Bijdragen aan De Nederlandsche Spectator, Van Onzen Tijd, Dramatisch Jaarboek, Caecilia, De Nieuwe Kroniek, De Dag, De Muziek, Rythme en Nu
(2017)–Matthijs Vermeulen– Auteursrechtelijk beschermdI.Ga naar voetnoot1Ik ben hier dikwijls herinnerd aan een wijze opmerking van Diepenbrock, die mij vroeg, op een dag, dat ik hem sprak over het eentonig en onveranderlijk bedrijf van ons Amsterdamsch muziek-leven: ‘Gelooft U dat het in Parijs beter gesteld is? Gelooft U dat men daar ontsnappen zou aan de Concertgebouw-programma's, waarvan U beweert, dat ze eenzijdig en altijd dezelfde zijn? Hier hebben wij ten minste Mahler.’ Ik antwoordde toen, optimistisch: ‘Dat is wel mogelijk, doch daar hoort men in ieder geval Debussy, Ravel en zooveel anderen.’ Dit is lang geleden en het moet nog vóór den oorlog geweest zijn. Maar ik heb niet alleen het gesprek onthouden, ik heb ook onthouden, hoe ik voor 't eerst den indruk kreeg, dat de muziek der heele wereld misschien wel ging in den ronden tredmolen. Mijn eerste kennismaking met de Fransche muziek geschiedde in 1921 bij 'n beroemden dirigent, die niet alleen de actiefste doch de eenige actieve is van Parijs. Hij woont in de buurt van St-Sulpice, een wijk der veelzijdige hoofdstad, waar men een andere wereld waant binnen te komen, ondanks de autobussen, ondanks de taxis. Winkel na winkel hangt vol met kruisbeelden, met gipsen heiligen, met polychrome, devote platen. Een bagijnhof in de honderdste macht. Heel het straat-lawaai lijkt opeens gedempt en gedekt, alsof de lucht zwaarder is geworden. Inbeelding. Maar waarom overviel mij daar de geest van César Franck als een beklemming, een benauwenis, als een muziek welke ik voor geen schat ter aarde op dat uur had willen hooren? Franck, die niet in de St-Sulpice doch in de Ste-Clotilde gewerkt heeft, is me daar positief bedorven. Ik zal niet meer naar hem kunnen luisteren, dunkt me, zonder bevlogen te worden door de atmosfeer van St-Sulpice. Bij den dirigent werd ik ontvangen door een valet de chambre in blauwe, gegallonneerde livrei, die gaarne staatsie had gesymboliseerd. Hij deed me echter slechts denken aan Mina van Willem Mengelberg. In de werkkamer van den kleinen, grijzenden meester met de vlugge, waaksche oogjes, was geen piano, doch een groote cubus partituren in manuscript. Ik beklaagde bij mezelf het werk, dat 't onderst lag; die muziek zal niet gauw den open dag ruiken. En Mengelberg leek me toch een tikje billijker; die rijde ze, naar mijn herinnering, op een plank. Dat gaf nog eenige illusie. Wij begonnen, om den gastheer genoegen te doen, over Holland te praten. Voor elken Franschen musicus is Holland 't Paradijs, dat hij gaarne een paar graden naar den equator verplant zou willen zien. Over den engel met het Vlammend Zwaard (Mengelberg) wordt gesproken als over iets ontoegankelijks, dat zijn zeer aangenamen en zeer onaangenamen kant heeft. Uit Holland had de Fransche dirigent pas een stapeltje partituren ontvangen en hij wees me op den cubus. Wij glimlachten. ‘Kent U ze?’ vroeg hij me, enkele namen radbrakend. Ik herspelde de namen en gaf geen critiek noch bijzonderheden. Maar ik zag aan een plooi in zijn mondhoeken, dat de partituren het in Parijs niet ver zouden brengen. Wanneer ze niet zijn teruggezonden, liggen ze nu vast en zeker onder. Van ons luilekkerland met zijn mooi-klinkende, prachtig-gedisciplineerde, gratis-repeteerende (zooveel men wil) en gratis-zingende koren (dat alles bestaat niet in Frankrijk waar de minste korist betaald wordt), met zijn stevig-georganiseerde vaste orchesten, die met honderd-duizenden van staats- en gemeentewege gesubsidieerd worden (in frc. gerekend met millioenen), met zijn reusachtig betaalde solisten, van dit Paradijs naar het armoedige Frankrijk, was een stap die vanzelf ging. ‘U hebt er geen idee van’ – zeide mij de beroemde dirigent – ‘hoe men hier muziek maakt. De heele subsidie, welke onze vereeniging ontvangt, bedraagt 15,000 francs (een beetje meer op 't oogenblik dan 2000 gulden) per jaar. Voor dat belachlijke sommetje nemen wij de verplichting op ons om elk seizoen het werk van den laatsten Prix de Rome te spelen; bovendien moeten wij elk seizoen uitvoeren 't zij acht kleine stukken of fragmenten van nieuwe werken, 't zij vier grootere nummers, die de helft van een gedeelte van een concert vullen, 't zij twee werken, welke de helft