Dit buitengewoon merkwaardig menselijk organisme scheidde muziek af (en van deze soort) als een natuurlijk voortbrengsel. Reeds in zijn vroege jeugd, zodra hij voldoende geoefend was in de handgrepen van het ambacht, kon Mozart componeren op elk uur van de dag of van de nacht, in onverschillig welke lichamelijke of geestelijke toestand, ook als hij ziek was, ook in de reiskoets, terwijl de paardebellen klingelden, de wagen hobbelde en de wielen knarsten, ook in een rumoerig pratende vriendenkring, ook onder de drukkendste zorgen en het diepste verdriet. Zijn hersens hadden een apart vakje dat quasi automatisch de levensverrichtingen omzette in muziek, en waartoe hij zich slechts behoefde te wenden, zoals men het laatje opent van een kast, om altijd een melodie voor het grijpen te hebben, een akkoord of een ritme. Vanaf zijn vroegste jeugd tot aan zijn laatste ademtocht heeft die mysterieuze en zeldzame condensator van klank onafgebroken doorgewerkt, als het ware zelfstandig zou men zeggen, onafhankelijk van invloeden, en steeds feilloos, ook onder de zwaarste vermoeienissen van het lichaam. Dat kleine, uiterst scherpzinnige en subtiele toestel regelde zichzelf en kon zich afstemmen op allerlei omgevingen. Het was internationaal van geaardheid, kosmopolitisch, universeel, voor alles ontvankelijk, als een super-radio, ongelofelijk receptief en selectief tegelijk. Te Salzburg werkte het anders dan te Parijs, te Mannheim, te Bologna, te Wenen, te Berlijn en overal waar zijn eigenaar het bracht op zijn vele tochten. Immer werkte het even precies, even secuur en even onstoorbaar. Het kon zich elke stijl toeëigenen, elke mode. Zijn Franse biografen Saint-Foix en Wyzewa telden er meer dan twintig. Maar het paste iedere stijl altijd een of meer graden uitmuntender toe dan degenen aan wie de stijl | |
[pagina 11]
| |
werd ontleend. Men zegt bij Mozart nooit: Dat zou van die of die kunnen zijn. Doch wanneer die of die der tijdgenoten of voorgangers of navolgers op z'n best is, zegt men onwillekeurig: Dat zou van Mozart kunnen zijn. Zelfs als het van de jonge Beethoven is. Enkel Bach misschien uitgezonderd. Hij leerde hem te laat kennen om hem te kunnen overtreffen. Het lag echter onbetwijfelbaar in zijn mogelijkheden.
Hij stierf in zijn zes-en-dertigste jaar en liet ongeveer zeshonderd werken na waarvan de manuscripten zich geleidelijk opstapelden in zijn woning, want gedurende zijn leven werd van al het geschrevene bijna niets gedrukt. Het had één keer of een paar keren geklonken, in een huis, in een kerk, in een salon, in een schouwburg, soms gratis, soms als betaling van een woekeraar, meestal voor een luttele beloning, en werd dan geborgen bij de rest die zich week aan week ophoopte. Nooit na Mozart (en wellicht ook nooit vóór Mozart) is er ergens op de wereld in een zo geringe ruimte, in een zo bederfelijke materie als papier, een zo reusachtig, een zo onberekenbaar kapitaal van geldwaarde vergaderd geweest. Wat daar onbeschermd lag, wat een brand daar binnen het uur had kunnen vernietigen, is vandaag zelfs in miljarden ponden sterling niet te schatten. Het is onbecijferbaar. Op de ganse aardbol bestaat heden geen onderneming welke een zo fantastische rijkdom vertegenwoordigt als de enkele Mozart. Wat daar onbeschut lag aan onuitputtelijke geestelijke verkwikking van ontelbare medemensen, al die souvereine goedheid gecondenseerd in notenschrift, is nog veel onvoorstelbaarder.
