De oorsprong van den Jazz-band
[in: Het voorloopertje van ‘De Dag’ nr. 2 (4 augustus 1923), p. 12-13]
Omdat het een verhaal lijkt van Speenhoff, als hij vertelt van de kaninefaten en de katten, of aan etymologie doet, begin ik met de vermelding der bron van dit stukje muziekgeschiedenis. Gij vindt het in 't vijfde deel der ‘Encyclopédie de la musique et Dictionnaire du Conservatoire’, dit jaar verschenen. Deze geweldige onderneming is reeds aan haar vijf-en-dertighonderste pagina, groot-octavo, klein-bedrukt en er moet nog een even lange andere helft volgen. Ik raad niemand meer ze te koopen. Het is eene onoverzichtelijke verzameling uitvoerige brochures, over 't algemeen van zeer weldenkende lieden, onder wie de middelmatigen, zooals overal trouwens, de belangrijke meerderheid vormen. De rol van Nederland staat gelijk met nul. Was het iemand bekend, dat Amsterdam zóó ver van Parijs lag en dat Holland onder den schedel van een Parijsch conservatorium-professor minder plaats inneemt dan de Canarische eilanden?
Tot dusverre stamde de kunst gewoonlijk af van Goden, Half-goden en Muzen. De schoonheid gold als een wonder, dat in den aanvang buiten het bereik lag van den gewonen mensch. Het valt moeilijk daaraan te gelooven tegenwoordig, nu er zooveel buitengewone menschen zijn, dat iedere hoofdstad gemakkelijk tien concerten per avond kan geven en dat elk land, of het nu de Portugeezen, de IJslanders, de Finnen of de Grieken zijn, een eigen nationale school bezit. Toch hoop ik niemand van de ernstige intellectueelen, die over een Jazz met evenveel piëteit praten en schrijven (ze bestaan!) als over een symphonie van Beethoven, te schandaliseeren door deze geschiedenis van den Jazz-band; zij kunnen zich nog altijd beroepen op Dionysos of Bacchus. Ze weten den oorsprong van den Jazz waarschijnlijk evenmin overigens, als ik hem wist.
Het is Roger Graham, muziek-uitgever te Chicago, die haar verteld en met naam en toenaam voor de legende bewaard heeft: ‘In 1914, in het café Schiller van Sam Hare, in de Een-en-Dertigste straat, had Jasbo Brown een aantal muzikanten bij elkaar gebracht voor iets wat men met een beetje verbeelding een orkest kon noemen, dat tot genoegen der klanten van Sam Hare de lokalen overstroomde met melodieën. Jasbo blies tegelijk piccolo en piston. Wanneer hij niet gedronken had speelde Jasbo orthodoxe muziek; maar wanneer hij drie of vier glazen jenever naar binnen had geslagen kreeg Jasbo de neiging om zijn piccollo de schreeuwendste en meest barbaarsche geluiden te laten maken. Wat vreemd of niet vreemd is, de klanten van Mr. Hare spoorden Jasbo aan tot drinken, wanneer hij in functie was. Zij hielden van de sensatie van zijn gillende piccolo en wanneer Jasbo een tomaten-blik op de monding van zijn piston zette, scheen de muziek met hare zeldzame, eigenaardige trillingen uit een andere wereld te komen. De klanten offreerden Jasbo hoe langer hoe meer jenever. Eerst luidde de vraag eenvoudig: Nog een, Jasbo? bedoeld voor den dorst van den neger; daarna even eenvoudig, bedoeld voor de muziek van den neger: Nog een, Jasbo? ten slotte kortaf: Nog een Jazz!