van een programma in beslag nemen; die werken mogen alleen van Franschen zijn. Tot de twee groote werken komen wij nooit, tot de vier belangrijke nummers komen wij maar zelden toe, ik zal U dadelijk zeggen, waarom niet. Wij hebben reeds de grootste moeite om de acht kleine stukken of fragmenten af te leveren en deze absorbeeren alles wat wij geven kunnen aan noviteiten. Zie eens: Vóór dat de eerste noot van een concert in het publiek geklonken heeft, hebben wij ongeveer 10,000 francs onkosten: aan reclame, aan orchest-honorarium, aan belastingen, aan administratie, aan zaalhuur. De beste recette is nauwelijks hooger. Kent U de tarieven, welke door ons toonkunstenaars-syndicaat zijn vastgesteld? Vijf en twintig francs per man per repetitie, vijftig francs per man per uitvoering.’ Hij vond ze exorbitant, doch mij, die de Hollandsche tarieven kende en de omrekening maakte, leken ze nauwelijks buitensporig. Deze musici, van wie men niet moet vergeten, dat ze bijna allen eerste-prijzen van het Parijsche Conservatorium zijn (welks instrumentale klassen nog steeds de beste der wereld mogen heeten) verdienen op 't oogenblik dus vier gulden per repetitie, acht per uitvoering. En uitvoeringen komen niet iederen dag voor, ook repetities niet. Want de Fransche orchesten gaan niet op reis. Wanneer zich bij de algemeene onkosten nog trein- en séjour-rekeningen voegden, dan zou de zaak heelemaal uitdraaien op een deficit. Er was den vorigen avond juist een cinematographische gala-voorstelling geweest ten behoeve van een of ander liefdadig doel, waaraan Charlie Chaplin zijn medewerking had verleend in tegenwoordigheid van Maarschalken, Ministers, Generaals, Academie-leden en le plus beau monde, en waarvoor de loge-plaatsen waren betaald met 2000 francs per stuk. Acht loge-plaatsen: een jaar subsidie voor een der beste en beroemdste orchesten! Zoo wordt er op de onzinnigste wijze met geld gesmeten, klaagde de meester. Er is geld genoeg, maar wie het hebben, interesseeren zich niet voor muziek. Ga op een mooien middag een paar uren schildwachten in de Avenue de l'Opéra, in de Champs-Elysées of in een der ruime lanen van het Bois de Boulogne. Er zal U voor de waarde van een milliard aan automobielen gepasseerd zijn. De renstallen verslinden enorme vermogens, en wie, behalve de gokkers, zal het nut inzien van een paard, dat juist drie duizend meter hard loopt en daarna voor veertien dagen onbruikbaar is? De juweelen bij een gala-voorstelling in de Opéra vertegenwoordigen het kapitaal van een kleine natie. Etc. Toch leest gij herhaaldelijk in uw ochtendblad, dat een oudje van bij de tachtig zich uit haar zesde verdieping heeft laten vallen van wege den honger, toch ervaart ge, dat er voor een Fransch orchest nauwlijks een paar honderd francs beschikbaar is per uitvoering. Onder die sombere beschouwing deed de dirigent mij uitgeleide. Zal het nog iemand verwonderen, wanneer ik vertel, dat de solisten, ook de wereld-vermaardste, der Parijsche orchest-vereenigingen geheel gratis, enkel voor den roem en de eer, hun medewerking verleenen; dat de pianofabrikant, van wien bij zulk een solisten-concert een instrument bespeeld wordt, een bepaalde som afdraagt aan de kassa der orchest-vereeniging, dat de componist, behalve de reglementaire auteursgelden, geen rooie duit ontvangt voor zijn arbeid; dat de allereerste posten in een Parijsch orchest (1e violist, 1e violoncellist b.v.) betaald worden met 2000 à 2500 francs, d.i. met 340 à 420 gulden per seizoen? Vergelijk dat met Amsterdam, of zelfs met Utrecht en Arnhem! De onmiddellijke gevolgen dezer ongelooflijke misère, welke reeds lang duurt en waarvan het einde niet te voorzien valt, waartegen ook geen enkel remedie in 't uitzicht is (want het laatst waarmee de Fransche Staat zich zal bezig houden, is muziek), de reeds waarneembare gevolgen van dezen desolaten toestand zijn natuurlijk geweest, dat men de repetities zooveel mogelijk is gaan inkrimpen, met als gevolg van dien, dat men de noviteiten ongeveer heeft gereduceerd tot het bij de subsidie-verleening voorgeschreven aantal, dat men de rest der programma's heeft beperkt tot repertoire-nummers, die zonder ongelukken kunnen gespeeld worden na een vluchtige lectuur. Bij voorkeur worden deze nummers gekozen uit stukken met gemiddelde bezetting, natuurlijk liefst zonder koor, hoewel de Fransche koren steeds