De ‘Lucifer’-muziek
[in: Van Onzen Tijd 9/8 d.d. 3 december 1910]
Het verwonderde mij wat, eenige maanden terug te hooren, dat Hubert Cuypers de muziek componeeren zou voor Vondels Lucifer. Want ik kende enkele missen van hem en ander kerkmuziekwerk; ik kende zijn enorme populariteit als organist; ik kende zijn bewerking van Adam in Ballingschap en ten laatste Terwe, het melodrama, dat er bij het groote publiek ingevlogen is. Gij moet het niet paradoxaal noemen, wanneer ik zeg, dat deze laatste werken iets zeer gelijkslachtigs hebben. Sinds hoe lang verknoeit men den hoogen aard der kerkmuziek tot zemelende idylle? Tot dit genre, het zenuwlooze stilleven, behoorde ook Adam. En Terwe is hem soortgelijk in eendere verscheidenheid van sikkeneurigen preek-toon en gewoon-rythmisch beweeg. lk vat dus alles samen in een soort: de idylle. Ik wil Cuypers' werk daarmee niet kleineeren. Deze componist zelf is een menschelijk stilleven; hij bezit wel een tikje humor, een boel goedmoedigheid, hij heeft kennis en een helder hoofd, maar dat is allemaal een beetje aequatoriaal, ik bedoel van het juste milieu, zoo ongeveer tusschen tijger en kat, b.v. Hij schrijft aardige melodieën op marsch- en dans-wijsjes, maar vergelijk hem nu eens met een middelmatig opera-componist, Jean Nouguès o.a. wiens Quo Vadis pas werd opgevoerd! Zijn religieuze muziek is knap epigonen-werk, maar stel hem eens naast een anderen epigoon, Edgar Tinel, om iemand te noemen! Nu heeft dit eene voortreffelijkheid: het past zich uitstekend aan bij de idylle. En als Cuypers zich had willen beperken tot deze kunst-soort, welke men vooral niet hoog moet schatten, dan zou niemand den achtenswaardigen musicus de tanden hebben laten zien, wat nu wel gebeurd is.
Maar Lucifer! Ik geloof, dat men Vondel haast kwalijk mag nemen, dat hij zoo'n slap republikeintje creëerde dat met bralstem, opgeblazen kop en bombastisch gebaar zich op moet werken tot iets autoritairs. [? Red.] Doch als de componist dezen windbuil een krommen poot teekent en schele oogen, wat blijft er dan over van den heros? Zoo kan ik het heele drama nagaan en wil het gedeeltelijk doen.
Royaards en de zijnen beproefden het onmogelijke om dit treurspel Shakespeareaansche contrasten te geven; hij releveerde de actie, hij verdubbelde de stemming en zoo vertienvoudigde hij de tragische emotie welke men proeft onder het lezen. Wat deed Cuypers? Hij staat met dit streven in lijnrechte tegenstelling. Hoe hij 't in 't hoofd kreeg begrijp ik niet, maar het lichte, lieve, teere; het zachte, stille; het contemplatieve koos hij tot regeerend leidmotief en tot opperste bestanddeel het idyllische. Verder: ook hier ontbreekt de beweging, het leven. Wij bezien de voorspelen straks en bespreken nu de Reyen. Deze staan bij Vondel evenmin als bij de Grieken, buiten het drama, doch resumeeren de handeling na ieder bedrijf. Cuypers echter componeerde ze op zijn manier als geïsoleerde poëzie, zonder aanvoeling met de actie, zonder verband met de idee welke den dichter inspireerde. In innerlijke veelzijdigheid munt de musicus nu juist niet uit. 't Kon dus niet anders dan dat de eerste den tweeden, deze den derden, en zoo verder, elkaar geleken als spiegelbeelden. En waar hij verscheidenheid beproeft daar slaat hij op zeldzame wijze de plank mis. Ik citeer daarvoor den slotrey van de derde acte. Zang en tegenzang hield hij in den beschouwelijken toon van 'Wie is het die zoo hoog gezeten?' Den toezang schrijft hij op een vrij banale marsch-melodie. Waarom vat ik niet goed. De tekst van ieder stukje luidt:
No. 1. 'Waar zijn we toegekomen,
Dat 's Hemels burgertwist,
De regementen splist etc'.
No. 2. 'Helaas! waartoe verdwalen
Hen uit hun zekerheid' etc.
No. 3. 'Is dit krijgsvier niet te smoren
Door een macht van hooger hand,
Wat wil blijven in zijn stand. '?
Het lijkt mij zeer onlogisch, dat juist deze laatste gecomponeerd werd op een slap militair-rythme. Deze tegenstelling is er bij Vondel in ieder geval niet. Vermakelijke parten speelde hem zijn muzikaliteit nog in den krijgszang der Luciferisten ('Op, trekt op!') Hij concipieerde dien als Trio-marsch: 1 en 3 laat hij brullen boven de doodgewone muziek uit; met hooge snater-stemmen wordt 2 gedeclameerd. Het grappigste is dat deze wisseling van zwaar-licht-zwaar, hier bij Vondel niet te bekennen is! Zoo kunnen wij ook de eerste Rey analyseeren om te besluiten, dat de musicus daar evenmin de bedoeling van den dichter voelde. Er is hier in het drievoud een geleidelijke climax, naar 'Heilig, Heilig', die in de muziek totaal ontbreekt. Ik meen met dit alles duidelijk te hebben aangetoond dat de Reyen, de voornaamste bezigheid van den componist, jammerlijk mislukt zijn; als compositie's op zich zelf (rythmisch) èn als integreerende wegwijzers in den gang der tragedie.