De Jazz was geboren. Hij reisde tot Nieuw Orleans, en in 1915 was te Nieuw-Orleans de ‘Jazz-band der kleine hondjes’ georganiseerd; later ging hij weer spelen te Chicago, in het Zuider gedeelte. Deze muziek-stijl verbreidde zich als loopend vuur. Haar stiefzuster was de Jazz-dans. Een componist te Chicago, Shelton Brooks, combineerde de twee soorten muziek in een stuk dat hij noemde: Walking the dogg (een straatje om met de hond), wat een Jazz-dans was, aangepast bij een Jazz-muziek. Enkele tooneel-sterren bemerkten onmiddellijk welk een partij te trekken viel van de uitvinding en brachten den Jazz in vaudevilles op de planken. In weinig tijd werd de Jazz geadopteerd door een groot aantal couplet-zangers en hun nummers werden zeer populair. Tallooze variaties volgden op die eerste compositie van Shelton Brooks, o.a. Tacking the carpet (als men het tapijt spijkert), Texas Tommy Darktown strutters Ball (Texas Tommy bal der dikdoeners van Zwartstad), Coffee coolers' tea (Thee der koffie-koelers) en Light brown babies' ball (bal der lichtbruine zuigelingen).
Als vervolg van de Jazz-music vindt men een ander overeenkomstig type, dat overvloedig bekend is geworden onder den naam van Blues. De Blues (blauwtjes) zijn eveneens afkomstig van Chicago. Het eerste stuk (Hesitation Blue) werd geschreven door Shelton Brooks. Livery stable blue (de huurpaarden-stal), de Alcoholic Blue en duizend andere volgden de eerste poging.
Toen kwam voor Amerika de oorlog en de Jazz deed er aan mee, Luitenant Jim Europe stak over met een der grootste muziekgezelschappen van de wereld. Parijs werd er dol op. Deze troep zette heel Frankrijk om in Jazz. Voor niemand zijn heden ten dage Jazz-muziek en Jazz-dans nog nieuwigheden, zij tellen hunne apostels bij duizenden, hunne leerlingen bij millioenen. De Jazz heeft aan de heele amusementskunst een nieuw karakter gegeven en de enthousiaste aanhangers voorspellen zelfs dat de Jazz invloed zal uitoefenen op de kunst en de litteratuur.
Tot zoover Roger Graham, die te Chicago waarschijnlijk Jazz-dansen laat drukken en het dus kan weten. Ik behoef niemand een beschrijving te geven van een mooien Jazz-band met zijn handigen pianist, zijn violist, banjoist, harmonika-speler, pistonnist en de virtuoos der almachtige bijkomstigheden als daar zijn: groote en kleine trom, bekkens, triangel, bellen, klokken of groote bellen, gong, ratel, treinfluit, automobiel-hoorn, claxons en andere oorverdoovende accessieten.
Een Amerikaan gaf er dit oordeel over: ‘Ik zal niet beweren, dat de Jazz-muziek reeds behoort tot wat men hooge kunst noemt. Maar men moet toegeven, dat zij een hoedanigheid bezit, die gruwelijk aan de muziek der heele wereld ontbreekt: zij heeft karakter. Zij vertegenwoordigt volmaakt het Amerikanisme, zij is even vrij van conventie of van "stijl" als het mijn land is van de oude geschiedenis en van de slavernij. Iets beters zou waarschijnlijk iets platters zijn.’
De boerenjongens der oude Hollandsche dorpen, vrij van conventie en van stijl, zullen nooit vermoed hebben, wanneer zij een meisje, dat door haar vrijer in den steek was gelaten, eene serenade brachten van ketelmuziek, dat ze op het punt stonden een Hollandsche, nationale muziek te scheppen, met iets wat aan de muziek der heele wereld, ook de Amerikaansche, ontbreekt: karakter! Iets beter en het zou iets platter geworden zijn.
Conclusie; lach nooit roekeloos met een dronken neger, want gij weet niet wat hij nog uitvindt. En laat Amerika zich gelukwenschen, dat het niet is drooggelegd vóór dat Jasbo in 1914 zijn jenever-inspiraties kreeg. Het zou zijn eersten nationalen stijl missen.
Matthijs Vermeulen
La Celle St. Cloud, 1 Aug. 1923