een minimum zangers vertegenwoordigen. Er zijn soms critici, die vragen waarom Richard Strauss niet gespeeld wordt in Parijs, even goed als Wagner of een ander Duitsch componist. Zulke naïeve verwonderingen hebben iets van onbeschaamdheid. Die critici weten toch even goed als ik, dat de repetities en bezetting noodig voor een compositie van Strauss niet betaald kunnen worden en dat een Parijsche orchest-vereeniging, welke gedurende één seizoen drie symphonieën van Strauss zou brengen, reddeloos geruïneerd zou zijn. Wat moet er van de muziek onder zulk een regime worden? Want de indirecte gevolgen van deze paralyseering zullen nog veel ernstiger zijn. Een componist als Berlioz, composities als diens Requiem of Te Deum, met dubbele koren, dubbele orchesten, zijn in dezen tijd een absolute onmogelijkheid. Debussy is op 't oogenblik ingespeeld. Maar wanneer hij in de jaren, welke wij beleven, dertig of vijf en dertig was, dan zou hij L'après-midi d'un Faune, La Mer en Ibéria waarschijnlijk wel schrijven, doch het zou hem onmogelijk zijn om opgevoerd te worden, daar deze werken de orchesten, die ze voor 't eerst onder handen nemen, voor buitengewone moeilijkheden plaatsen, welke slechts na zorgvuldige repetities kunnen worden overwonnen. Hoe zal de vermoedelijke terugslag zijn op de jonge generatie, die toch reeds na-oorlogsch lui en gemakzuchtig is uitgevallen? Men kan het reeds constateeren. Zij, die zich wenschen te plooien naar de sociale omstandigheden zullen alle complicaties der factuur, zooveel mogelijk zwarigheden vermijden en eene aesthetiek der zuivere, naakte lijn zal klaar staan om hunne concessies, onbewust of niet, te verdedigen. Zij, die wenschen te componeeren zooals de Geest blaast (die blaast over 't algemeen zonder zich te bekommeren om sociale quaesties of aesthetiek), zullen riskeeren niet of zeer moeilijk gespeeld te worden. Wij gaan verder een tijd te gemoet van het korte stuk. De vijf symphonieën van Darius Milhaud te zamen duren nauwlijks zoo lang als één symphonie van Mozart. Dit verschijnsel mag een uitlooper zijn van het impressionisme, het is zéker ook een gevolg van de repetitie-duurte. Ten laatste zullen wij een aera zien aanbreken van de kleine orchest-bezettingen. Ik hoorde in het begin van 1922 een opvoering van 'L'homme et son désir' bij de Zweedsche Balletten en verbaasde mij over de abnormale disproportie tusschen de strijkers en het slagwerk: er was een viool, een alt-viool, een violoncel en een contrabas tegen ongeveer 17 slag-instrumenten. Toen ik Darius Milhaud, den componist, een poosje daarna sprak en hem vroeg, waarom men hem zoo weinig strijkers gelaten had, zei hij me, dat dit geschied was volgens zijn intenties! Daar viel niet verder over te redeneeren. Misschien heeft hem een Javaansch of Chineesch orchest voor den geest gezweefd, maar dan verloor hij uit het oog, dat de Orientaalsche slag-instrumenten een doorzichtiger resonnance bezitten en over 't algemeen gevoeliger geconstrueerd zijn dan de paar tegen elkaar geslagen houten, waaruit de meeste Europeesche bestaan. Het leek mij afdoender later te vernemen, dat Strawinsky zijne voornaamste werken reduceert voor kleiner orchest, omdat de Ballets Russes ‘dans la dêche’ zijn, wat beteekent in de ‘dalles’. En dat er eene nieuwe aesthetiek verschenen is, volgens welke alle bezettingen in duplo, in triplo enz. (ook de violen) verboden zijn! Die aesthetiek vaagt daarmee meteen alle vroegere componisten van den aardbodem.
Debussy is dood, en Ravel heeft zich nog niet ontworsteld aan de improductiviteit, waartoe de oorlog en zijn eigen heroïeke beslissing om er aan deel te nemen, hem heeft veroordeeld. De ‘zooveel anderen’ zijn er niet zooveel; hoogstens één: Roussel. De jongeren maken allen kleinkunst, welke bovendien meest veel weg heeft van amusementskunst. Ja, de Parijsche orchest-programma's lijken als twee waterdruppels op de programma's van het Concertgebouw. Zij zijn zelfs in het nadeel: nergens, ook niet in Duitschland, kan men zóó dikwijls de verouderde symphonieën van Schumann hooren als in Parijs. Maar men heeft gezien welke verontschuldigingen Parijs kan aanvoeren voor dezen fatalen stilstand en dat het Concertgebouw aan geen enkele schande ontkomt, wanneer er nog altijd gewerkt [wordt] als in de dagen van mijn gesprek met Diepenbrock. Matthijs Vermeulen Parijs, 11 Aug. 1923 |
|