Bij het horen of bij het herlezen der finale van de Jupiter-symfonie, der finale van het eerste bedrijf van Figaro, en bij menig ander werk uit zijn laatste periode, duizelt men soms wanneer men bedenkt tot welke hoogten van het hart en van het intellect Mozart ware gestegen, als hij slechts tien jaar langer had geleefd. | |
[pagina 12]
| |
Want de grondtoon van zijn inborst, en ook het klankbord, heeft hij, zonder hen te wijzigen, gestadig uitgebreid, verdiept, versterkt, verinnigd en verrijkt. Hij, die van jongsaf zo volmaakt gemakkelijk componeerde dat men nooit de werkman noch de moeite merkt, hij heeft willen leren van ieder. Hij had altijd in dienst gestaan van een heer die hem vernederde tot een lakei. Hij had nooit de smaak der vrijheid geproefd. Van kindsbeen af had zijn eigen vader een toezicht op hem uitgeoefend dat in de loop der jaren meer en meer verbasterde tot wijsneuzig voogdijschap en tirannieke curatele. Hij verfoeide Salzburg, en alle banden die hem vasthielden aan dat bazige provinciestadje, waar hij altijd werd bejegend als een onderhorige, waar hij niet verder had kunnen komen dan tot tweede kapelmeester, wogen hem als de boeien en de kettingen ener gevangenis. Toen hij in 1781 de rode livrei van de prins-aartsbisschop afschudde als een juk (en met een schop werd weggezonden omdat hij niet langer wilde buigen) zou hij eindelijk mogen gaan leren van zichzelf.
In het jubileumjaar der viering van Mozart's tweehonderdste geboortedag had een der ontelbare musicologen die over hem redekavelen, de beroemdste kunnen worden van al zijn biografen. Maar tot nu toe is de historicus die het onderwerp met één slag zou hernieuwen, niet opgedaagd en het blijft een geheim waarom Mozart (gecajoleerd door koninginnen, omhelsd door een keizerin, gedecoreerd door een paus) als een bedelaar ten onder ging te Wenen, waar hij zich vestigde in het jaar zijner bevrijding. Aanvankelijk liep alles mee. Hij frequenteerde de adel en de gefortuneerde bourgeoisie. Hij was in de gunst en had royaal betalende leerlingen. Zijn 'Akademien' (privé abonnementsconcerten) trokken groot bezoek. Hij trouwde in de Stephansdom. Hij gaf bals en feesten in zijn huis. Hij rijdt paard. Het geld rolt en Constanza, zijn | |
[pagina 13]
| |
vrouw, spaart niet, wat men haar nu nog verwijt. Hij heeft zoveel aangename wereldsheid aan de hand dat hij klaagt geen tijd meer te vinden voor het componeren. Dan komt eensklaps de omkeer. Een catastrofe. Al zijn triomfen hebben hem niets opgeleverd dan het ondergeschikte baantje van 'compositeur der kaiserlichen Kammermusici' met een salaris van achthonderd gulden en de verplichting om muziek te fourneren voor keizerlijke danspartijen. Zijn leerlingen laten hem in de steek. Zijn 'Akademien' trekken geen bezoek meer. De laatste, in 1788, waar hij de drie 'grote symfonieën' zou uitvoeren, moesten eerst worden uitgesteld, daarna afbesteld. Hij had nog maar één intekenaar, maar één abonnee: Baron Van Swieten. Hij viel tot armoede. Hij moest gaan lenen. Hij moest naar de lommerd. Hij moest zelfs lommerdbriefjes te gelde maken. Hij moest naar de woekeraars. Wat was er gebeurd, omstreeks 1786, in 'de hoge kringen' van Wenen? Wat voor fout had Mozart begaan om gestraft te worden met een doodverklaring? In een land en in een tijd waar iedereen van de morgen tot de avond niets te doen gehad schijnt te hebben dan het schrijven van eindeloze brieven en het houden van dagboeken, is er tot nu toe geen enkel 'document' ontdekt dat deze plotselinge ineenstorting opheldert. Wanneer Leopold II in 1791 met zijn ganse hof naar Frankfurt reist om tot keizer gekroond te worden, behoort Mozart niet tot de genodigden. Hij tracht de situatie te redden en onderneemt de reis op eigen kosten. Hij componeert zijn 'Kroningsconcert', het enige gedenkwaardige getuigenis dat van al de pracht en praal der kroningsplechtigheden overbleef. Tevergeefs. Het werd een fiasco. Hij was beroemd. Hij vond nog veel bekijks. Maar als een banneling, een out-cast, die men kent zonder hem te willen kennen noch erkennen.
