Prélude à la nouvelle journée
[in: Mens en Melodie 9/3 (maart 1954), p. 86-87]
Naar aanleiding van het artikel over het Compositieconcours Reine Elisabeth van Matthijs Vermeulen in het Febr.-nr. van M. en M. schrijft de heer J. van Voorthuysen het volgende:
Matthijs Vermeulen vindt het 'begrijpelijk' blijkens zijn aanval in Mens en Melodie van Februari op mijn nabeschouwing over het Concours Reine Elisabeth, 'Dat ik tenminste één van mijn verkeerde supposities bevestigd wil zien.' Men kan ook te veel begrijpen! Want zou het mij moeite hebben gekost na het erkennen van elf 'verkeerde supposities' er een twaalfde aan toe te voegen? De 'internationalisering der voorhanden stijlen', waar ik in het Januari-nummer over repte, gaf allerwege aanleiding tot onherkenbaarheid en daardoor tot onenigheid in de gissingen. Geen reden dus om zich voor een twaalfde 'verkeerde suppositie' coute que coute te willen vrijwaren. Geen reden ook mijn excuses te willen onthouden voor een taxatie op een kwart eeuw, waar het een derde eeuw moest zijn, waaruit alweer een 'verkeerde suppositie' (de dertiende) omtrent het land van herkomst volgde. Geen reden ten derden male alsnog te willen aanvoeren, dat het kiezen van een Franse titel en het gaan naar Frankrijk na een jaar op geprononceerde Franse affiniteiten zou kunnen wijzen
Gaarne erken ik mijn ongelijk. Dit voorop gesteld. Maar de teneur van Vermeulens inzichten onderschrijf ik niet. Evenmin lijkt het me elegant, dat hij me in de schoenen schuift, dat ik hem 'passeïsme' en 'epigonisme' 'gratis toedicht'. Deze termen zijn van hem en wie de schoen past, trekke hem aan. Ik heb slechts de termen 'gisteren' en 'eergisteren' gebruikt zonder dat het me berouwt. Maar dat Vermeulen mij zijn woorden in de mond legt na in mijn dagbladreportage, die ik hem op zijn schriftelijk verzoek deed toezenden, te hebben gelezen dat ik zijn Deuxième Symphonie 'nog meer van deze tijd' noemde, hetgeen hij volgens een tweede brief 'met de graagste belangstelling' las, lijkt me typisch een geste naar zijn aard. Hij wist beter. Althans omtrent mijn opinie aangaande zijn werk.
Of hij omtrent zijn werk zelf beter wist, is een tweede. Hij bekende me het nog nimmer te hebben gehoord en mijn uitnodiging een band-opname ervan te komen beluisteren accepteerde hij niet. Zo doet zich hier dus de eigenaardige figuur voor van een componist, die zijn werk nog nimmer heeft gehoord, tegenover iemand, die het tal van malen heeft beluisterd. Het zou de eerste maal niet zijn, dat een componist zich een geheel andere voorstelling van zijn partituur maakt dan het klinkende resultaat tenslotte oplevert. 'Van verschillende kanten bleek me, dat "het publiek" helemaal niet accoord ging met de beslissingen der jury,' zo schreef Vermeulen me voorts. Hij wist dit dus. Waarom overigens van 'het publiek' gesproken ? Het publiek applaudisseerde meer dan te verwachten was, maar juist de insiders staken hun verwondering niet onder stoelen of banken! En nu mag men een juryuitspraak in het algemeen betrekkelijk noemen, de uitslag is ditmaal van dien aard geweest, dat ik geen reden zie, waarom ik mijn gegeven opinie zou moeten wijzigen.
Dat Vermeulen het voor zijn generatie-genoten opneemt, strekt hem tot eer, doch daarmee redt hij de zaak niet. Ondanks de achtenswaardigheid der juryleden, die ik nadrukkelijk op de voorgrond heb geplaatst, wijk ik geen duimbreed af van mijn mening, dat het me onwaarschijnlijk lijkt, dat onder 439 inzendingen geen actueler werk was dan het door de eerste jury gekozen twaalftal en dat de keuze daaruit door de tweede jury evenmin de waarden van het up to date bleek te waarderen. Vermeulen was op het Concours niet aanwezig. Hij heeft het niet per radio gevolgd, want hij hééft geen radio, zoals hij me zelf schreef. En nu mag hij volgens zijn artikel jarenlang naar de radio hebben geluisterd, thans luistert hij niet eens meer naar zijn eigen geesteskind, als ik hem daartoe uitnodig. Is dit wel de belangstelling van iemand, die inzake actualiteit pretendeert het beter te weten? Typeert Vermeulen zich juist niet als romanticus met tot de miskende mededinger pathetisch te roepen: 'Hij melde zich aan!'
Gelooft Vermeulen heus, dat hij zich aanmeldt ? Neen natuurlijk. Hij zal zich niet aanmelden, want de uitspraak der jury staat voor geen beroep open. Dit is een sentimenteel gebaar van gisteren, neen, van eergisteren. En dat alles dient als dekmantel bij zijn propaganda voor zijn Deuxième Symphonie. Wij kennen die methodes. Zij zijn het werk onwaardig. Want hoe weinig respect ik ditmaal voor Vermeulens betoog kan hebben, zozeer blijf ik zijn bekroonde compositie respecteren, mits in feite gezien als een Prélude en niet meer dan een Prélude tot een Nouvelle Journée, die inmiddels is aangebroken, maar die noch heeft geschenen over de uitslag van het Concours, noch over Vermeulens verweer.
