Het compositieconcours Reine Elisabeth
[Mens en Melodie 9/2 (februari 1954), p. 44-45]
Het Januari-nummer van Mens en Melodie bevat een artikel over het Compositieconcours Reine Elisabeth de Belgique van de heer J. van Voorthuysen, waarin beweerd wordt, dat mijn Deuxième Symphonie, Prélude à la Nouvelle Journée gecomponeerd is in Frankrijk, in het klimaat en in de stijl van Frankrijk van een kwart eeuw geleden. Mijn werk, zegt de heer Van Voorthuysen, was vrijwel het enige waarvan hij, onder strikte anonimiteit, het land van herkomst heeft kunnen raden.
Er waren twaalf bekroonden en de heer Van Voorthuysen deed bij het horen twaalf gissingen. Dat hij tenminste één zijner verkeerde supposities bevestigd wil zien, is begrijpelijk. Maar dit mag niet gebeuren in tegenspraak met de feiten, ten koste van de waarheid, en om op een foutief uitgangspunt een redenering te baseren. Over het land van herkomst dus het volgende:
Mijn Tweede Symphonie is gecomponeerd in 1919 en 1920 te Watergraafsmeer, te Maartensdijk en Hollandsche Rading. In Augustus 1921 ben ik naar Frankrijk vertrokken, na geen antwoord ontvangen te hebben op drie brieven aan Willem Mengelberg, waarbij ik hem mijn werk ter opvoering aanbood. Deze drie brieven zijn afgedrukt in 'De Nieuwe Kroniek' van 7 Mei 1921, onder de titel 'Bijdrage tot de muziekgeschiedenis van dezen tijd', en vonden geen weerklank. Zo was het Hollandse klimaat. Nu het Franse:
Te Parijs ben ik met mijn Tweede Symphonie gegaan naar Gabriel Pierné, dirigent van het Orchestre Colonne, de eerste die Darius Milhaud uitvoerde. Na het werk gelezen te hebben berichtte Pierné mij, dat hij de partituur moest afwijzen, omdat zij tendenties vertegenwoordigde, welke hij niet kon onderschrijven. Bij Koussevitzky bij Walter Straram, en bij anderen, had ik dezelfde ondervinding. Niemand heeft het risico aangedurfd om een symphonie te spelen, die te moeilijk geacht werd voor het orkest en te modern voor het publiek. Deze lotgevallen, waarop ik niet verdacht was, tonen hoe weinig mijn Tweede Symphonie overeenstemde met het Franse klimaat "van ongeveer een kwart eeuw geleden". De oorzaak daarvan lag in haar compositionele eigenschappen, in haar muzikale substantie, in haar stijl.
Betreffende de stijl moet worden opgemerkt, dat mijn Tweede Symphonie atonaal is, dit wil zeggen zonder tonaliteit en zonder onderlinge tonale verhouding tussen accoorden en gelijktijdige melodieën. Voorbeelden hiervan waren in de Franse muziek van omstreeks 1922 nog niet voorhanden. Evenmin elders; zeker niet in zo wijde afmetingen van bouw. Men kan daarom zeggen, en ik zou dit admitteren, dat in mijn Tweede Symphonie de consequenties en conclusies getrokken worden der praemissen van Schönberg, de enige die na Debussy nieuwe praemissen gesteld heeft. Maar hiernaast werden in mijn Tweede Symphonie stellingen geponeerd van melodische, rhythmische, structurele orde, met welke Schönberg zich niet heeft beziggehouden, noch, naar mijn weten, andere componisten. Uit die stellingen (reeds aanwezig in mijn Eerste Symphonie) heb ik zelf in mijn latere werken de consequenties en conclusies getrokken. Overigens niemand, voor zover mij bekend is.
Aangaande de waarde, de betekenis, de toepassing der stijlprinciepen van mijn Tweede Symphonie mag ieder denken gelijk hij verkiest. Maar het is onmogelijk ze te loochenen, want elke vakman zal ze terstond waarnemen in de partituur. Het is ongeoorloofd om te doen alsof zij niet bestaan, en te redeneren (op zo losse gronden!) alsof mijn Tweede Symphonie een natuurlijk voortbrengsel zou zijn van de geestelijke Franse voedingsbodem van vijf en twintig jaren her. Het heeft echter nog minder zin, het schijnt mij volslagen ontoelaatbaar, om het louter fictief passeïsme, epigonisme dat de heer Van Voorthuysen mij gratis toedicht, te verklaren als 'symptomatisch voor het gehalte der einduitspraak' van de Brusselse jury. Vanuit het standpunt mijner Tweede Symphonie beschouwd, kan redelijkerwijze niet de geringste twijfel opdoemen omtrent de gezindheid der Brusselse jury ten opzichte van progressieve muzikale stromingen. Het is mij onbekend of andere uitgekozen composities aanleiding geven tot dergelijke denigrerende vermoedens. Maar wel weet ik dat alle voorgaande jury's, aan wier oordeel ik mij gedurende een kwart eeuw onderwierp (de jury's bijvoorbeeld van de I.S.f.C.M.), mijn muziek zonder uitzondering hebben afgewezen. Tot mijn Vierde Symphonie toe, die niet beschuldigd kan worden van conservatisme, geloof ik, maar die in wezen niet 'moderner' is dan mijn Tweede.