Nu resten nog de voorspelen en tenslotte de instrumentatie. De ware aard van Cuypers' goede en kwade engelen staat hier het klaarst te kijk. Ze zijn wat zielig en impressioneeren niet sterk. Ik kan ze nergens mee vergelijken, omdat 't eigenaardigste kenmerk dezer muziek wel is, dat ze geen enkelen indruk geeft. Men hoort eene antithese van karakters, van lochtig en zwaar, (in 't eerste preludium b.v.) maar veeleer is men geneigd dit op te vatten als tegenstelling van een eerste en tweede thema, dan als typeering van hemelsch en helsch.
Niet alleen de orkestreering doch ook de muziek miste de middelen, welke de essentie kunnen geven van epischen strijd, van boven-menschelijken hartstocht, van infernale machten. De componist had maar enkele violen ter beschikking; geen koperblazers, trompetten noch bazuinen, enkel hoorns; verder een paar poovere houtinstrumenten, fagot, hobo, clarinet, fluit. Daar doet men inderdaad niet veel meer mee, wanneer de muzikale ondergrond faalt. En critiseerde de auteur wel zijn inspiraties of verwerkte hij zijn vondsten nauwgezet? Het klinkt er niet naar. Hoeveel reminiscenties vindt men in de Reyen aan de huidige Roomsche kerkmuziek, aan kerkliedjes? Dit staat slecht bij Olympisch rythme, de ideale gedragenheid. Lijkt het marsch-deuntje dat den diabolischen oorlogsgalm der Luciferisten begeleiden moet een flauw copietje van een Haydnmenuet? De scheiding der twee muzikale karakters is duidelijk; daarvoor leerde Cuypers den vorm en daarvoor verschillen de twee thema's genoeg. Doch komt het rythme der opstandelingen eenmaal tot begrijpelijke klaarheid, bereikt het eenmaal plastieke kracht, fascineert het ooit of suggereert het één gevoel? Neen.
Imponeerde de schrijver ons nog maar zijn harmonieën! Doch die warrelen van her naar der; om logica vraag ik niet, consequentie echter, is er ook niet te bekennen, en de componist houdt dat 't heele stuk door vol met een halsstarrigheid, alsof 't zoo hoorde bij rebellen. 't Zonderlingste is hier, dat zijn expressief vermogen onmiddellijk na de eerste expositie van 't oproer-motief aan 't eind blijkt. Cuypers is inderdaad niet zeer vindingrijk geweest wat de orchestratie betreft, noch intensief van inspiratie. Maar te zijn of niet te zijn was de groote vraag ook hier. Het is een beetje banaal ja, dat moderne factotum, het ligt nogal voor de hand dat slagwerk, triangel, klok, kleine trom, pauken en die drommelsche groote trom. Ai, deze laatste! Heeft Cuypers wel eens ooit gelezen, wat Berlioz al 60 jaar geleden schreef over het misbruik der Grosse Caisse? Ik geloof het niet en raad hem sterk diens instrumentatieboek eens op te slaan, heusch hij zal er wat aan hebben.
Om terug te komen op het begin: het verwondert mij dat Cuypers den Lucifer becomponeerde. Men wil haast vragen: 'Wat is er toch gebeurd met den man, na het schrijven van Terwe?' Want de ziel weerkaatst elks uiterlijk bedrijf en ondervinden. Die reflex kon echter niet spiegelen omdat het beeld ontbrak. Het verbaze dan ook niemand dat er in de Lucifer-muziek zoo groote psychische analogie is met 'Terwe' naast vatbare reminiscenties. En hieruit spreekt weer de aard van den maker: het intieme, gemoedelijke, idyllische. De staatsie van Vondel, zijn intellectueele hoogheid, zijn aristocratisch gedachtenleven, zijn berekenend klassicisme en humanisme zijn niet te combineeren met Cuypers' innerlijken aanleg, die uitersten niet kent en daarom niet weten kan de vertikale eindeloosheden van der passiën passie: de kunst in haar hoogste zijn. En niet minder wanneer Vondel alles culmineert tot speculatieve epiek als in Lucifer. Een kikvorsch mag geen os willen zijn, als een kauw zich tooit met pauwe-veeren wordt ze uitgelachen en iedere vogel zinge zooals hij gebekt is. 't Is voor Cuypers niet moeilijk 't hem passend wijsje te vinden. Geenszins Vondels hemelval, niet zijn weidsch geluid, niet zijn statelijk rythme (dat mag geen polyphonie verbrokkelen!), niet zijn wijsgeerig denken. Het gaat hier toch om een artistiek levenswerk, niet waar? Een dilettant late men krabbelen en uitvoeren wat hij wil, een serieus kunstenaar mag nimmer de schreef te buiten gaan. Ik zou Cuypers niet graag talent ontzeggen, hij heeft zelfs een zekere oorspronkelijkheid, vele zijner melodieën klinken frisch en bekoorlijk, vol sprankelend sentiment. Maar Lucifer vergt meer dan muzikale alledaagschheden. Een kunstenaar wege het werk naar zijne krachten.
Frank Halewijn [pseudoniem van Matthijs Vermeulen]