Op bevel van zijn genie had hij gebroken met zijn vader, met zijn heer. Het was waarschijnlijk enkel zijn genie dat | |
[pagina 14]
| |
hem onbruikbaar maakte voor de 'maatschappij' van die jaren. Zijn goed, en moedig, en intelligent, en vrij, en eerlijk, en eigenzinnig genie noodzaakte hem een vreemdeling te worden voor ieder, en hij is dapper genoeg geweest om zijn daimon te gehoorzamen. Ik heb het altijd als een van de zonderlingste coïncidenties beschouwd dat hij op 14 juli 1789, de dag van de bestorming der Bastille, een brief schreef waarin hij met veel smeekbeden, maar zonder onderdanigheid, aan een vriend te Hamburg vierhonderd gulden te leen vroeg om hem uit de ellende te helpen. Het verhaal van zijn begrafenis in een sneeuwjacht, met enkele buren achter zijn sterfelijk overschot, die successievelijk zich bergen in een kroeg omdat zij het te koud hebben, en de doodgraver die de kist naar het eerste het beste gat kantelt in de hoek der anonieme behoeftigen waar hij reeds kort daarna niet meer kan worden teruggevonden, terwijl zijn vrouw ziek te bed ligt, dat huiveringwekkende verhaal is geen legende. Zo ging de kunstenaar heen die wordt gevierd door miljoenen en miljoenen mensen, omdat hij hen met weldaden overstelpt heeft. | |
IIDirect na zijn terugkeer uit Los Angeles heeft Van Beinum de drie laatste symfonieën van Mozart uitgevoerd op het concert dat bedoeld was als officiële bijdrage van Nederland en Amsterdam tot de huldiging van de meester, die tweehonderd jaar sinds zijn geboorte duidelijker dan ooit tevoren de titel verdient welke hem na een wetenschappelijk onderzoek gegeven werd door een Engels geleerde, wiens rapport, verschenen in 1770, de jonge Mozart noemde 'a miracle of nature'. Toen hij zich liet testen (in 1764) was de componist een kind van acht jaar, en tot heden toe bleef hij 'een mirakel der natuur', de thaumaturg die niet ophoudt elke dag wonderen te verrichten over de ganse wereld, de heilige | |
[pagina 15]
| |
wiens stem, vereeuwigd door duizenden melodieën, lafenis schenkt aan ieder hart, zodra zij weerklinkt, zodra zij immer troostend, immer genezend, immer verhelderend, immer hulpvaardig voortleeft.
De drie onsterfelijke symfonieën zijn op zichzelf al een mirakel, een sprookje, dat men zou moeten wantrouwen wanneer de feiten er niet waren die de geloofbaarheid verzekeren. Als Mozart in de zomer van 1788 begint aan de compositie van deze spontaan uit zijn binnenste opkiemende trilogie, waar de keuze der toonsoorten reeds een innerlijke cohaesie aantoont en wijst op een beweging van progressie, hangt nog het duistere, tragische aura om hem heen van het kwintet in g-klein, de heftige vioolsonate in a, en de gedoemde Don Juan. De dood van zijn vader had hem aangegrepen en ook de grauwe zorg over het dagelijks brood. Evenmin als al zijn vorige werken heeft Don Juan gerendeerd. Om een beetje rust te vinden, pas is hij ziek geweest aan rotkoorts, en om goedkoper te leven, trekt hij met vrouw en kinderen naar een buitenwijk van Wenen. Hij heeft geen duit op zak, omdat de laatste cent is opgegaan aan achterstallige huur en hij kan de verhuiskosten niet betalen.