J. van Voorthuysen
De heer Matthijs Vermeulen tekent hierbij aan:
In zijn repliek op mijn rechtzetting (die hij 'een aanval' noemt!) gekscheert de heer Van Voorthuysen met zijn vergissing. Hij herroept niet de dwalingen die er uit voortsproten. Ten overvloede denatureert en ontwijkt hij de kwesties waarover het gaat.
1. Zonder enige twijfel heb ik diepe affiniteiten met Frankrijk. Doch hiervan blijkt niets (of zeer weinig) uit mijn muzikale stijl; en de manier waarop mijn muziek omstreeks 1922 in Frankrijk ontvangen is, bewijst hoe zwak de affiniteit daar was met mij.
2. Wanneer de termen 'gisteren' en 'eergisteren', gebruikt voor artistieke zaken, niet tennaastebij dezelfde betekenis hebben als 'passeïsme' en 'epigonisme', dan ontaardt alle verdere redenering hierover in sophistiek.
Hoe rijmt de heer Van Voorthuysen zijn uitdrukkingen 'nog meer van deze tijd', gebruikt in zijn dagblad, met 'gisteren en eergisteren', gebruikt in Mens en Melodie? Zij spreken elkaar vierkant tegen. Deze contradictie deed mijn belangstelling in de opinie van de heer Van Voorthuysen totaal verdwijnen. 'Nog meer van deze tijd' kon ik aanvaarden. Ik accepteer niet de kwalificatie 'gisteren en eergisteren'. Ten minste niet in de betekenis welke de heer Van Voorthuysen daaraan duidelijk verbindt.
3. Ik heb mijn Deuxième Symphonie nog niet gehoord. Toen de heer Van Voorthuysen mij tot luisteren uitnodigde, antwoordde ik hem dat ik mijn eerste impressies van dit werk niet wil de laten af hangen van een bandopname, die volgens zijn eigen zeggen fouten had. Een oordeel over de partituur behoefde ik mij niet te vormen. Dat heb ik sinds 1921, en het veranderde niet. Tot nu toe stemde het 'klinken' ener partituur van mij altijd overeen met mijn berekening en mijn verwachting.
4. Na de uitspraak der Jury vernam ik inderdaad dat 'het publiek' (waarom zouden hiertoe niet de insiders behoren?) niet accoord ging met haar verdict. Het stond o.a. te lezen in de N.R.Ct. Bij de overwegingen van 'het publiek' kwamen verschillende consideraties tot uiting. Niemand zei zo expresselijk als de heer Van Voorthuysen in Mens en Melodie, dat de Jury te oud was voor een onpartijdige vervulling harer taak. Hij had daarover in zijn dagblad gezwegen.
5. De woorden 'achtenswaardigheid' en 'belegen' kunnen niet samengekoppeld worden zonder discrediet te werpen op het eerste. Is de heer Van Voorthuysen argeloos genoeg om dit niet te begrijpen? Ik neem het niet op voor de Jury omdat haar meeste leden mijn generatiegenoten zijn. Maar omdat de heer Van Voorthuysen hen op volslagen valse gronden aantast in hun kunstenaarsschap. Ik herhaal het: In geen enkel opzicht levert min Deuxième Symphonie argumenten om de Jury te beschuldigen van retrograde gezindheden. Als de heer Van Voorthuysen dergelijke argumenten heeft, laat hij ze dan formuleren in technische bewoordingen.
6. In Frankrijk had ik een radio. In Holland verhinderden de omstandigheden mij de aanschaffing van dat nuttig instrument. De Brusselse Prijs veroorloofde mij enkele bescheiden mogelijkheden, en ik heb nu een radio. De verklaring van mijn afwezigheid te Brussel is even eenvoudig. Tijdens de uitvoeringen van het Concours had ik concerten hij te wonen in Amsterdam, en al had ik mijn bekroning gekend, dan zou ik ook in dit geval de plichten van de criticus niet verzuimd hebben vo or de genoegens van de componist.
7. Romantiek, sentimenteel gebaar, dekmantel voor propaganda, methodes die wij kennen, of wat ook (liever alles, niet waar? behalve lust tot eerlijkheid), ik handhaaf mijn aanbod: Wie zich verbeeldt dat de eerste prijs hem ontging wijl de Jury sliep, melde zich aan bij mij. Als hij gelijk heeft, staat mijn prijs tot zijn beschikking.
8. Niet om in beroep te gaan op de uitspraak der Jury. Maar om te weten of 'inmiddels' la nouvelle journée is aangebroken, en door wie. Om te weten hoe die muziek van up to date, die muziek van de actualiteit eruit ziet, waarmee de heer Van Voorthuysen in de lucht schermt, zonder die nieuwe muziek ook maar met de vaagste benamingen te hebben gedefinieerd.