Wat is de "Noorsche toon" in de muziek? Ik weet het niet. Vorige generaties wisten het en waren er verzot op, wij onderscheiden hem niet meer van een Deenschen, een Zweedschen, een Finschen "toon". Wij hooren een versuikerd mineur, een verschoten majeur. Voor twintigste eeuwsche ooren is de Schotsche Symphonie van Mendelssohn, die of die Iersche Rhapsodie van Villiers Stanford, dat of dat Tsjechische stuk van Dvorak, deze of gene Spaansche fantasie van een Spanjaard uit omstreeks 1850, een locaal gekleurd fragment van een Meyerbeersche opera, even "Noors", dikwijls zelfs "Noorscher" dan de muziek van Gade, Grieg en Sinding. Hoe meer folklore der wereld verzameld en gecatalogiseerd wordt, des te meer blijkt, dat alle "tonen" vervloeien in de groote en universeele eenheid der natuur, dat Kaffers, Indianen, Laplanders, Provençalen, Schotten, Eskimo's, Arabieren en Aziaten, Normandiërs en Basken, samen niet veel meer dan één "toon" bezitten, die hoogstens gedifferentieerd is door kleine schommelingen in de schakeering. Nog tien jaren nadenken met vergelijking, en men zal spreken over het bankroet van het nationalisme in de muziek. Nog twintig jaren vrije gedachte met een beetje ontwikkeling, en men zal lachen over de propagandisten van nationale en particularistische stijlen.
Het is werkelijk niet alleen de toon, die de muziek maakt, doch ook het interieur rythme, ook de kleur, ook de vorm, en de nationalisten der diverse volken hebben bij deze motorische organen eener compositie geen enkele zelfstandigheid veroverd. Gelijk de antieke Apollo, reivoerder der Muzen, orakelde te Delphi, zoo orakelt de moderne Apollo te Leipzig. Waarom te Leipzig, in het hartje van Saksen? Niemand onder-