In de eerste dagen van juni vraagt hij aan zijn ordebroeder en vriend, de koopman Michael Puchberg, aan wie hij nog acht dukaten schuldig is, een voorschot van honderd gulden op concerten die hij denkt te geven. Op 26 juni dateert hij de eerste der trilogie, de symfonie in Es. Ondanks de dramatische inleiding is het een opgewekte symfonie. Het eerste deel heeft twee strelende thema's die uitnodigen tot de aangenaamste overpeinzingen; het tweede ziet uit op de amoureuze tuinen van Armida, met nu en dan een lichte schaduw; het menuet danst kommerloos, met een fijn-kluchtig trio; de finale | |
[pagina 16]
| |
is een gevleugeld spel van vlugge elfen en welgezinde kabouters. Op 17 juni had hij Puchberg een nieuwe bedelbrief geschreven, waarin hij vraagt hem een of tweeduizend gulden te lenen, tegen schappelijke rente, om hem een of twee jaar uit de brand te helpen, want als je niets zekers hebt, op zijn minst het nodigste, kun je geen orde brengen in je leven, want met niets valt niets te doen. Hij kreeg tweehonderd gulden, het minimum, beter dan niets. Op 25 juli dateert hij de tweede der trilogie, de symfonie in g-klein. Men zegt dat zij snikt en hijgt in het eerste deel. Misschien. Maar elke snik en alle gejaagdheid streeft naar een besluit in majeur. Het chromatisch andante klaagt. Ja. Maar hoe caresserend, hoe zacht. Meer als iemand die troosten wil dan als iemand die getroost moet worden. Het menuet is bijna feestelijk fier, met een paradijselijk idyllisch, teder lokkend trio. De finale lijkt op een ballet van korzelige demonen. Maar het kan ook een koddige scène zijn van een opera buffa, waar zelfs het angstig popelende tweede thema interpreteerbaar is als tot scherts gesublimeerde pijn. Ondertussen heeft hij nog een derde smeekbrief geschreven aan Puchberg, onder het motto: als gijzelf me niet een 'enigszins belangrijke som' kunt bezorgen, probeer het dan langs een andere weg. Het is voor mij al ongelukkig genoeg in een dergelijke toestand te verkeren. Wanneer gij mij niet helpt verlies ik mijn eer en mijn aanzien, het enige wat ik wens te behouden. De dagen dat ik hier ben, heb ik meer gewerkt dan gedurende twee maanden in mijn vorige woning en als ik niet zo dikwijls sombere gedachten had, die ik met moeite moet verdrijven, zou het nog beter gaan. Op 10 augustus dateert hij de derde van de reeks, de symfonie in C groot. Zij is bijgenaamd de Jupiter. Men weet niet door wie, noch waarom. Wij verbeelden ons Jupiter anders. Maar het eerste deel zet gebiedend in. Het blijft imperieus, ook waar het vraagt, verheven, ook | |
[pagina 17]
| |
waar het glimlacht. Het andante is een onverwelkbare liefdezang, op een veilige plek onder de sterren, nachtelijk omfloerst, met het gewoel der wereld uit een wemelende diepte, dat gedempt aanklotst als een verre zee. Het gecontrapunteerde menuet smacht nog van verlangen na een bevredigd geluk, en het trio is opgezet als een spel van twee geliefden die zich vermaken met een schalks kiekeboe. De finale opent in de trant ener fuga van Bach. Onmiddellijk neemt zij de toon en de vaart ener zwevende apotheose, de vliegende, luchtige, bonte triomf van een beheerser der dingen die zich van niets wat aantrekt, die alle euvel heeft afgeschud in een stralende werveling van thema's, die als op een hemels trapèze alles wagen kan, in een orkanische wieling van modulaties, een god die zingend bezig is te scheppen in een roes van vreugde, onovertrefbaar in zijn techniek, onovertrefbaar in zijn expressie.
Drie bedelbrieven die de nood lenigen, zonder hem te stillen. Drie onvergankelijke, onkreukbare meesterwerken, getuigend van een onaantastbaar geloof aan de goedheid, de vriendschap, de liefde. Plus een gracieus trio, plus een grandioos preludium, bij zijn fuga in c-klein, oorspronkelijk voor twee piano's, welke hij arrangeert voor strijkers. Alles binnen twee maanden. Iemand die deze partituren behoorlijk wil copiëren zal er in acht weken juist mee klaarkomen. Heeft Mozart zijn drie symfonieën ooit gehoord? Heeft hij ze nog gedirigeerd? Het is onbekend. Er zijn geen sporen van. Alleen dit staat vast: Mozart's laatste 'beschermer', de rijke Baron Van Swieten die praalvolle concerten subsidieerde, gaf hem de opdracht ener nieuwe orkestratie van Händel's Acis and Galatea en Messias. Mozart heeft nog drie jaar te leven. Maar hij zal geen symfonie meer componeren. Niemand is daarop gesteld.
Een mirakel der natuur. De biografische wederwaardig- | |
[pagina 18]
| |
heden van een kunstenaar, die in het algemeen zeer weinig bijdragen tot de waardering en de kennis van een kunstwerk, hebben voor een nauwkeurige visie op Mozart's wezen bijna evenveel belang als zijn muziek. Hij was vanaf zijn prille jeugd tot aan zijn dood een der uiterst zeldzamen, bij wie het interieure mechanisme dat de gevoelens regelt welke naar uitdrukking trachten, zo goed als volslagen onafhankelijk handelde van het lichaam waarin en waarmee het werkte. Er kon Mozart onverschillig wat gebeuren in zijn zenuwstelsel, in het domein der zintuiglijke aandoeningen, een grote smart of een zware zorg, kon wel de functionering van dat interieure muziek-producerende apparaat bemoeilijken (en de dood kon het stopzetten) maar niets, absoluut niets kon het vertroebelen, niets kon de uit zijn lichaam onafgebroken opzwellende zang merkbaar wijzigen. De geheimzinnige, ondefinieerbare beweegkracht van deze zang werkte zelfstandig en eigenwillig. Nog duidelijker dan uit de symfonische trilogie blijkt die volstrekte autonomie van de zingende bron uit het Clarinet-concert. Hij componeert dit onvergelijkbaar lieflijke werk, dat een vriend hem gevraagd heeft, terwijl hij arbeidt aan zijn Requiem. Hij weet dat hij gaat sterven. Lichamelijk is hij in de klauwen van de wanhoop. Eind september (twee maanden vóór zijn overlijden) schrijft hij aan zijn librettist Da Ponte, die vertrok naar Londen, in 't Italiaans een afscheidsbrief welke hierop neerkomt: 'Ik heb het hoofd verloren; mijn krachten zijn uitgeput; ik ga door omdat het componeren mij minder vermoeit dan uitrusten, maar ik ben er niet meer bij. Iets zegt me dat mijn uur geslagen heeft. Het is met mij gedaan, alvorens ik heb kunnen genieten van mijn talent. En toch, wat is het leven mooi geweest! Maar men kan niets veranderen aan zijn eigen lot.' Nu dan, terwijl zijn hele lichaam onraad speurt, terwijl dat hele lichaam reeds rouwt en jammert en treurt om zichzelf, terwijl het de dood weigert, schrijft hij de meest serene, de meest be- | |
[pagina 19]
| |
minnenswaardige, de meest kunstig geciseleerde, en bovendien de diepst vervoerende, de meest positief geïntoneerde muziek.
Uit de dispositie van dat autonoom werkende interieure apparaat kan met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden afgeleid hoe Mozart moet worden vertolkt. Onder alle omstandigheden functioneert het als de geest van iemand die altijd – of de dingen slecht lopen of goed – iets te beminnen, iets te adoreren zoekt, en dat ook altijd vindt, onverschillig wat, in diverse graden van intensiteit, in diverse graden van verrukking, maar altijd met een grond-accent van beminnende adoratie, als de geest van iemand die onophoudelijk aan iets liefelijks denkt, dat onder alle wisselvalligheden van licht, schaduw en donkerheid iets liefelijks blijft, iets verrukkelijks. Mozart componeerde geen menselijke reflexen in de vorm van menselijke gevoeligheden. Hij componeerde in miljoenvoudige schakeringen dat ene fundamentele sentiment van het geluk zijner aanwezigheid hier, hoe ook, dat doet er niet toe, maar hier, hier, in de fabuleuze opera van deze aarde. Het is zeer wonderlijk om te herdenken dat, toen op die merveilleuze aarde het eerste nietige levensteken verscheen, drie miljard jaren geleden, een mens, Mozart genaamd, reeds onderweg was met een zo hemelse zending en ondanks talloze tegenslagen zijn taak vervuld heeft. |
|